ECLI:NL:RBGEL:2025:2017

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
11255642
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen door een advocatenkantoor

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een advocatenkantoor, aangeduid als [eiser], en een gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde]. De eiser vorderde betaling van openstaande facturen die voortvloeien uit twee overeenkomsten van opdracht voor juridische bijstand. De eiser had in totaal facturen ter waarde van € 15.162,21 verzonden, waarvan slechts € 10.941,01 door de gedaagde was voldaan. De eiser vorderde een bedrag van € 4.768,23, bestaande uit een hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde voerde verweer en stelde dat de eiser tekort was geschoten in haar verplichtingen, wat zou leiden tot schade aan de gedaagde. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de eiser voldoende zorg heeft betracht bij de uitvoering van de opdrachten. De gedaagde heeft niet voldoende onderbouwd dat hij schade heeft geleden door een tekortkoming van de eiser. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11255642 \ CV EXPL 24-6452
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Wiggers Gerechtsdeurwaarders - Incasso en Juridische dienstverlening,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 september 2024 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte overlegging producties a tot en met h van [eiser] ;
- de akte overlegging productie van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 4 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag een vonnis wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een advocatenkantoor en verricht diensten op het gebied van het verzorgen van rechtsbijstand. Op 20 augustus 2020 sluiten partijen een overeenkomst op basis waarvan [eiser] in opdracht en voor rekening van [gedaagde] juridische bijstand verleend in de zaak tegen [naam 1] inzake de koop van een restaurant, tegen betaling van een uurtarief van € 195,00 (inclusief btw).
2.2.
Naast voornoemde overeenkomst van opdracht sluiten partijen op 24 november 2020 een overeenkomst op basis waarvan [eiser] in opdracht en voor rekening van [gedaagde] juridische bijstand verleend inzake een beklagprocedure (artikel 12 Wetboek van strafvordering) tegen [naam 2] . Ook hier zijn partijen een uurtarief overeengekomen van € 195,00 (inclusief btw).
2.3.
Over een periode van 9 november 2020 tot en met 30 juni 2023 stuurt [eiser] voor de verrichte werkzaamheden verschillende facturen naar [gedaagde] , totaal ten bedrage van € 15.162,21 (inclusief btw).
2.4.
[gedaagde] heeft aan [eiser] in totaal voldaan een bedrag van € 10.941,01 (inclusief btw). Hij laat echter na om de facturen volledig te betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.768,23 (bestaande uit € 4.221,12 aan hoofdsom en € 547,11 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting die voortvloeit uit de twee tussen partijen gesloten overeenkomsten van opdracht. Voor de verrichte werkzaamheden moet [gedaagde] in totaal een bedrag van € 15.162,21 betalen, maar ondanks herhaalde aanmaning laat hij na om de facturen volledig te betalen. In totaal laat [gedaagde] na om een bedrag van € 4.221,12 te betalen. Wegens het uitblijven van de betaling heeft [eiser] haar vordering uit handen gegeven, reden waarom zij ook aanspraak maakt op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten. Zij heeft grove fouten gemaakt en nalatig gehandeld, waardoor hij een zaak met een aanzienlijk financieel belang (meer dan € 100.000,00) heeft verloren.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Zaak wordt niet aangehouden
4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verzocht om aanhouding van deze zaak totdat de Raad van Discipline uitspraak heeft gedaan in de daar tussen partijen onderhanden tuchtzaak. Die procedure is het gevolg van een klacht die [gedaagde] heeft ingediend tegen de behandelend advocaat die werkzaam is voor [eiser] . [eiser] vindt aanhouding niet nodig. De kantonrechter wijst dit verzoek van [gedaagde] af. De uitkomst van deze zaak is niet afhankelijk van de uitkomst in de tuchtzaak, in die zin dat op basis van die uitkomst niet vast zal komen te staan of [gedaagde] daadwerkelijk schade heeft geleden. De kantonrechter zal dit hierna ook toelichten.
Geen tekortkoming aan de kant van [eiser]
4.2.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] in opdracht en voor rekening van [gedaagde] juridische bijstand heeft verleend op basis van twee overeenkomsten van opdracht die zij beiden zakelijk zijn aangegaan. In geschil is welk bedrag [gedaagde] nog aan [eiser] moet betalen en of [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van haar werkzaamheden, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, en de daaruit door [gedaagde] gestelde voortvloeiende schade aan [gedaagde] moet vergoeden. De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] aldus dat hij zich beroept op verrekening van de schade die hij door het handelen of nalaten van [eiser] heeft geleden.
4.3.
Bij de beoordeling stelt de kantonrechter voorop dat de hoogte van de declaraties tussen partijen niet in geschil is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] namelijk verklaard het inhoudelijk eens te zijn met de door [eiser] verzonden declaraties. Ook is tijdens de mondelinge behandeling door beide partijen verklaard dat [gedaagde] de overeenkomsten van opdracht niet met [eiser] is aangegaan in hoedanigheid van consument. Dit laatste heeft tot gevolg dat de kantonrechter niet gehouden is ambtshalve te beoordelen of het kernbeding (betaling loon) voldoende duidelijk en begrijpelijk is. In beginsel ligt daarmee de vordering van [eiser] voor toewijzing gereed en rust op [gedaagde] de verplichting om te betalen, tenzij hem een geslaagd beroep op verrekening toekomt.
4.4.
Als een partij zich verweert tegen een vordering door een beroep op verrekening te doen, is artikel 6:136 BW van toepassing. Uit dit artikel volgt dat de rechter op eenvoudige wijze moet kunnen vaststellen of het beroep op verrekening slaagt. Als dat niet zo is, kan de rechter het verweer passeren en de vordering toewijzen. De kantonrechter is van oordeel dat die situatie zich hier voordoet.
4.5.
Het verrekeningsverweer van [gedaagde] kan alleen dan slagen, als vast komt te staan dat [eiser] jegens [gedaagde] is tekortgeschoten en dat [gedaagde] daardoor schade heeft geleden. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Bij beantwoording van de vraag of [eiser] in de nakoming van haar verplichting jegens [gedaagde] is tekortgeschoten, geldt als maatstaf dat [eiser] bij de uitvoering van de opdrachten de zorg van een goed opdrachtnemer in de zin van artikel 7:401 BW in acht moest nemen. Van een beroepsbeoefenaar, in dit geval een juridisch adviseur en advocaat, mag worden verlangd dat hij de zorg betracht die in de gegeven omstandigheden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht (zie HR 7 maart 2003, NJ 2003/302). Bij de invulling daarvan zijn mede de aard en inhoud van de opdracht van belang.
4.6.
Uit de standpunten van partijen volgt dat [gedaagde] [eiser] onder andere heeft ingeschakeld voor het verlenen van juridische bijstand inzake het geschil omtrent de koop van een restaurant. [eiser] is daarmee jegens [gedaagde] een inspanningsverbintenis aangegaan. Van een tekortkoming is alleen sprake indien en voor zover [eiser] zich bij de uitvoering van haar opdracht niet heeft ingespannen zoals in de gegeven omstandigheden van haar mocht worden verlangd.
4.7.
[gedaagde] stelt concreet dat door het handelen of nalaten van [eiser] een getuige niet is gehoord in de procedure waarin de rechtbank op 11 mei 2022 bij tussenvonnis aan [gedaagde] bewijs heeft opgedragen [1] . Daardoor heeft hij nadeel geleden. Als de getuige was gehoord dan had hij 50% kans om de zaak te winnen, zo stelt [gedaagde] . Aangezien de getuige niet is gehoord, heeft de rechtbank de vordering van [gedaagde] afgewezen. [eiser] heeft dit gemotiveerd betwist. Uit de door [eiser] overgelegde gedingstukken die door [gedaagde] niet zijn weersproken, volgt dat [eiser] [gedaagde] op 27 oktober 2022 en op 4 februari 2023 heeft herinnerd aan het getuigenverhoor van 20 februari 2023 en hem erop heeft gewezen dat voor 10 februari 2023 de namen van de getuigen aan de rechtbank moesten worden doorgegeven. Niet is gebleken dat [gedaagde] tijdig op dit verzoek heeft gereageerd. Bij e-mailbericht van 10 februari 2023, toen de namen van de getuigen al bij de rechtbank bekend moesten zijn, schrijft hij dat hij maandag de namen van de getuigen door geeft. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] zich, weliswaar op beperkte wijze, maar toch voldoende heeft ingespannen om [gedaagde] te bewegen de gegevens te verstrekken van een door hem niet eerder aangedragen getuige. Zij heeft immers tweemaal [gedaagde] gewezen op de uiterste datum waarop hij de naam van de door hem te horen getuige kon doorgeven. Het is [gedaagde] zelf geweest die na verloop van deze fatale termijn de naam van de getuige heeft doorgegeven. Aldus neemt de kantonrechter niet aan dat [eiser] jegens [gedaagde] tekort is geschoten.
4.8.
Voor het overige zijn de stellingen van [gedaagde] niet concreet genoeg en gaat de kantonrechter aan die stellingen voorbij. De enkele niet onderbouwde stellingen dat door [eiser] verder grove fouten zijn gemaakt en nalatig is gehandeld is onvoldoende. Het lag op de weg van [gedaagde] om concreter aan te geven waarom de bijstand van [eiser] in de gegeven omstandigheden niet voldeed en wat [eiser] anders had moeten doen om de conclusie te kunnen dragen dat [eiser] in de nakoming van haar verplichtingen is tekortgeschoten en dat [gedaagde] daardoor schade heeft geleden. Tot slot heeft [gedaagde] geheel nagelaten om zijn vermeende schade te onderbouwen. Indien vast zou komen te staan dat [eiser] enig tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden, betekent dat niet dat [gedaagde] ook daadwerkelijk schade heeft geleden. Hierbij geldt ook dat [gedaagde] zelf heeft verklaard dat de kans 50% zou zijn geweest dat de rechtbank zijn vordering had toegewezen als de door hem aangedragen getuige was gehoord. Verder overweegt de kantonrechter nog dat [gedaagde] geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het eindvonnis van de rechtbank.
Conclusie
4.9.
Op basis van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat hij schade heeft geleden en dat als er al sprake is van schade, die schade is ontstaan door een tekortkoming dan wel onrechtmatig handelen van [eiser] . Er is, mede gezien het bepaalde in artikel 6:136 BW, dus geen grond voor verrekening. [gedaagde] moet daarom nog een bedrag van € 4.221,12 aan [eiser] betalen. De kantonrechter wijst dit bedrag dan ook toe.
Buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten
4.10.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag is overeenkomstig de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en die worden geacht redelijk te zijn. Daarom wordt een bedrag van € 547,11 toegewezen, zodat vermeerderd met de toegewezen hoofdsom [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van € 4.768,23.
4.11.
[gedaagde] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente en die is daarom toewijsbaar op de wijze zoals hierna onder de beslissing wordt vermeld.
4.12.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.286,54

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.768,23, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van
€ 4.221,12, met ingang van 2 augustus 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.286,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.
51588 \ 47414

Voetnoten

1.Het tussenvonnis is gepubliceerd onder: ECLI:NL:RBGEL:2022:2297.