ECLI:NL:RBGEL:2022:2297

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
C/05/394522 / HA ZA 21-522
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake vordering tot terugbetaling van koopsom voor horecaonderneming na verkoop aan derde

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. B. Anik, een verklaring voor recht dat gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Metin, toerekenbaar tekort is geschoten in de overeenkomst van opdracht. Eiser stelt dat gedaagde de horecaonderneming, die hij van eiser had gekocht, heeft verkocht aan een derde partij terwijl eiser in detentie was. Eiser vordert een schadevergoeding van € 105.791,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde betwist de verkoop en de betaling van de koopsom. De rechtbank heeft partijen opgedragen bewijs te leveren van hun stellingen. Eiser moet bewijzen dat hij € 99.191,00 aan gedaagde heeft betaald, terwijl gedaagde moet aantonen dat hij € 6.600,00 aan huurpenningen aan eiser heeft afgedragen. De zaak is aangehouden voor getuigenverhoor, dat zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum. De rechtbank heeft verder bepaald dat partijen alle bewijsstukken uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor moeten indienen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/394522 / HA ZA 21-522
Vonnis van 11 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. B. Anik te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Metin te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 januari 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 15 april 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering

2.1.
[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
I
primaireen verklaring voor recht dat [gedaagde] in de overeenkomst van opdracht strekkende tot het waarnemen van de belangen van [eiser] in het kader van de exploitatie van de horecaonderneming gedurende zijn periode van strafdetentie toerekenbaar tekort is geschoten door de horecaonderneming van [eiser] te verkopen aan een derde partij en [gedaagde] dientengevolge jegens [eiser] schadeplichtig is;
subsidiaireen verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door tijdens een periode van afwezigheid van [eiser] wegens strafdetentie de aan [eiser] in eigendom toebehorende horecaonderneming te verkopen aan een derde partij en dientengevolge jegens [eiser] schadeplichtig is;
II veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 105.791,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2017 en een bedrag van € 1.832,91in verband met door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten;
III veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.

3.De beoordeling

3.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij op 30 september 2017 van [gedaagde] een horecaonderneming heeft gekocht voor € 100.000,00 nadat hij daarin gedurende een proefperiode van enkele maanden had gewerkt. Volgens [eiser] heeft betaling van de koopsom ingevolge daartoe met [gedaagde] gemaakte afspraken plaatsgevonden door verrekening met door [gedaagde] voor [eiser] geïncasseerde en vervolgens onder zich gehouden huurpenningen tot een bedrag van € 35.335,00 en door verrekening met een door [gedaagde] voor [eiser] bij een derde geïncasseerd en daarna onder zich gehouden bedrag van € 10.000,00, alsmede door betaling door [eiser] van een aantal crediteuren van [gedaagde] en een directe betaling door [eiser] aan [gedaagde] van een resterend bedrag in contanten. Toen [eiser] een nog openstaande gevangenisstraf moest uitzitten heeft [gedaagde] volgens [eiser] de exploitatie van de horecaonderneming voor hem waargenomen, eveneens ingevolge een daartoe tussen partijen ten tijde van de verkoop van de onderneming gemaakte afspraak. Tijdens die gestelde waarneming heeft [gedaagde] de onderneming verkocht aan een derde.
3.2.
[gedaagde] betwist de onderneming aan [eiser] te hebben verkocht en geleverd en daarmee ook de stelling dat hij de exploitatie van de onderneming voor [eiser] heeft waargenomen. Ook betwist hij de door [eiser] gestelde betaling van € 105.791,00. Hij erkent de onderneming aan een derde te hebben verkocht.
3.3.
De beoordeling is als volgt. In het midden kan blijven of [eiser] door verkoop en levering eigenaar is geworden van de horecaonderneming en [gedaagde] door een mogelijke tweede verkoop in een op hem rustende verbintenis jegens [eiser] is tekortgeschoten of onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. In de kern gaat het namelijk uitsluitend om de vraag of [eiser] de door hem gestelde € 105.791,00 aan [gedaagde] heeft betaald, zijnde het bedrag waarvan [eiser] in deze procedure betaling vordert. Als [eiser] gevolgd wordt in zijn stelling dat hij eigenaar van de onderneming is geworden, was [gedaagde] niet bevoegd tot een tweede verkoop en levering aan een derde en zal hij de daardoor door [eiser] geleden schade moeten vergoeden. De hoogte van de schade kan dan, aangenomen dat er aan die derde is geleverd, op het genoemde bedrag van € 105.791,00 worden gesteld, althans als [eiser] dit bedrag betaald zou hebben en er aldus geen aanspraak op een nog te betalen koopsom zou bestaan. Als daarentegen [gedaagde] in zijn stelling wordt gevolgd dat hij de onderneming niet aan [eiser] heeft verkocht maar niettemin komt vast te staan dat de genoemde € 105.791,00 aan [gedaagde] is betaald, is deze betaling onverschuldigd en heeft [eiser] in die zin aanspraak op terugbetaling door [gedaagde] van een gelijk bedrag. Linksom of rechtsom gaat het dus om de vraag of [eiser] aan [gedaagde] een bedrag van € 105.791,00 heeft betaald.
3.4.
[gedaagde] heeft gemotiveerd bestreden dat [eiser] de € 105.791,00 heeft betaald in zoverre dat hij weliswaar erkent dat hij voor € 6.600,00 aan huur voor [eiser] heeft geïncasseerd maar dat hij dit bedrag aan [eiser] heeft afgedragen c.q. doorbetaald, wat [eiser] weer betwist.
3.5.
Nu uit de overgelegde producties de juistheid van de stelling van [eiser] niet kan volgen dat hij de koopsom heeft betaald - deels door verrekening - dient hij daarvan bewijs te leveren. Het gaat om het bewijs van betaling van € 99.191,00 (€ 105.791,00 -/- € 6.600,00). [gedaagde] zal op zijn beurt bewijs moeten leveren van zijn stelling dat hij
€ 6.6600,00 aan [eiser] heeft afgedragen c.q. heeft doorbetaald. Immers erkent [gedaagde] voor dit bedrag aan huurpenningen voor [eiser] te hebben geïncasseerd, maar betwist [eiser] dat dit bedrag door [gedaagde] aan hem is afgedragen c.q. doorbetaald.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat hij € 99.191,00 aan [gedaagde] heeft betaald,
4.2.
draagt [gedaagde] op te bewijzen dat hij € 6.600,00 aan door hem geïncasseerde huurpenningen aan [eiser] heeft afgedragen,
4.3.
bepaalt dat, voor zover partijen dit bewijs door middel van getuigen willen leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.R. Veerman in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
25 mei 2022voor het opgeven door partijen van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juni tot en met juli, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
4.5.
verwijst voor het geval beide partijen op die roldatum hebben medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata hebben opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien een partij daarom op de onder 4.4. genoemde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van beide partijen, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
4.6.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
4.7.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.