ECLI:NL:RBGEL:2025:1916

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
C/05/436151 / FA RK 24-1692
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en draagkrachtberekening in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 februari 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.H. Boom, verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie van de vader, die werd bijgestaan door advocaat mr. G.A. Nandoe Tewarie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader sinds 1 juli 2018 een bedrag van € 156 per maand aan kinderalimentatie moet betalen, maar dat de omstandigheden zijn gewijzigd. De moeder heeft recentelijk een kind gekregen en is sinds april 2023 niet meer in loondienst, terwijl het inkomen van de vader ook is veranderd. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders berekend en vastgesteld dat de gezamenlijke draagkracht onvoldoende is om in de kosten van het kind te voorzien. De vader moet vanaf 1 april 2024 € 340 per maand betalen, met een verhoging naar € 500 per maand vanaf 1 maart 2025. De rechtbank heeft ook bepaald dat de alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet worden betaald. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/436151 / FA RK 24-1692
Datum uitspraak: 19 februari 2025
beschikking wijziging kinderalimentatie
in de zaak van
[naam moeder](hierna: de moeder),
wonende in [woonplaats moeder] ,
advocaat mr. C.A.H. Boom in Utrecht
tegen
[naam vader](hierna: de vader),
wonende in [woonplaats vader] ,
advocaat mr. G.A. Nandoe Tewarie in Leiden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift, ingekomen bij de griffie op 15 mei 2024;
- het verweerschrift, ingekomen bij de griffie op 31 juli 2024;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Nandoe Tewarie van 20 januari 2025;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Boom van 21 januari 2025;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Nandoe Tewarie van 21 januari 2025;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Boom van 23 januari 2025;
- de alimentatieberekening van mr. Boom, overgelegd tijdens de mondelinge behandeling van 28 januari 2025.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 28 januari 2025 zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Boom;
- de vader, bijgestaan door mr. Nandoe Tewarie.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
[naam kind] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011 (hierna: [kind] ).
2.2.
[kind] staat ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
Op 4 december 2018 heeft de rechtbank beslist dat de vader met ingang van 1 juli 2018 een bedrag van € 156 per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen.

3.Het geschil

3.1.
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 4 december 2018 te wijzigen en te bepalen dat de vader met ingang van 1 november (de rechtbank begrijpt: 1 november 2023) € 500 per maand aan kinderalimentatie moet betalen, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.2.
De vader voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
3.3.
Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal hierna een beslissing geven op het verzoek. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
4.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Dat is hier het geval. De moeder is op [datum] 2023 bevallen van een zoon, [naam zoon moeder] , en zij is sinds 1 april 2023 niet meer in loondienst. Ook het inkomen van de vader is gewijzigd.
ingangsdatum
4.3.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. De rechter kan een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben. Hier hanteert de rechtbank 1 april 2024 als ingangsdatum. Gebleken is dat de advocaat van de moeder de advocaat van de vader in oktober 2023 heeft aangeschreven met het verzoek om de alimentatie opnieuw te berekenen. Hier is geen reactie op gekomen. Daarna is de advocaat van de vader nogmaals aangeschreven, op 27 maart 2024. De rechtbank vindt dat de vader in ieder geval vanaf dat moment rekening had moeten houden met een wijziging van de kinderalimentatie.
4.4.
De vader heeft een verklaring van zijn boekhouder overgelegd, waarin staat dat de onderneming van de vader de aanwezige financiële middelen nodig heeft voor de continuïteit. Dit maakt volgens de vader dat hij geen alimentatie met terugwerkende kracht kan betalen. De rechtbank volgt dit standpunt echter niet. Hierbij overweegt zij dat de huidige financiële positie van de onderneming met name het gevolg is van een inhaalslag in 2024 in het betalen van achterstallige belasting. Hier zal de rechtbank rekening mee houden bij het bepalen van de draagkracht van de vader. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de kinderalimentatie niet ten koste mag gaan van de door de vader gemaakte keuzes om klaarblijkelijk onvoldoende te reserveren voor de Belastingdienst, waardoor hij deze inhaalslag heeft moeten maken.
behoefte
4.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de behoefte van het kind genoemd. Partijen zijn het met elkaar eens dat de behoefte van [kind] in 2018 € 718 per maand was. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) komt dat in 2024 uit op € 865 per maand en in 2025 op € 921 per maand.
draagkracht van de ouders
4.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de draagkracht van de ouders genoemd. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Na aftrek van die posten van het NBI blijft de draagkrachtruimte over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% x (NBI - 0,3 x NBI - 1.270). Voor inkomens tot € 2.065 netto per maand (cijfers 2024) wordt een tabel gebruikt.
draagkracht van de vader
4.7.
De vader heeft de afgelopen jaren een eenmanszaak ( [naam eenmanszaak] ) gehad, die per 1 oktober 2024 is omgezet in een bv. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de eenmanszaak:
  • in 2020 een verlies leed van € 7.991 (voor ondernemersaftrek);
  • in 2021 € 51.095 winst maakte (voor ondernemersaftrek);
  • in 2022 € 170.485 winst maakte (voor ondernemersaftrek);
  • in 2023 € 102.149 winst maakte (na ondernemersaftrek).
De rechtbank heeft berekend dat de winst vóór de ondernemersaftrek in 2023 (rekening houdend met de mkb-winstvrijstelling van 14% en de zelfstandigenaftrek van € 5.030) € 123.808 bedroeg.
4.8.
Voor het bepalen van de draagkracht van de vader rekent de rechtbank op basis van de overlegde aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2021 en 2022, en de aanslag inkomstenbelasting over 2023. De vader vindt dat voor het bepalen van zijn draagkracht uitgegaan moet worden van het dga-salaris dat hij zichzelf sinds 1 oktober 2024 uitkeert. De rechtbank volgt dit standpunt echter niet (volledig), omdat de ingangsdatum van de nieuwe kinderalimentatie ruim voor 1 oktober 2024 ligt. De moeder vindt dat uitgegaan moet worden van de gemiddelde winst over de jaren 2022-2024, maar de rechtbank vindt het passender om hier uit te gaan van de jaren 2021-2023. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de vader voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2022 - kort gezegd - extra veel heeft gewerkt om de resultaten uit de zogeheten ‘coronajaren’ 2020 en 2021 te compenseren. Het is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk om de cijfers over 2022 wel mee te nemen en die van 2021 niet. Dit argument van de vader wordt ook onderbouwd door de cijfers over 2023, toen de winst uit onderneming weer substantieel lager was dan het jaar ervoor. De gemiddelde winst uit onderneming over de periode 2021-2023 bedroeg (voor ondernemersaftrek) € 115.129 per jaar. De gemiddelde belastbare winst bedroeg € 96.554. Het netto besteedbaar inkomen van de vader is dan € 5.942 per maand. [3]
4.9.
De vader heeft aangegeven dat er bij de bepaling van zijn draagkracht rekening gehouden moet worden met belastingschulden, die overigens inmiddels grotendeels zijn afgelost. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de vader op 9 juli 2024 de volgende schulden had van in totaal € 98.394:
  • aanslag inkomstenbelasting over 2019 van € 6.789;
  • aanslag inkomstenbelasting over 2022 van € 68.541;
  • aanslag inkomstenbelasting over 2023 van € 19.060;
  • aanslag zorgtoeslag over 2022 van € 737;
  • aanslag premie Zorgverzekeringwet over 2023 van € 3.267.
Volgens de moeder heeft de vader deze schulden aan zichzelf te wijten; het had op de weg van de vader gelegen om de hoge winsten te reserveren om betalingsachterstanden te voorkomen. Daarom wil zij dat de schulden niet meetellen bij de bepaling van de draagkracht van de vader. De vader vindt dat wel met de schulden rekening gehouden moet worden, omdat deze de afgelopen jaren behoorlijk op zijn draagkracht hebben gedrukt. Volgens de vader is de nu nog resterende schuld van € 19.000 uiterlijk 22 maart 2025 afgelost. Hij wil dus dat er in ieder geval tot en met februari 2025 rekening wordt gehouden met schulden.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat het uitganspunt is dat met schulden rekening wordt gehouden, tenzij deze vermijdbaar en verwijtbaar zijn. [4] Belastingschulden hangen zodanig samen met het inkomen, dat niet gesteld kan worden dat die vermijdbaar zijn. De rechtbank begrijpt de stellingen van de moeder aldus dat zij van mening is dat ze wel verwijtbaar zijn, omdat de vader tegenover die schuld ook inkomsten heeft gehad en rekening had moeten houden met de daarover verschuldigde belasting. Dat de vader dit wellicht onvoldoende heeft gedaan is voor de rechtbank geen reden de schulden volledig buiten beschouwing te laten. Feitelijk heeft de vader immers in het afgelopen jaar veel moeten aflossen op de schulden. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, moet echter wel voorkomen worden dat een dubbeltelling ontstaat. De rechtbank stelt vast dat de vader, rekening houdend met de hiervoor genoemde belastbare winst uit onderneming van gemiddeld € 96.554 per jaar, gemiddeld € 40.019 per jaar aan inkomstenbelasting verschuldigd was. Dat bedrag is dus al in mindering gebracht bij de berekening van het NBI. Om een dubbeltelling te voorkomen, trekt zij dat bedrag af van de schuld van € 98.394. Er resteert dan een schuld van € 58.375. Daarvan heeft de vader in 2024 € 39.375 afgelost, omdat er nog € 19.000 openstaat. De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van € 39.375 in mindering moet worden gebracht op het netto besteedbaar inkomen van de vader in 2024, door dit te verlagen met € 3.281 per maand. Er resteert dan als NBI € 2.661 per maand.
4.11.
Verder vindt de vader dat er rekening gehouden moet worden met een schuld die hij had bij de gemeente, die in november 2024 is afgelost. De rechtbank is van oordeel dat de vader niet heeft onderbouwd dat deze niet vermijdbaar of verwijtbaar was, omdat niet duidelijk is geworden waar de schuld betrekking op had. Daarom houdt de rechtbank bij de bepaling van de draagkracht geen rekening met deze schuld.
4.12.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 414 per maand. [5]
Vanaf 1 maart 2025
4.13.
Gebleken is dat de vader vanaf 22 maart 2025 geen schulden meer heeft bij de Belastingdienst. Dit is van belang voor de bepaling van zijn draagkracht. De rechtbank ziet daarom aanleiding om vanaf 1 maart 2025 van een andere situatie uit te gaan. Daarbij is van belang dat er sinds 1 oktober 2024 sprake is van een bv en keert de vader zichzelf sindsdien € 4.666,67 per maand (exclusief vakantiegeld) uit aan dga-salaris. De rechtbank zal daarom in deze periode wel met dat salaris rekenen. De moeder vindt dat de draagkracht van de vader ook voor de toekomst moet worden bepaald aan de hand van de ondernemingscijfers van toen de onderneming nog een eenmanszaak was omdat zijn keuze de onderneming voort te zetten in de vorm van een bv niet ten nadele van de kinderalimentatie mag werken. De rechtbank volgt dit standpunt echter niet, ook al zou dit kunnen leiden tot een lager netto besteedbaar inkomen aan de kant van de vader. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat hij zich goed heeft laten adviseren over de mogelijkheid om de eenmanszaak om te zetten in een bv. Dit had met name te maken met het voorkomen van aansprakelijkheid van de vader voor zakelijke schulden. De rechtbank ziet dit als een ondernemerskeuze, waarvan de vader zich niet had hoeven te onthouden vanwege zijn onderhoudsverplichting.
4.14.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om rekening te houden met eventuele dividenduitkeringen. De rechtbank weegt daarbij mee dat de onderneming van de vader in deze vorm een startende onderneming is. Er moeten dan eerst reserves worden opgebouwd om toekomstbestendig te kunnen zijn. Verder heeft de vader een verklaring van zijn boekhouder overgelegd, waaruit blijkt dat de huidige liquide middelen nodig zijn voor de continuïteit van de onderneming. Daarom gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van de moeder dat de vader zichzelf dividend kan uitkeren. De rechtbank houdt dus alleen rekening met het feitelijke DGA-salaris en het vakantiegeld. Het netto besteedbaar inkomen van de vader is dan € 3.398 per maand. [6]
4.15.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader (op basis van de formule voor 2025, waarbij het bedrag van € 1.270 is verhoogd tot € 1.310) per 1 maart 2025 een draagkracht van € 747 per maand. [7]
draagkracht van de moeder
4.16.
Voor het bepalen van de draagkracht van de moeder rekent de rechtbank op basis van de overlegde uitkeringsspecificaties van het UWV. De moeder had in april en mei 2024 nog een Ziektewetuitkering van € 757,56 per week, sinds juni 2024 ontvangt de moeder een WW-uitkering van € 1.939,36 per maand. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder hierover aangegeven dat zij in 2021 van baan is gewisseld om dichter bij huis te kunnen werken. De moeder kreeg bij haar nieuwe werkgever een contract voor bepaalde tijd. Vervolgens werd de moeder zwanger en is haar contract beëindigd. Zij was op dat moment ziek als gevolg van medische omstandigheden rondom de zwangerschap. Momenteel is de moeder werkloos en heeft zij in het kader van haar WW-uitkering een sollicitatieplicht. De moeder wil zo spoedig mogelijk weer aan het werk, maar heeft nog geen passende baan gevonden.
De vader heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de moeder in ieder geval in staat is om deels te gaan werken. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de vader echter aangegeven dat de draagkracht van de moeder kan worden bepaald aan de hand van haar feitelijke inkomen, oftewel haar WW-uitkering. De rechtbank zal hier ook van uitgaan, met dien verstande dat over de maanden april en mei 2024 nog rekening gehouden zal worden met de Ziektewetuitkering.
4.17.
Verder is gebleken dat de moeder een nieuwe partner heeft, met wie zij samen een kind ( [naam zoon moeder] ) heeft gekregen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders aangegeven dat de draagkracht van de moeder over twee kinderen kan worden verdeeld, zodat de rechtbank hier ook van uit zal gaan.
4.18.
De moeder stelt dat zij over 2024 geen kindgebonden budget heeft ontvangen, gelet op haar inkomen en het inkomen van haar (fiscaal) partner. Zij heeft ter onderbouwing een voorschotbeschikking toeslagen van 28 december 2023 overgelegd. De rechtbank zal in de berekening echter wel uitgaan van kindgebonden budget. Op basis van het inkomen van de moeder en de beschikbare informatie over het inkomen van haar nieuwe partner, had de moeder in 2024 uiteindelijk wel degelijk recht op kindgebonden budget.
4.19.
Gelet op het voorgaande is het NBI van de moeder over april en mei 2024 € 2.500 per maand. [8] Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder over deze maanden een draagkracht van € 336 per maand. [9] De rechtbank gaat ervan uit dat de helft hiervan, dus € 168 per maand, beschikbaar is voor [kind] .
4.20.
Per 1 maart 2025 is het NBI van de moeder € 1.918 per maand. [10] De draagkracht van de moeder wordt dan op basis van de draagkrachttabel bepaald op € 53 per maand. Hiervan is de helft, dus afgerond € 27 per maand, beschikbaar voor [kind] .
verdeling van de kosten
4.21.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de draagkrachtvergelijking genoemd.
Vanaf 1 april 2024
4.22.
De vader en de moeder hebben samen onvoldoende draagkracht om alle kosten van [kind] te betalen. Hun gezamenlijke draagkracht in 2024 is € 582 per maand en vanaf juni 2024 zelfs minder omdat het inkomen van de moeder toen omlaag is gegaan, terwijl de behoefte van [kind] € 865 per maand bedraagt. Beide partijen moeten hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de vader met € 414 per maand moet bijdragen in de kosten van [kind] .
Vanaf 1 maart 2025
4.23.
Ook in deze periode hebben de vader en de moeder samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van [kind] . Hun gezamenlijke draagkracht voor [kind] is € 774 per maand, terwijl de kosten van [kind] (geïndexeerd) € 921 per maand zijn. Zij komen dus samen een bedrag van € 147 per maand tekort. Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de vader met € 747 per maand moet bijdragen in de kosten van [kind] .
zorgkorting
4.24.
De vader maakt op de dagen dat [kind] bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader deels aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van [kind] staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de vader met een percentage van de behoefte van de kinderen: de zorgkorting. De ouders zijn het met elkaar eens dat de zorgkorting 25% bedraagt.
Vanaf 1 april 2024
4.25.
De zorgkorting van 25% van de behoefte komt neer op € 216 per maand. Er is echter een tekort aan draagkracht van € 283 per maand. Het zou niet eerlijk zijn als de vader de volledige zorgkorting zou mogen toepassen. Dan zou het hele tekort aan draagkracht op de schouders van de moeder komen te rusten. Beiden moeten de helft van het tekort dragen, dus afgerond € 142 per maand. De vader mag alleen het verschil tussen € 216 en € 142 per maand in mindering brengen op zijn bijdrage, dus € 74. Dat betekent dat de vader een bedrag van € 340 per maand aan de moeder moet betalen.
Vanaf 1 maart 2025
4.26.
In 2025 is de behoefte van [kind] hoger, omdat deze is geïndexeerd. Er is sprake van een zorgkorting van 25% van € 921 per maand, dus € 230 per maand. De gezamenlijke draagkracht is € 774 per maand. Ook in deze situatie is er dus een tekort, nu van € 147 per maand. De helft daarvan, dus € 74 per maand, komt voor rekening van de vader. Dat betekent dat hij van de zorgkorting van € 230 maar € 156 per maand in mindering mag brengen op zijn bijdrage. Er blijft dan een bedrag van € 591 per maand [11] over dat de vader aan kinderalimentatie zou moeten betalen aan de moeder.
hoogte bijdrage beperkt door verzoek en indexering
4.27.
De rechtbank heeft nu berekend dat de vader per 1 maart 2025 in beginsel meer dan € 500 per maand zou moeten bijdragen. De moeder heeft echter verzocht om een kinderalimentatie van € 500 per maand. Daarnaast heeft de moeder niet verzocht om een bedrag aan kinderalimentatie in goede justitie te bepalen. Ook heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk aangegeven dat zij haar verzoek niet wijzigt, mocht de rechtbank op een hoger bedrag uitkomen dan zij heeft verzocht. De rechtbank kan niet meer dan het verzochte toewijzen. In het licht van het voorgaande zal de rechtbank dit ook niet doen. Wel zal de rechtbank de bijdrage die zij per 1 april 2024 vaststelt per 1 januari 2025 indexeren met 6,2%.
alimentatie vooruitbetalen
4.28.
De vader moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later wordt betaald.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor [naam kind] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011, zoals die is vastgelegd in de beschikking van deze rechtbank van 4 december 2018, en bepaalt deze:
  • met ingang van 1 april 2024 op € 340 per maand;
  • met ingang van 1 januari 2025 op € 362,10 per maand;
  • met ingang van 1 maart 2025 op € 500 per maand;
5.2.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van
S.C. Dijksterhuis als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Bijlage 1: berekening NBI van de vader in 2024
Bijlage 2: Berekening NBI van de vader per 1 maart 2025
Bijlage 3: berekening NBI van de moeder per 1 april 2024
Bijlage 4: berekening NBI van de moeder per 1 maart 2025

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 BW.
2.Artikel 1:402 BW.
3.Bijlage 1: berekening NBI van de vader in 2024.
4.Vergelijk Hoge Raad 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1843.
5.70% x (€ 2.661- € 799 - € 1.270).
6.Bijlage 2: berekening NBI van de vader per 1 maart 2025.
7.70% x (€ 3.398 - € 1.020 - € 1.310).
8.Bijlage 3: berekening NBI van de moeder per 1 april 2024.
9.70% x (€ 2.500 - € 750 - € 1.270).
10.Bijlage 4: berekening NBI van de moeder per 1 maart 2025.
11.€ 747 - € 156.