ECLI:NL:RBGEL:2025:2237

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
NL24.34162
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsvergunning regulier naar GVVA voor arbeid in loondienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om wijziging van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 7 februari 2024 afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing is op 24 juni 2024 als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank heeft op 21 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een GVVA. De rechtbank stelt vast dat de minister niet ambtshalve heeft beoordeeld of een dreigende uitzetting van eiser in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM, maar concludeert dat dit niet leidt tot onzorgvuldige besluitvorming. Eiser, geboren in 1977 en van Kameroense nationaliteit, heeft eerder verblijfsvergunningen gehad, maar voldoet niet aan de eisen voor de GVVA. De rechtbank wijst erop dat de minister zich op deskundigenadviezen van het UWV heeft gebaseerd, die negatief waren over de toelating van eiser tot de arbeidsmarkt. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag op basis van dwingendrechtelijke weigeringsgronden terecht is en dat het beroep ongegrond wordt verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34162

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.B. Ullah)
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om wijziging van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in een gecombineerde verblijfsvergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) voor het verrichten van arbeid in loondienst. De minister heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 7 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 juni 2024 heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Met de minister is meegekomen mr. I. Meijer, senior jurist bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) WERKbedrijf.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De minister heeft de aanvraag terecht
afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van een GVVA voor het verrichten van arbeid in loondienst. Dat de minister niet ambtshalve heeft beoordeeld of een dreigende uitzetting van eiser in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser legt de rechtbank hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond en reden van de aanvraag
3. Eiser is geboren op [dag en maand] 1977 en heeft de Kameroense nationaliteit. Eiser had van 1 september 2016 tot 1 december 2019 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Studie’. Deze verblijfsvergunning is van 1 oktober 2019 tot 30 september 2023 gewijzigd naar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801’. Eiser verbleef hierna van 15 februari 2023 tot 15 februari 2024 – en dus op het moment van het indienen van de aanvraag op 23 november 2023 – op basis van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’. Eiser heeft verzocht om wijziging van het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning naar een GVVA die hem in staat stelt om arbeid in loondienst te verrichten bij [bedrijf], in de functie van Credit Analyst.
Van toepassing zijnde wet- en regelgeving
4. In artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a tot en met k, van de Vreemdelingenwet
2000 (Vw 2000) zijn de gronden opgenomen waarom een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden afgewezen. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kan de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning worden afgewezen als de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven. Artikel 16a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 bepaalt – voor zover van belang – dat de aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden afgewezen op de gronden, bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b tot en met g en k, van de Vw 2000. Op grond van artikel 14a van de Vw 2000 besluit de minister niet over de verlening, verlenging of intrekking van een gecombineerde vergunning dan nadat hij advies heeft gevraagd aan de instantie, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). [1] Deze instantie adviseert over de vraag of is voldaan aan de Wav als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder f, artikel 18, eerste lid aanhef en onder g, en artikel 19 van de Vw 2000. De minister is niet verplicht om advies te vragen als de verblijfsvergunning wordt geweigerd of ingetrokken op grond van een andere afwijzings- of intrekkingsgrond, bedoeld in artikel 16, 18 of 19 van de Vw 2000.
4.1.
Artikel 3.31, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bepaalt dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking arbeid in loondienst kan worden verleend als geen afwijzingsgrond van toepassing is uit artikel 16 van de Vw 2000 en de artikelen 8 en 9 van de Wav.
4.2.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d van de Wav weigert de minister een gecombineerde vergunning:
ls voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is;
indien het een arbeidsplaats betreft waarvan de beschikbaarheid niet ten minste vijf weken voor het indienen van de aanvraag aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is gemeld;
indien de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd de arbeidsplaats door prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt te vervullen:
indien van de te vervullen arbeidsplaats de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden beneden het niveau liggen dat wettelijk is vereist of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is;
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wav kan de minister een gecombineerde vergunning weigeren als door de werkgever anderszins belemmeringen zijn opgeworpen waardoor de arbeidsplaats niet overeenkomstig het bij of krachtens de Wav bepaalde door aanbod op de arbeidsmarkt vervuld kon worden.
Bestreden besluitvorming
5. Om na te gaan of eiser voldoet aan de voorwaarden Wav heeft de minister advies
gevraagd aan het UWV. Het UWV heeft op 6 februari 2024 negatief geadviseerd over de toelating van eiser tot de arbeidsmarkt als Credit Analyst bij [bedrijf] omdat meerdere weigeringsgronden uit de Wav van toepassing zijn, namelijk die uit artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d en die uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f. Bij het primaire besluit heeft minister de aanvraag van eiser afgewezen. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat uit het advies van het UWV van 6 februari 2024 de conclusie volgt dat eiser niet voldoet aan de Wav, als gevolg waarvan hij niet voldoet aan de beperking verband houdend met het doel waarvoor hij wil verblijven als bedoeld in artikel 3.31 van het Vb 2000. Bij dit besluit heeft de minister ook besloten de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘Het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ niet te verlengen. Het bezwaarschrift van eiser tegen het primaire besluit heeft de minister aan het UWV voorgelegd voor advies. Bij advies van 24 juni 2024 heeft de Raad van Bestuur van het UWV hierover een advies uitgebracht. Deze adviseert (wederom) negatief. De Raad van Bestuur van het UWV adviseert de minister om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en de GVVA niet te verlenen omdat de aanvraag niet voldoet aan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wav. In het bestreden besluit blijft de minister bij de afwijzing van de aanvraag van eiser omdat eiser niet voldoet aan de in artikel 3.31 van het Vb 2000 genoemde voorwaarden. Hiertoe verwijst de minister naar het advies van de Raad van Bestuur van het UWV van 24 juni 2024. De minister stelt zich op het standpunt dat dit advies een deskundigenadvies is dat hij aan zijn besluit ten grondslag mag leggen omdat gebleken is dat het onderzoek dat aan dit advies ten grondslag ligt zorgvuldig tot stand is gekomen en de conclusies die in het advies zijn getrokken logisch en concludent zijn. Omdat artikel 8 van de Wav dwingendrechtelijk van aard is, is artikel 3.31, eerste lid, van het Vb 2000 dat ook gelet waarop voor een belangenafweging op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht geen ruimte is, aldus de minister.
UWV-adviezen en afwijzingsgronden uit de Wav
6. Eiser is het niet met het bestreden besluit eens. Allereerst betoogt eiser daartoe dat
de minister niet heeft onderkend dat het onderzoek door het UWV onzorgvuldig is geweest, waardoor de minister zijn besluitvorming niet op de adviezen van het UWV kan baseren. Het UWV is bij het onderzoek namelijk van een verkeerde functie uitgegaan. Het UWV is uitgegaan van de functie ‘credit controller’, ook wel ‘medewerker debiteurenbeheer’ met bijbehorend(e) opleidingsniveau, werkervaring, functie-eisen en werkzaamheden. De functie, met bijbehorende functie-eisen en werkzaamheden, waarop eiser heeft gesolliciteerd is echter van fundamenteel andere aard. Deze is te vergelijken met een functie als ‘KYC Investigator’, zijnde fraude-onderzoeker/bestrijder, waarvoor een ander opleidingsniveau en andere kennis en ervaring nodig zijn. Eiser wijst ter onderbouwing van het voorgaande op de vacaturetekst van de door hem beoogde functie en overlegt twee vacatures als voorbeeld. Omdat het UWV onderzoek heeft gedaan naar een verkeerde functie, komt volgens eiser een (groot) deel van de adviezen te vervallen. Het UWV kan dan immers niet beoordelen of de gestelde functie-eisen reële eisen zijn. Verder heeft het UWV volgens eiser ten onrechte de conclusie getrokken dat prioriteitgenietend aanbod beschikbaar is. Ook is eiser weldegelijk gekwalificeerd voor de functie en aangenomen omdat hij over de relevante kennis en ervaring beschikt. Hiertoe overlegt eiser stukken. Eiser wijst er daarbij op dat het vinden van vloeiend Franssprekende medewerkers die ervaring hebben met fraudebestrijding moeizaam is en de vacature nog altijd openstaat. Tot slot bevat het UWV-advies van 6 februari 2024 volgens eiser een tegenstrijdigheid daar waar het UWV concludeert dat niet zou zijn aangetoond dat eiser beschikt over de vaardigheden om de functie te kunnen uitvoeren, maar ook concludeert dat bij de bepaling van het loon onvoldoende rekening is gehouden met de kwaliteiten van eiser.
6.1.
In reactie op deze beroepsgronden van eiser stelt de minister zich op het standpunt
dat het bestreden besluit juist is. Onder verwijzing naar de UWV-adviezen is de aanvraag van eiser terecht afgewezen. De minister heeft zich ervan vergewist dat sprake is van zorgvuldige, inzichtelijke en concludente adviezen. De beroepsgronden die zien op de UWV-adviezen heeft de minister voor reactie voorgelegd aan het UWV. Kort gezegd blijft het UWV bij de in de adviezen ingenomen standpunten.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State volgt dat een advies van het UWV een deskundigenadvies is aan de minister voor de uitoefening van zijn bevoegdheden. [2] Als de minister zich ervan heeft vergewist dat het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten, mag de minister daarvan in beginsel uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. [3] Het is dan aan eiser om aan te tonen dat het advies niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
6.3.
De beroepsgronden van eiser treffen geen doel. De rechtbank stelt vast dat eiser
voor wat betreft bepaalde in de UWV-adviezen getrokken deelconclusies betwist dat de minister zich er voldoende van heeft vergewist dat de adviezen op die punten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en/of naar inhoud voldoende inzichtelijk en concludent zijn. Het gaat dan om het onderzoek, de redenering en/of de conclusie leidend tot de standpunten van het UWV dat voor de arbeidsplaats die eiser wenst te vervullen prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is [4] , dat van de te vervullen arbeidsplaats de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden beneden het niveau liggen dat wettelijk is vereist of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is [5] en dat de werkgever belemmeringen heeft opgeworpen waardoor de arbeidsplaats niet overeenkomstig het bij of krachtens de Wav bepaalde door aanbod op de arbeidsmarkt vervuld kon worden [6] . De rechtbank stelt ook vast dat eiser niet de conclusies van het UWV bestrijdt dat de werkgever de vacature voor de functie die hij wenst te vervullen niet (ten minste vijf weken) voor het indienen van de aanvraag aan het UWV of op werk.nl heeft gemeld [7] en evenmin dat de werkgever niet heeft aangetoond voldoende wervingsinspanningen te hebben gepleegd om deze functie door prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt te vervullen [8] noch de zorgvuldigheid van het onderzoek dat aan die conclusies is voorafgegaan en/of de redenering die daaraan ten grondslag ligt. Omdat de rechtbank met de minister van oordeel is dat artikel 8 van de Wav dwingendrechtelijke weigeringsgronden bevat – wat eiser ook niet bestrijdt – is daarmee sprake van twee onbetwiste weigeringsgronden die de afwijzing van de aanvraag zelfstandig kunnen dragen, namelijk die uit artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, en onder c, van de Wav. De minister heeft alleen al om die redenen terecht geconcludeerd dat eiser niet aan de voorwaarden van artikel 3.31 van het Vb 2000 voldoet en de gevraagde vergunning terecht niet verleend. Het antwoord op de vraag of eisers beroepsgronden slagen, kunnen dit oordeel niet anders maken. Eisers beroepsgrond is namelijk gericht tegen de andere weigeringsgronden die de minister tegenwerpt doordat eiser ten aanzien van die weigeringsgronden stelt dat de minister deze niet op de UWV-adviezen had mogen baseren, omdat de minister zich er volgens eiser niet van heeft vergewist dat sprake is van zorgvuldige, inzichtelijke en concludente adviezen. Dat en waarom de eventuele juistheid van deze stelling van eiser ook zou maken dat de minister zich ten aanzien van de onbetwiste weigeringsgronden niet op deze adviezen had mogen baseren, heeft eiser niet toegelicht en is ook overigens niet gebleken. Gelet op de van toepassing zijnde dwingendrechtelijke weigeringsronden, kan eisers beroepsgrond niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. De rechtbank bespreekt deze daarom niet.
Toetsing aan artikel 8 van het EVRM
7. Eiser voert verder aan dat de minister in de bestreden besluitvorming, die ook
inhoudt dat eiser Nederland moet verlaten, ten onrechte niet (ambtshalve) heeft beoordeeld of een uitzetting waarmee eiser als gevolg van het bestreden besluit wordt bedreigd strijdig is met het door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op respect voor gezins- en privéleven. Eiser heeft sinds vier jaar een partner in Nederland. Ook verblijft hij al langere tijd (sinds 2016) rechtmatig in Nederland en heeft hij hier een leven opgebouwd waarin hij ook maatschappelijk actief is. Eiser heeft in dit verband stukken overgelegd.
7.1.
De minister heeft in reactie hierop het standpunt ingenomen dat hij gelet op de onderhavige aanvraag niet verplicht is ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM te toetsten. Eiser heeft zowel in de aanvraagfase als in de bezwaarfase geen beroep gedaan op het bestaan van gezins- of privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. [9] Het staat eiser vrij om een daartoe bestemde aanvraag in te dienen, aldus de minister.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Niet in geschil is dat de minister in de bestreden
besluitvorming geen afweging heeft gemaakt om ambtshalve een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. Artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vb 2000 geeft de minister de bevoegdheid en niet de plicht om de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. In dit geval was de minister er ook niet toe gehouden om in de bestreden besluitvorming te motiveren waarom hij in dit geval geen gebruik maakt van de bevoegdheid ambtshalve te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. De reden daarvoor is dat eiser in de aanvraagfase noch in de bezwaarfase impliciet of expliciet een beroep heeft gedaan op het recht op respect voor gezins- of privéleven. Pas in de beroepsfase doet eiser een beroep op het bestaan van gezins- en privéleven in Nederland en overlegt hij in dit verband stukken. [10] Ook in Werkinstructie 2020/16 is opgenomen dat bij het weigeren van een verblijfsvergunning regulier
énde feiten aanleiding geven om aan te nemen dat sprake is van familie- of gezinsleven dan wel privéleven, beoordeeld wordt of de genomen beslissing strijd oplevert met het recht op respect voor gezins- of privéleven. De bestreden besluitvorming is op dit punt dus niet onzorgvuldig. Het staat eiser vrij, zoals de minister hem ook heeft aangeraden te doen, een aanvraag in te dienen voor de beoordeling van zijn beroep op artikel 8 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond
.Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Gelezen in combinatie met artikel 1, tweede lid, van de Regeling uitvoering Wet
2.Zie ABRvS 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:575.
3.Zie onder meer ABRvS 25 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY5703 en ABRvS 16 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:826.
4.Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav.
5.Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wav.
6.Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wav.
7.Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wav.
8.Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wav.
9.De minister verwijst naar Werkinstructie 2020/16, Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM, pagina 4.
10.Zie ABRvS 7 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3008 en ABRvS 20 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:187.