ECLI:NL:RBGEL:2025:1762

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
ARN 24/3403
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een varkenshouderij met betrekking tot milieu- en natuuraspecten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor het wijzigen van een varkenshouderij. Eiseres, een vereniging die zich inzet voor natuurbehoud, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe is verleend. De rechtbank heeft de zaak op 13 februari 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigden van het college en de derde-partij aanwezig waren. De derde-partij, die een varkensvermeerderingsbedrijf exploiteert, had op 23 november 2021 een aanvraag ingediend voor de wijziging van de varkenshouderij, inclusief de bouw van een nieuwe kraamopfokstal en aanpassingen aan de milieuvergunning. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld, die onder andere betrekking hadden op de aanhaakplicht voor de natuurvergunning en de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning. De rechtbank concludeert dat de aanhaakplicht niet van toepassing is, omdat er een aparte aanvraag voor een natuurvergunning is ingediend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/3403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: A. Dubois),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe, het college

(gemachtigde: M.E. Verbree).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] (derde-partij) (gemachtigde: J.G.P. van Schaik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een varkenshouderij.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres de gemachtigde en L. Jasper, ecologisch deskundige, de gemachtigde van het college en derde-partij en zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

2. Derde-partij heeft een varkensvermeerderingsbedrijf op het adres [locatie] in [woonplaats]. Eiseres is een vereniging die als doel heeft het behoud, het herstel en het optimaal beheer van natuur, landschap en milieu, met name in de gemeente [woonplaats] en aangrenzende gemeenten.
2.1.
Derde-partij heeft op 23 november 2021 een aanvraag gedaan voor het wijzigen van de varkenshouderij op het adres [locatie] in [woonplaats]. De omgevingsvergunning is aangevraagd voor de activiteiten “veranderen of het (ver)bouwen van een bouwwerk” [1] (bouwen) en “veranderen of veranderen van de werking van een inrichting of mijnbouwwerk” [2] (milieu). Daarnaast heeft derde-partij gevraagd om de voorschriften uit de geldende vergunning te actualiseren.
Bouwen
2.1.1.
De omgevingsvergunning ziet voor wat betreft de activiteit bouwen op het bouwen van een nieuwe kraamopfokstal. Deze past in het bestemmingsplan.
Milieu
2.1.2.
Met de omgevingsvergunning van 7 januari 2013 zijn 5.260 dieren vergund. In de beoogde situatie heeft de varkenshouderij een omvang van 1.233 zeugen, 4.541 gespeende biggen, 100 dekberen en 209 vleesvarkens (in totaal 6.083 dieren). Er is sprake van een IPPC-inrichting. Dit betekent dat de inrichting vergunningplichtig is en dat moet worden voldaan aan de BBT-conclusies voor de hoofdactiviteit [3] en aan andere relevante conclusies [4] .
2.2.
Op 20 september 2022 heeft het college besloten dat bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning voor het veranderen van de varkenshouderij geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt.
2.3.
De omgevingsvergunning is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. [5] Het ontwerpbesluit heeft vanaf 31 januari 2023 ter inzage gelegen.
2.4.
De daartegen ingediende zienswijzen hebben geleid tot een verduidelijking van de aanvraag en enkele aanvullingen door derde-partij. Met het besluit van 19 april 2024 heeft het college de omgevingsvergunning verleend.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning voor het wijzigen van de varkenshouderij. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Haar beroepsgronden zien op de aanhaakplicht voor de natuurvergunning, de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning en op de activiteit milieu. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de omgevingsvergunning voor zover die ziet op de activiteit bouwen.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wet natuurbescherming (Wnb)
Moest er een integrale beoordeling plaatsvinden?
5. Eiseres voert aan dat als het college, ondanks de grote bezwaren die er zijn, toch de omgevingsvergunning wil verlenen, dit in elk geval niet kan vóórdat het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland een vergunning op grond van de Wnb heeft verleend.
Volgens eiseres legt het college het oordeel over stikstof ten onrechte volledig bij de provincie. Een passende beoordeling met betrekking tot stikstof ontbreekt. Het bedrijf moet als geheel worden beoordeeld en niet – zoals nu gebeurt – verschillende onderdelen door verschillende bevoegde gezagen. Er kan namelijk niet worden uitgesloten dat er significante gevolgen zullen zijn voor Natura 2000-gebieden in de buurt. Tijdens de zitting heeft eiseres gewezen op de recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [6] Volgens eiseres moet dit aanleiding zijn voor de rechtbank om anders dan voorheen ook de natuuraspecten bij een integrale beoordeling van de omgevingsvergunning betrekken.
5.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. In de omgevingsvergunning staat dat op 1 mei 2019 een aparte aanvraag voor de gevraagde wijzigingen is ingediend bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland. Omdat sprake is van een aparte aanvraag voor een natuurvergunning voor het project is de zogenoemde aanhaakplicht als bedoeld in artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht niet aan de orde. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het project waarvoor de natuurvergunning is aangevraagd, afwijkt van de voorliggende omgevingsvergunning. Dat betekent dat er geen integrale beoordeling plaatsvindt en dat de beoordeling van de gevolgen voor Natura 2000-gebieden door het college van gedeputeerde staten in het kader van de aanvraag voor de natuurvergunning plaatsvindt. In dat kader komt aan de orde of een passende beoordeling nodig is. De rechtbank volgt het betoog van eiseres dat genoemde uitspraak zou moeten leiden tot een integrale beoordeling van de natuuraspecten bij de nu voorliggende omgevingsvergunning niet. Het nieuwe beoordelingskader dat uit deze uitspraak volgt moet door het college van gedeputeerde staten worden toegepast in de procedure voor de natuurvergunning. Deze uitspraak heeft niet tot gevolg dat de natuuraspecten bij de beoordeling van de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu moeten worden betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
Omgevingsvergunning algemeen
Inwerkingtreding omgevingsvergunning
6. Hoewel eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen de omgevingsvergunning voor zover deze ziet op de activiteit “bouwen”, heeft eiseres tijdens de zitting wel naar voren gebracht dat derde-partij al is begonnen met bouwen. Volgens eiseres mag derde-partij nog geen gebruik maken van zijn vergunning omdat de gevolgen hiervan voor de natuur onomkeerbaar zijn.
6.1.
Volgens artikel 6.1, eerste lid, van de Wabo treedt een beschikking krachtens deze wet in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking.
Volgens artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wabo treedt een beschikking, in afwijking van het eerste lid, in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Awb, voor het indienen van een beroepschrift in de gevallen waarin zij is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.
Volgens artikel 6.1, derde lid, van de Awb treedt de beschikking, indien in gevallen als bedoeld in het tweede lid, gedurende de daar bedoelde termijn bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.
6.2.
De rechtbank overweegt dat de voorliggende omgevingsvergunning is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Awb). Op grond van artikel 6.1, tweede lid, van de Wabo treedt een dergelijke omgevingsvergunning in werking na afloop van de beroepstermijn. Eiseres heeft geen verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Derde-partij mag dus, hoewel voor eigen rekening en risico, gebruik maken van de aan hem verleende omgevingsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.
Omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu”
Wijze van beoordelen
7. Volgens artikel 2.14, derde lid, van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Enerzijds geldt dus dat een vergunning alleen kan worden geweigerd vanwege het belang van de bescherming van het milieu, anderzijds geldt dat de vergunning moet (en dus niet kan) worden geweigerd als sprake is van nadelige gevolgen voor het milieu die door het stellen van voorschriften niet voldoende kunnen worden voorkomen of beperkt. Het bevoegd gezag, in dit geval het college, heeft beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag of het weigeren van de vergunning nodig is in het belang van de bescherming van het milieu. Deze beoordelingsruimte wordt begrensd door de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
Veebezetting
8. In de omgevingsvergunning is opgenomen welke aantallen dieren ten hoogste in de inrichting aanwezig mogen zijn.
8.1.
Eiseres voert aan dat de veebezetting in de aangepaste aanvraag weliswaar iets lager is dan in de oorspronkelijke aanvraag maar dat dit op het gebied van milieubelasting nauwelijks een betekenisvolle vermindering is. De vermindering is slechts 2,2%. Eiseres heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij hiermee bedoelt dat de omgevingsvergunning en de gevolgen hiervan in zijn geheel moeten worden beoordeeld.
8.2.
Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat er geen sprake is van een vermindering. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag moet worden getoetst aan de milieugevolgen zoals aangegeven in de omgevingsvergunning. Een vermindering of vermeerdering is op zichzelf geen toetsingsgrond. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd over de veebezetting geen aanknopingspunten dat het college de omgevingsvergunning moest weigeren. Voor zover eiseres ook in dit kader betoogt dat een integrale beoordeling van de natuuraspecten in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu moet plaatsvinden, verwijst de rechtbank naar haar oordeel onder 5.1. De beroepsgrond slaagt niet.
Waterbesparing
9. In de omgevingsvergunning onder 4 Energie- en waterbesparing staat bij 4.1:
“Het waterverbruik moet maandelijks worden geregistreerd.” Op blz. 24 van de omgevingsvergunning is opgenomen dat in de BBT-conclusies een aantal waterbesparende maatregelen en afvalwaterbeperkende technieken worden beschreven. Hiervoor gelden de voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (zorgplicht). Een aantal technieken is onderdeel van een normale landbouwpraktijk. Verder wordt voor het waterverbruik en de besparende maatregelen verwezen naar de toetsing zoals elders in de beoordeling van de aanvraag is opgenomen.
9.1.
Eiseres voert aan dat niet duidelijk is wat voor voorschrift het college wil opnemen over waterbesparing. Ook is niet duidelijk hoe het college dit gaat handhaven.
9.2.
Het college heeft in het verweerschrift aangegeven dat sprake is van een wijziging van het Activiteitenbesluit waarbij voorschriften omtrent energieverbruik, waaronder energiebesparende maatregelen, rechtstreeks van toepassing zijn verklaard voor vergunningplichtige bedrijven (type C-inrichtingen). Het bedrijf van eiseres is een type C-inrichting. De voorschriften met betrekking tot energieverbruik zijn daardoor vervallen en in de definitieve vergunning niet meer opgenomen. In de omgevingsvergunning wordt met betrekking tot waterbesparing verwezen naar rechtstreeks werkende zorgplichtbepalingen vanuit het Activiteitenbesluit (nu de Omgevingswet) en daaraan gerelateerde wet- en regelgeving en BBT-conclusies.
9.3.
Tijdens de zitting heeft eiseres aangegeven dat deze uitleg van het college duidelijk is en dat zij deze beroepsgrond niet langer handhaaft. De rechtbank bespreekt deze beroepsgrond daarom verder niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor het wijzigen van de varkenshouderij in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Stroink, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, aanhef en onder e, onder 2⁰ en 3⁰ van de Wabo.
3.BBT-conclusies voor intensieve pluimvee-of varkenshouderij.
4.BREF Op- en overslag bulkgoederen (BREF ESB) en BREF Energie-efficiëntie.
5.Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).