ECLI:NL:RBGEL:2025:2393

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
05.264348.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens (pogingen tot) doodslag en veroordeling wegens roekeloosheid in verkeerszaak met dodelijke afloop

Op 28 maart 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 juni 2023 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeluk in Berg en Dal. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed met een snelheid van minimaal 142 kilometer per uur op een weg waar de maximumsnelheid 60 kilometer per uur was. Hij negeerde waarschuwingen van passagiers en fietsers om langzamer te rijden en verleende geen voorrang aan een voertuig op de voorrangsweg, wat resulteerde in een aanrijding waarbij een passagier van de verdachte om het leven kwam en drie andere inzittenden van de andere auto zwaar gewond raakten. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor (pogingen tot) doodslag en roekeloos rijden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de slachtoffers, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van doodslag. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos rijgedrag, wat leidde tot de veroordeling tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, en een rijontzegging van 5 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers, en dat dergelijk gedrag in het verkeer onaanvaardbaar is.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/264348-24
Datum uitspraak : 28 maart 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. H.J.M. Nijenhuis, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Berg en Dal
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Toyota), rijdende op de Postweg,
- de kruising met de (voorrangs)weg, de Meerwijkselaan, te naderen en/of op te rijden
en/of over te steken met een snelheid van (tenminste) 142 kilometer per uur en/of
- ( vervolgens) met (nagenoeg) onverminderde snelheid te botsen tegen, althans in
aanrijding te komen met, een op die kruisende weg (de Meerwijkselaan) rijdend
voertuig (personenauto, merk BMW), aan welk voertuig hij voorrang moest verlenen;
en/of
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Berg en Dal
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven,
- als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Toyota), rijdende op de Postweg,
- de kruising met de (voorrangs)weg, de Meerwijkselaan, is genaderd en/of opgereden
en/of overgestoken met een snelheid van (tenminste) 142 kilometer per uur en/of
- ( vervolgens) met (nagenoeg) onverminderde snelheid is gebotst tegen, althans in
aanrijding is gekomen met, een op die kruisende weg (de Meerwijkselaan) rijdend
voertuig (personenauto, merk BMW), aan welk voertuig hij voorrang moest verlenen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Berg en Dal als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Toyota),
komende uit de richting van de Molenbosweg, gaande in de richting van de
Meerwijkselaan, daarmede heeft gereden over de Postweg,
roekeloos, althans zeer dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of
onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij beginnend bestuurder was en/of terwijl hij reed op een smalle weg en/of
terwijl twee fietsers hem, verdachte, middels gebaren duidelijk hadden gemaakt dat
hij rustiger/langzamer moest rijden en/of
terwijl een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig tegen hem
heeft gezegd dat hij rustiger moest rijden en/of
terwijl 100 meter voor de kruising (van de Postweg en de Meerwijkselaan) een in
zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV90), inhoudende: “Verleen voorrang aan
de bestuurders op de kruisende weg”, was geplaatst en/of direct voor die kruising
eenzelfde bord B6 was geplaatst en/of op het wegdek haaientanden, als bedoeld in
artikel 80 RVV90, inhoudende: “Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de
bestuurders op de kruisende weg”, waren aangebracht en/of
terwijl die weg (de Postweg) naar beneden afliep en/of
terwijl zijn, verdachtes, zicht (naar links) ernstig werd belemmerd/beperkt door
aldaar aanwezig(e) begroeiing, bomen en/of hekwerk en/of
terwijl een van links, over de kruisende (voorrangs)weg (de Meerwijkselaan),
komend voertuig (personenauto, merk BMW) reeds op korte afstand was genaderd,
die kruising (van de Postweg en de Meerwijkselaan) is genaderd en/of opgereden
en/of overgestoken met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat
voertuig toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, in elk geval met
een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was,
namelijk met een snelheid van (tenminste) 142 kilometer per uur en/of
in strijd met het gestelde in artikel 62 jo. bord B6 RVV90 en/of artikel 80 RVV90 geen
voorrang heeft verleend aan dat over de kruisende (voorrangs)weg (de
Meerwijkselaan) rijdende voertuig (personenauto, merk BMW) en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 RVV90 de snelheid van het door hem
bestuurde voertuig (personenauto, merk Toyota) niet zodanig heeft geregeld dat hij
in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die
weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
(vervolgens) met (nagenoeg) onverminderde snelheid is gebotst tegen, althans in
aanrijding is gekomen met, het over die kruisende (voorrangs)weg rijdende voertuig
(personenauto, merk BMW),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor
- een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood en/of
- aan ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk
letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of
- aan ander (genaamd [slachtoffer 3] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of
- aan ander (genaamd [slachtoffer 4] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Berg en Dal als bestuurder van een voertuig
(personenauto, merk Toyota),
komende uit de richting van de Molenbosweg, gaande in de richting van de
Meerwijkselaan, daarmede heeft gereden over de Postweg,
terwijl hij beginnend bestuurder was en/of
terwijl hij reed op een smalle weg en/of
terwijl twee fietsers hem, verdachte, middels gebaren duidelijk hadden gemaakt dat
hij rustiger/langzamer moest rijden en/of
terwijl een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig tegen hem
heeft gezegd dat hij rustiger moest rijden en/of
terwijl 100 meter voor de kruising (van de Postweg en de Meerwijkselaan) een in
zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV90), inhoudende: “Verleen voorrang aan
de bestuurders op de kruisende weg”, was geplaatst en/of direct voor die kruising
eenzelfde bord B6 was geplaatst en/of op het wegdek haaientanden, als bedoeld in
artikel 80 RVV90, inhoudende: “Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de
bestuurders op de kruisende weg”, waren aangebracht en/of
terwijl die weg (de Postweg) naar beneden afliep en/of
terwijl zijn, verdachtes, zicht (naar links) ernstig werd belemmerd/beperkt door
aldaar aanwezig(e) begroeiing, bomen en/of hekwerk en/of
terwijl een van links, over de kruisende (voorrangs)weg (de Meerwijkselaan),
komend voertuig (personenauto, merk BMW) reeds op korte afstand was genaderd,
die kruising (van de Postweg en de Meerwijkselaan) is genaderd en/of opgereden
en/of overgestoken met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat
voertuig toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, in elk geval met
een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was,
namelijk met een snelheid van (tenminste) 142 kilometer per uur en/of
in strijd met het gestelde in artikel 62 jo. bord B6 RVV90 en/of artikel 80 RVV90 geen
voorrang heeft verleend aan dat over de kruisende (voorrangs)weg (de
Meerwijkselaan) rijdende voertuig (personenauto, merk BMW) en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 RVV90 de snelheid van het door hem
bestuurde voertuig (personenauto, merk Toyota) niet zodanig heeft geregeld dat hij
in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die
weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
(vervolgens) met (nagenoeg) onverminderde snelheid is gebotst tegen, althans in
aanrijding is gekomen met, het over die kruisende (voorrangs)weg rijdende voertuig
(personenauto, merk BMW),
en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Berg en Dal als bestuurder van een voertuig
(personenauto, merk Toyota),
komende uit de richting van de Molenbosweg, gaande in de richting van de
Meerwijkselaan, daarmede heeft gereden over de Postweg,
terwijl hij beginnend bestuurder was en/of terwijl hij reed op een smalle weg en/of
terwijl twee fietsers hem, verdachte, middels gebaren duidelijk hadden gemaakt dat
hij rustiger/langzamer moest rijden en/of
terwijl een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig tegen hem
heeft gezegd dat hij rustiger moest rijden en/of
terwijl 100 meter voor de kruising (van de Postweg en de Meerwijkselaan) een in
zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV90), inhoudende: “Verleen voorrang aan
de bestuurders op de kruisende weg”, was geplaatst en/of direct voor die kruising
eenzelfde bord B6 was geplaatst en/of op het wegdek haaientanden, als bedoeld in
artikel 80 RVV90, inhoudende: “Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de
bestuurders op de kruisende weg”, waren aangebracht en/of
terwijl die weg (de Postweg) naar beneden afliep en/of
terwijl zijn, verdachtes, zicht (naar links) ernstig werd belemmerd/beperkt door
aldaar aanwezig(e) begroeiing, bomen en/of hekwerk en/of
terwijl een van links, over de kruisende (voorrangs)weg (de Meerwijkselaan),
komend voertuig (personenauto, merk BMW) reeds op korte afstand was genaderd,
die kruising (van de Postweg en de Meerwijkselaan) is genaderd en/of opgereden
en/of overgestoken met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat
voertuig toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, in elk geval met
een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was,
namelijk met een snelheid van (tenminste) 142 kilometer per uur en/of
in strijd met het gestelde in artikel 62 jo. bord B6 RVV90 en/of artikel 80 RVV90 geen
voorrang heeft verleend aan dat over de kruisende (voorrangs)weg (de
Meerwijkselaan) rijdende voertuig (personenauto, merk BMW) en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 RVV90 de snelheid van het door hem
bestuurde voertuig (personenauto, merk Toyota) niet zodanig heeft geregeld dat hij
in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die
weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
(vervolgens) met (nagenoeg) onverminderde snelheid is gebotst tegen, althans in
aanrijding is gekomen met, het over die kruisende (voorrangs)weg rijdende voertuig
(personenauto, merk BMW),
en aldus in strijd met het in artikel 5a van de WVW94 gestelde verbod, zich
opzettelijk zodanig in het verkeer heeft gedragen dat voormelde verkeersregels in
ernstige mate werden geschonden, waardoor daarvan levensgevaar of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 25 juni 2023 heeft omstreeks 18:30 uur een ongeval plaatsgevonden op de kruising van de Postweg en de Meerwijkselaan in Berg en Dal. Verdachte reed als bestuurder van een grijze personenauto (Toyota) op de Postweg. Hij kwam uit de richting van de Molenbosweg en ging in de richting van de Meerwijkselaan. In dit voertuig bevonden zich voorts als inzittenden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Op de Meerwijkselaan (voorrangsweg) reed [slachtoffer 4] als bestuurder van een donkerblauwe personenauto, merk BMW. In dit voertuig bevond zich voorts [slachtoffer 3] . Op de kruising van de Postweg en Meerwijkselaan is de Toyota in volle vaart op de rechterzijde van de BMW ingereden.
Als gevolg van dit ongeval is [slachtoffer 1] komen te overlijden en hebben [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] letsel opgelopen. [slachtoffer 2] is als gevolg van het ongeval zijn rechterarm verloren en er was sprake van breuken van twee nekwervels, een breuk van zijn rechterbovenbeen, een kneuzing van de hersenen en zijn linker elleboog was uit de kom. Bij [slachtoffer 4] was sprake van vier ribbreuken en bloed in de borstkas. Bij [slachtoffer 3] was sprake van een gebroken elleboog (rechts) waarvoor ze geopereerd is, en een bekkenfractuur. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (pogingen tot) doodslag zoals tenlastegelegd onder feit 1 primair, en aan roekeloos rijden zoals tenlastegelegd onder feit 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair ten laste gelegde (pogingen) tot doodslag wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van feit 1 subsidiair (schuldgradatie roekeloosheid) en feit 2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de feiten 1 subsidiair en 2 tegelijk beoordelen gelet op de nauwe onderlinge samenhang. Daarbij wordt ieder bewijsmiddel gebruikt voor het feit waar het blijkens zijn inhoud op ziet.
Uit het proces-verbaal van de Forensische Opsporing Verkeer blijkt het volgende. De maximumsnelheid op de Postweg en op de Meerwijkselaan bedroeg 60 km/u als gevolg van artikel 62 jo. Verkeersbord Al van bijlage 1 van het RVV 1990. Door middel van het bord conform model B03 van bijlage 1 van het RVV 1990 werd de Meerwijkselaan aangeduid als voorrangsweg. Dit werd aangeduid voor bestuurders die de Meerwijkselaan over de Postweg naderden door middel van borden conform model B6 van bijlage 1 van het RVV 1990 (100 meter voor de kruising en direct voor de kruising) en haaientanden op het wegdek als bedoeld in artikel 80 van het RVV 1990. Verder werd vastgesteld dat het zicht voor de betreffende bestuurders door de wegsituatie en/of de inrichting van de weg belemmerd werd en dat het zicht op elkaar tot direct voor de kruising belemmerd werd door begroeiing, bomen en een hekwerk. Uit onderzoek bleek dat de Toyota met de voorzijde in botsing was gekomen met de rechterflank van de BMW, ter hoogte van het passagiersportier. Er zijn geen technische gebreken aan de betrokken voertuigen geconstateerd die mogelijk de oorzaak van het ongeval, dan wel van invloed daarop kunnen zijn geweest. Ook voor wat betreft de inrichting en het onderhoud van de weg zijn geen bijzonderheden geconstateerd die mogelijk de oorzaak van het ongeval, dan wel van invloed daarop kunnen zijn geweest. Door het NFI is vervolgens berekend dat de bestuurder minimaal 142 km/u en maximaal 145 km/u direct voor het ongeval reed. Het traject waarover de snelheid werd bepaald, had een lengte van circa 74 meter en eindigde op het botspunt. [3] Dit alles is niet betwist door de verdediging.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 25 juni 2023 met haar man over de Poststraat (de rechtbank begrijpt: Postweg) fietste en een grijze auto met zeer hoge snelheid haar kant op zag komen. Haar man ging voor haar fietsen en gebaarde met zijn hand naar beneden dat de auto langzamer moest rijden. Getuige zag drie personen in de auto, die alle drie hun arm uit de auto staken en hun middelvinger opstaken. Getuige zag dat de auto rakelings langs haar man reed. Ongeveer een seconde later hoorde getuige een heel harde knal. Ze draaide zich om en zag een zwarte auto tussen de bomen. De eerder genoemde zilvergrijze auto stond erachter. [4]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij vanaf de Meerwijkselaan over de Postweg richting [bedrijf] fietste. Hij zag een auto met hoge snelheid tegemoet komen. Hij gebaarde dat het voertuig langzamer moest rijden. Een persoon in het voertuig stak vervolgens zijn middelvinger op. Het was een kleine grijze auto. Getuige had voor zijn gevoel niet eens de tijd om uit te wijken voor het voertuig. Kort nadat de auto getuige gepasseerd was, hoorde getuige een harde klap. Op de kruising met de Meerwijkselaan zag getuige de kleine grijze auto, die kennelijk in aanrijding was gekomen met een ander voertuig. Getuige liep naar de auto die hem gepasseerd was en zag achterin het voertuig een persoon zitten bij een kapot gesprongen raam. Deze persoon miste zijn rechter arm. Er lag bloed op straat en bij het voertuig. [5]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij achter de zwarte BMW richting Nijmegen reed. Ze heeft verklaard dat zij een grijze auto tegen de zijkant van de zwarte auto voor haar zag rijden. Deze grijze auto kwam uit een zijweg van rechts. Getuige en de zwarte BMW reden op een voorrangsweg. De grijze auto reed heel hard. Het ging zo snel, echt vol erin. Getuige heeft niemand horen remmen. [6]
Getuige [slachtoffer 2] , die in de Toyota op de achterbank zat, heeft verklaard dat hij die dag was gaan rijden met [slachtoffer 1] en verdachte. Verdachte reed. Ze reden op een smalle weg, verdachte reed best wel hard. Getuige heeft verklaard dat hij fietsers zag die met kalmerende hand gebaarden dat ze rustiger moesten rijden. Getuige heeft verklaard dat ook hij tegen verdachte had gezegd dat hij rustiger moest rijden, omdat het een smalle weg was. Hij kreeg daarop geen reactie van verdachte. Getuige voelde de helling, hij voelde dat de weg naar beneden ging. Toen ging het heel snel. Je ziet daar niets door het bos. Dat kruispunt is onoverzichtelijk. Er kwam een auto van links en toen kwam de klap. Getuige keek naar rechts en schrok zich rot, hij zag dat zijn arm eraf lag. Getuige omschrijft de rijstijl van verdachte als sportief en een snelle manier van optrekken. Verdachte zei dikwijls dat hij Max Verstappen was. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij sinds februari 2022 zijn rijbewijs heeft. Verder heeft hij verklaard dat de maximumsnelheid ter plaatse 50 of 60 was. Dat weet hij omdat de wegen rondom Berg en Dal niet breed genoeg zijn om daar harder te rijden. Het was verdachte duidelijk dat hij voorrang had moeten verlenen; er staan namelijk aan beide kanten haaientanden. [8] Ter zitting heeft verdachte aangevuld dat hij sportief rijdt, dat bestaat uit hard optrekken en harder dan de maximumsnelheid rijden. [9]
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, als beginnend bestuurder van een personenauto, heeft gereden met een snelheid van minimaal 142 kilometer per uur, op een weg waar de maximum toegestane snelheid 60 kilometer per uur bedroeg. Daarbij heeft hij gebaren om zachter te rijden van zowel een fietser als van zijn eigen passagier genegeerd. Met deze onverminderde snelheid is hij vervolgens een kruispunt opgereden, heeft geen voorrang verleend aan de over die kruisende (voorrangs)weg rijdende BMW, als gevolg waarvan de botsing heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ten laste gelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen.
Gevolgen
[slachtoffer 1] is als gevolg van het ongeval komen te overlijden. Ten aanzien van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] geldt dat de rechtbank hun letsel ziet als zwaar lichamelijk letsel.
Is sprake van doodslag en poging tot doodslag?
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of er wettig en overtuigend bewijs is voor doodslag en meerdere pogingen tot doodslag, zoals primair onder 1 is tenlastegelegd. Daartoe is vereist dat er bij verdachte sprake is geweest van opzet op de dood van de slachtoffers.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat verdachte de intentie heeft gehad om de slachtoffers van het leven te beroven. Van opzet op de dood kan echter ook sprake zijn als men zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de slachtoffers komen te overlijden (voorwaardelijk opzet) als gevolg van zijn handelwijze. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet op doodslag zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. (Vgl. o.a. Hoge Raad 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003, 552)
Voor wat betreft zeer gevaarlijke gedragingen in het verkeer heeft de Hoge Raad in een eerder arrest overwogen dat deze onder omstandigheden doodslag kunnen opleveren, met dien verstande dat in een geval waarin de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, de rechter in zijn oordeel dient te betrekken dat - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - naar ervaringsregels niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat (bijvoorbeeld) een frontale botsing met een auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt. (Vgl. Hoge Raad 15 oktober 1996, NJ 1997, 199; Hoge Raad 5 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1668, NJ 2006, 663)
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte als beginnend bestuurder is gaan rijden en daarbij met ten minste 142 kilometer per uur, waar de maximumsnelheid 60 kilometer per uur betrof, zonder te remmen, een voorrangsweg is opgereden en overgestoken en daarbij tegen een personenauto is gereden. Dit alles gebeurde nadat hij door zowel zijn passagier, als een fietser op de weg, was gewezen op zijn rijgedrag en was verzocht rustiger te rijden. Dit heeft hij genegeerd.
Gelet op de soort weg waarop verdachte reed (een smalle 60 kilometer weg) in bosrijk gebied, en de snelheid die verdachte reed is de kans groot dat een ongeval een dodelijke afloop kent. Daarbij is een eenzijdig ongeval waarbij de bestuurder zelf gewond raakt of komt te overlijden ook zeer wel mogelijk. Dat hij vervolgens, zonder te remmen, met die snelheid een kruisende voorrangsweg is opgereden, maakt die kans des te groter. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte een aanmerkelijke kans op het overlijden van zichzelf en medeweggebruikers oplevert.
De rechtbank acht echter, anders dan de officier van justitie, niet aannemelijk dat verdachte deze kans ten tijde van de gedragingen ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank is niet gebleken dat verdachte, door te handelen zoals hierboven weergegeven, ook de aanmerkelijke kans op het verliezen van zijn eigen leven op de koop toe heeft genomen. De drempel die door de Hoge Raad is geformuleerd in het Porsche-arrest wordt daarmee niet gehaald.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers heeft aanvaard, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW), moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid dan wel onoplettendheid en/of onachtzaamheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding(en) is/zijn begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Een enkel moment van onoplettendheid is over het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte, zoals hiervoor weergegeven, het ongeval hebben veroorzaakt en de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval.
Roekeloosheid
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze schuld is aan te merken als roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in samenhang met artikel 175, tweede lid, WVW. Roekeloosheid is de zwaarste gradatie van schuld. Hiervan is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat de verdachte zich hiervan bewust was of had moeten zijn.
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbaarstelling van overtreding van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen, die hebben geleid tot het ongeval, (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
de verkeersregels
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere van de in artikel 5a WVW (niet-limitatief) genoemde gedragingen, te weten het overschrijden van de maximumsnelheid en het niet verlenen van voorrang.
in ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Verdachte heeft gedurende langere tijd (langer dan een enkel moment) twee belangrijke verkeersregels in ernstige mate geschonden. Zo was sprake van een overschrijding van de maximumsnelheid van maar liefst (ten minste) 82 km p/u; verdachte reed dus met een snelheid die ruim meer dan twee keer zo hoog was als ter plaatse was toegestaan. Dit gebeurde op een relatief smalle weg, die naar beneden liep en waar het zicht op de voorrangsweg belemmerd werd. Bovendien was het een zondagavond in juni rond etenstijd; een tijd waarop veel weggebruikers te verwachten zijn. Door op die locatie onder de genoemde omstandigheden veel te hard te rijden en vervolgens zonder te remmen met 142 km p/u een voorrangskruising over te rijden, heeft verdachte grote risico’s genomen en ernstig verkeersgevaarlijk gedrag vertoond. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW moet het opzet van de verdachte zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Indien vast komt te staan dat verdachte een of meer verkeersovertredingen heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en verdachte dus onaanvaardbare risico’s heeft genomen, levert dit gedrag bijna per definitie het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels op. Ook kan het, over een langere afstand, fors overschrijden van de maximumsnelheid niet anders dan opzettelijk worden uitgevoerd.
Het kan niet anders dan dat verdachte zich heel wel bewust was van zijn rijgedrag en hoezeer daarmee belangrijke verkeersregels werden geschonden.
Daarbij neemt de rechtbank ook in ogenschouw dat verdachte door zijn passagier en door fietsers voorafgaand aan het ongeluk nog aangesproken is op de snelheid waarmee hij reed. Ook dit heeft verdachte er echter niet toe gebracht om zijn snelheid aan te passen en rustiger te gaan rijden.
gevaar te duchten
Om te kunnen vaststellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
Door met een personenauto als beginnend bestuurder op een smalle weg, met slecht zicht, en waar de maximumsnelheid 60 km p/u bedraagt, te rijden met een snelheid van minimaal 142 kilometer per uur, en vervolgens met die snelheid een voorrangskruising over te steken, is het voorzienbaar dat hierdoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks25 juni 2023 te Berg en Dal als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Toyota),
komende uit de richting van de Molenbosweg, gaande in de richting van de
Meerwijkselaan, daarmede heeft gereden over de Postweg,
roekeloos
, althans zeer dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of
onachtzaamheeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
- terwijl hij beginnend bestuurder was en
/of
- terwijl hij reed op een smalle weg en
/of
- terwijl twee fietsers hem, verdachte, middels gebaren duidelijk hadden gemaakt dat
hij rustiger/langzamer moest rijden en
/of
- terwijl een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig tegen hem
heeft gezegd dat hij rustiger moest rijden en
/of
- terwijl 100 meter voor de kruising (van de Postweg en de Meerwijkselaan) een in
zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV90), inhoudende: “Verleen voorrang aan
de bestuurders op de kruisende weg”, was geplaatst en
/ofdirect voor die kruising
eenzelfde bord B6 was geplaatst en
/ofop het wegdek haaientanden, als bedoeld in
artikel 80 RVV90, inhoudende: “Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de
bestuurders op de kruisende weg”, waren aangebracht en
/of
- terwijl die weg (de Postweg) naar beneden afliep en
/of
- terwijl zijn, verdachtes, zicht (naar links) ernstig werd belemmerd/beperkt door
aldaar aanwezig(e) begroeiing, bomen en
/ofhekwerk en
/of
- terwijl een van links, over de kruisende (voorrangs)weg (de Meerwijkselaan),
komend voertuig (personenauto, merk BMW) reeds op korte afstand was genaderd,
die kruising (van de Postweg en de Meerwijkselaan) is genaderd en
/ofopgereden
en
/ofovergestoken
- met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat
voertuig toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, in elk geval met
een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was,
namelijk met een snelheid van (tenminste) 142 kilometer per uur en
/of
in strijd met het gestelde in artikel 62 jo. bord B6 RVV90 en/of artikel 80 RVV90
- geen voorrang heeft verleend aan dat over de kruisende (voorrangs)weg (de
Meerwijkselaan) rijdende voertuig (personenauto, merk BMW) en
/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 RVV90 de snelheid van het door hem
bestuurde voertuig (personenauto, merk Toyota) niet zodanig heeft geregeld dat hij
in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die
weg kon overzien en waarover deze vrij was en
/of
- ( vervolgens) met (nagenoeg) onverminderde snelheid is gebotst tegen, althans in
aanrijding is gekomen met, het over die kruisende (voorrangs)weg rijdende voertuig
(personenauto, merk BMW),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeers-ongeval heeft plaatsgevonden, waardoor
- een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood en
/of
- aan ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel
of zodanig lichamelijk
letselwerd toegebracht,
dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaanen
/of
- aan ander (genaamd [slachtoffer 3] ) zwaar lichamelijk letsel
of zodanig
lichamelijk letselwerd toegebracht,
dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaanen
/of
- aan ander (genaamd [slachtoffer 4] ) zwaar lichamelijk letsel
of zodanig
lichamelijk letselwerd toegebracht,
dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2.
hij op
of omstreeks25 juni 2023 te Berg en Dal als bestuurder van een voertuig
(personenauto, merk Toyota),
komende uit de richting van de Molenbosweg, gaande in de richting van de
Meerwijkselaan, daarmede heeft gereden over de Postweg,
- terwijl hij beginnend bestuurder was en
/ofterwijl hij reed op een smalle weg en
/of
- terwijl twee fietsers hem, verdachte, middels gebaren duidelijk hadden gemaakt dat
hij rustiger/langzamer moest rijden en
/of
- terwijl een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig tegen hem
heeft gezegd dat hij rustiger moest rijden en
/of
- terwijl 100 meter voor de kruising (van de Postweg en de Meerwijkselaan) een in
zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV90), inhoudende: “Verleen voorrang aan
de bestuurders op de kruisende weg”, was geplaatst en
/ofdirect voor die kruising
eenzelfde bord B6 was geplaatst en
/ofop het wegdek haaientanden, als bedoeld in
artikel 80 RVV90, inhoudende: “Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de
bestuurders op de kruisende weg”, waren aangebracht en
/of
- terwijl die weg (de Postweg) naar beneden afliep en
/of
- terwijl zijn, verdachtes, zicht (naar links) ernstig werd belemmerd/beperkt door
aldaar aanwezig(e) begroeiing, bomen en/of hekwerk en
/of
- terwijl een van links, over de kruisende (voorrangs)weg (de Meerwijkselaan),
komend voertuig (personenauto, merk BMW) reeds op korte afstand was genaderd,
die kruising (van de Postweg en de Meerwijkselaan) is genaderd en
/ofopgereden
en
/ofovergestoken met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat
voertuig toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, in elk geval met
een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was,
namelijk met een snelheid van (tenminste) 142 kilometer per uur en
/of
- in strijd met het gestelde in artikel 62 jo. bord B6 RVV90 en/of artikel 80 RVV90 geen
voorrang heeft verleend aan dat over de kruisende (voorrangs)weg (de
Meerwijkselaan) rijdende voertuig (personenauto, merk BMW) en
/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 RVV90 de snelheid van het door hem
bestuurde voertuig (personenauto, merk Toyota) niet zodanig heeft geregeld dat hij
in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die
weg kon overzien en waarover deze vrij was en
/of
(vervolgens) met (nagenoeg) onverminderde snelheid is gebotst tegen, althans in
aanrijding is gekomen met, het over die kruisende (voorrangs)weg rijdende voertuig
(personenauto, merk BMW),
en aldus in strijd met het in artikel 5a van de WVW94 gestelde verbod, zich
opzettelijk zodanig in het verkeer heeft gedragen dat voormelde verkeersregels in
ernstige mate werden geschonden, waardoor daarvan levensgevaar of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1 en 2:
eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd
en
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 8 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan roekeloos rijgedrag, als gevolg waarvan één persoon is overleden en drie personen zwaar gewond zijn geraakt. Hij is met minimaal 142 kilometer per uur op een weg waar 60 kilometer per uur was toegestaan een voorrangskruising op gereden en is daar in botsing gekomen met de BMW van de slachtoffers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] . Als gevolg van dit ongeval is [slachtoffer 1] , passagier bij verdachte in de auto, overleden en zijn [slachtoffer 2] , de persoon die achterin de auto bij verdachte zat, en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] (inzittenden van de BMW) zwaar gewond geraakt.
Het gaat om een zeer ernstig feit met onomkeerbare gevolgen. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij door zijn gevaarlijke verkeersgedrag een groot aantal mensen zoveel pijn, angst en schade heeft toegebracht. Daarnaast heeft hij met zijn handelen in meer algemene zin de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Voor verdachte, andere verkeersdeelnemers en de samenleving als geheel moet duidelijk zijn dat dergelijk risicovol gedrag in het verkeer onaanvaardbaar is.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 februari 2025, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig in beeld is gekomen voor verkeersfeiten. Uit het dossier blijkt ook dat er over verdachte in het politiesysteem meldingen staan in verband met (gevaarlijk) rijgedrag. Zelfs na onderhavig voorval blijft verdachte in beeld komen bij de politie in verband met gevaarlijk en/of asociaal rijgedrag, alsof het hem allemaal niet zoveel doet. Dat beeld is ook blijven hangen na de terechtzitting. Hij heeft weinig tot geen moeite gedaan om contact te zoeken met de slachtoffers; hij heeft zelfs tegen de politie gezegd dat die slachtoffers dan maar contact hadden moeten opnemen, hij is immers ook een slachtoffer.
Ten aanzien van het advies van de reclassering en het verzoek van de verdediging om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van achttien jaren, maar nog niet die van drieëntwintig jaren heeft bereikt, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
Anders dan door de verdediging is verzocht en door de reclassering geadviseerd, ziet de rechtbank (met de officier van justitie) – in de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan – geen enkele grond om tot toepassing van het jeugdsanctierecht over te gaan. Verdachtes leeftijd (19 jaar ten tijde van het ongeval), zijn houding en vaardigheden, en met name de aard en de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het feit is begaan geven geen reden af te wijken van de hoofdregel van berechting volgens het meerderjarigenstrafrecht. In het reclasseringsrapport is ook geen duidelijke reden aangegeven waarom toepassing van het jeugdstrafrecht hier aangewezen zou zijn, behalve dat hij destijds 19 jaar was en de hersenen dan nog in ontwikkeling zijn. Dat geldt echter voor iedere 19 tot 23/24 jarige. De rechtbank zal verdachte dus berechten conform het meerderjarigenstrafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, mede vanuit een oogpunt van vergelding en speciale en generale preventie, gelet op de hiervoor genoemde ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in casu de schuld van verdachte aan dit ongeval tegen het voorwaardelijk opzet aanschurkt. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, passend. Dat komt dus neer op 2½ jaar onvoorwaardelijk. De rechtbank acht het van belang een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zodat dit boven het hoofd van verdachte blijft hangen met als doel hem ervan te weerhouden weer de fout in te gaan.
Daarnaast zal de rechtbank, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. Verdachte moet ervan doordrongen worden dat hij zijn verkeersgedrag moet aanpassen. De rechtbank zal aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid van vijf jaar opleggen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen nabestaanden [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [slachtoffer 1] en moeder [benadeelde 3] hebben in verband met het feit vorderingen tot schadevergoeding ingediend. De broer en zussen vorderen ieder € 17.500,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente.
De moeder [benadeelde 3] vordert aan affectieschade nog € 2.500,00, nu door de verzekering reeds een bedrag is uitgekeerd.
Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moeder [benadeelde 3] kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overige benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering moeten worden verklaard, nu het broer en zussen betreft.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het restant van de vordering van [benadeelde 3] à € 2.500,00. Ten aanzien van de vorderingen van de broer en zussen geldt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen moeten worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit verdriet en pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen nabestaanden zich met een vordering tot vergoeding van affectieschade voegen. De wet geeft in het vierde lid een limitatieve opsomming van de personen die aanspraak kunnen maken op deze affectieschade. In artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g BW is daarnaast een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, die onder zeer uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld. Het is een zogenoemd forfaitair stelsel.
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde 3] als moeder van [slachtoffer 1] op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c BW tot de kring van gerechtigden behoort en aldus recht heeft op vergoeding van affectieschade. De WAM-verzekeraar heeft kennelijk al een bedrag van € 17.500,- uitgekeerd.
De rechtbank zal het restant van de vordering van [benadeelde 3] (€2.500,00) toewijzen.
Verdachte is vanaf 25 juni 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank als volgt. Broers en zussen worden thans nog niet genoemd in artikel 6:108, vierde lid, BW. Daarom ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of zij een beroep op de hiervoor genoemde hardheidsclausule toekomt.
Zoals hiervoor overwogen heeft de wetgever broers en zussen bewust uitgesloten van de kring van gerechtigden. De wetgever heeft wel voorzien in een restcategorie, maar ook hier vallen – zonder nadere onderbouwing – deze benadeelde partijen niet onder. Voor de rechtbank is het volkomen helder dat zij een nauwe en affectieve relatie hadden met hun broer en dat zij veel pijn en verdriet ondervonden en ook nu nog ondervinden door het verlies van hem, maar van uitzonderlijke omstandigheden, zoals de wetgever bij het maken van de restcategorie voor ogen heeft gestaan en op grond waarvan de benadeelde partijen dan zou verschillen van andere personen die hun broer of zus als gevolg van een misdrijf verliezen, is hier onvoldoende gebleken. Dat er al enige tijd gesproken wordt over een aanpassing van de wet waardoor ook een broer en een zus deze schadevergoeding kunnen vorderen, is onvoldoende zwaarwegend om nu al, zonder bijzondere omstandigheden, van de geldende wet af te wijken.
Uit het voorgaande volgt dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in hun vorderingen worden verklaard.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36f, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 a, 6, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
18 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;

ontzegt verdachteten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 3] , een bedrag te betalen van € 2.500,00 aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 35 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. A.J.H. Steenweg en mr. A. de Gooijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 27-31; geneeskundige verklaring [slachtoffer 4] , p. 290; geneeskundige verklaring [slachtoffer 3] , p. 295; GGD medische informatie in het kader van een letsel [slachtoffer 2] , p. 304; verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 maart 2025.
3.Proces-verbaal Forensische Opsporing verkeer, p. 69, 83-84, 99, 120, 124 en 168.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 242.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 246.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 260-261.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 263-264 en 266.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 320, 327-328.
9.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 maart 2025.