ECLI:NL:RBGEL:2025:168

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
ARN 23_5309
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om omzetting prestatiebeurs in gift wegens niet voldoen aan diplomatermijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om omzetting van een gedeelte van zijn prestatiebeurs in een gift. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft dit verzoek afgewezen met het besluit van 12 oktober 2022, en bij het bestreden besluit van 27 juni 2023 is deze afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden.

Eiser had in 2001 studiefinanciering gekregen voor de duur van 108 maanden, waarvan de laatste 36 maanden als lening. Hij voltooide zijn studie geneeskunde in 2012, maar verzocht in augustus 2022 om een gedeelte van zijn studieschuld om te zetten in een gift, onder verwijzing naar bijzondere omstandigheden zoals ziekte. De minister wees het verzoek af, omdat het niet binnen vijf jaar na afloop van de diplomatermijn was ingediend.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het indienen van een verzoek tot verlenging van de diplomatermijn op basis van bijzondere omstandigheden. Eiser heeft geen gedagtekende verklaringen van een arts of onderwijsinstelling overgelegd, wat vereist is volgens artikel 5.16 van de Wet studiefinanciering 2000. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat eiser niet aan de dwingende voorwaarden voldoet en zijn situatie niet anders is dan die van andere studenten met dezelfde diplomatermijn.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/5309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [plaats] , eiser

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

(gemachtigde: mr. M. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om omzetting van (een gedeelte van) de prestatiebeurs in een gift.
1.1.
De minister heeft dit verzoek met het besluit van 12 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 juni 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van het volgende.
2.1.
Bij besluit van 19 januari 2001 is aan eiser met ingang van september 2001 studiefinanciering toegekend voor de duur van 108 maanden, waarvan de laatste 36 maanden uitsluitend in de vorm van een lening.
2.2.
Eiser is op 1 september 2001 begonnen met de (voltijd) studie geneeskunde aan de [universiteit] . Eiser heeft op 18 juni 2012 zijn diploma behaald aan de [universiteit] , tien jaar en tien maanden na aanvang van de studie.
2.3.
Bij brief van 29 augustus 2022 heeft eiser de minister verzocht een gedeelte (ter hoogte van € 19.011,86) van de totale studieschuld (ter hoogte van € 90.822,35) alsnog om te zetten in een gift. Volgens eiser is sprake van bijzondere omstandigheden (ziekte en wijziging in de opzet van de studie) die moeten leiden tot een kwijtschelding.
2.4.
Bij besluit van 12 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft de minister dit verzoek afgewezen, omdat het verzoek niet binnen vijf jaar na afloop van de diplomatermijn is ingediend.
2.5.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.6.
De minister heeft eiser bij brief van 2 februari 2023 verzocht om aanvullende gegevens (formulieren) te overleggen waaruit volgt dat de onderwijsinstelling en – bij een medische omstandigheid – een arts het verzoek om verlenging van de diplomatermijn ondersteunen. Op verzoek van eiser heeft de minister de termijn bij brief van 17 maart 2023 verlengd tot 13 april 2023.
2.7.
Eiser heeft op 4 april 2023 zijn studiedossier aan de minister toegezonden.
2.8.
De minister heeft in de brief van 5 april 2023 eiser opnieuw verzocht om een volledig ingevuld verzoek om verlenging van de diplomatermijn over te leggen. Dat verzoek moet een ondersteuning van de onderwijsinstelling en – bij een medische omstandigheid – een arts bevatten. Eiser heeft hier niet op gereageerd waarna de minister bij het bestreden besluit van 27 juni 2023 op het bezwaar heeft beslist.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister het verzoek om omzetting van (een gedeelte van) de prestatiebeurs in een gift mocht weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bijzondere omstandigheden
5. Eiser voert – zakelijk weergegeven – aan dat sprake is van bijzondere, medische, omstandigheden van structurele aard, op grond waarvan de diplomatermijn verlengd had moeten worden. Eiser heeft tijdens zijn studie langdurig aan een depressie geleden waardoor hij zijn studie niet binnen de daarvoor gestelde diplomatermijn van aanvankelijk zes, en later zeven, jaar heeft kunnen afronden.
Bovendien is de diplomatermijn van tien jaar gebaseerd op de duur van een reguliere (HBO of WO-)studie waarvoor maar vier jaar staat, terwijl de studiegeneeskunde al zes (oude) of zeven (nieuwe) opzet duurt. Het is dan ook niet redelijk en billijk om voor een studie die langer duurt een zelfde diplomatermijn te hanteren, althans is in dat geval sprake van een ongelijke behandeling.
6. Eiser doet een beroep op artikel 5.16, eerste en tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
6.1.
Voor een geslaagd beroep op bijzondere omstandigheden als bedoeld in dat artikel is volgens het vijfde lid vereist dat gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven wordt overgelegd. Het is namelijk niet aan de minister om hier zelfstandig een oordeel over te geven. [1]
6.2.
De in het vijfde lid bedoelde verklaringen heeft eiser niet overgelegd. Eiser heeft ook niet toegelicht dat en waarom hij die verklaringen niet kan overleggen, en waarom hij tot 29 augustus 2022 heeft gewacht met het doen van dit verzoek.
Evenmin heeft eiser andere stukken overgelegd waaruit zou kunnen volgen dat eiser inderdaad vanwege een medische reden zijn studie heeft onderbroken, althans dat eiser daardoor zijn studie niet binnen de diplomatermijn van tien jaar heeft kunnen afronden, aan de hand waarvan alsnog, zij het ruim tien jaar na het behalen van zijn diploma, een dergelijke verklaring door een arts afgegeven had kunnen worden.
6.3.
Het ligt wel op de weg van eiser om die verklaringen over te leggen. Omdat eiser niet voldoet aan het dwingend voorgeschreven vereiste van het vijfde lid (‘uitsluitend’) kan het beroep van eiser niet slagen.
Rechtsongelijkheid / redelijkheid & billijkheid
7. Voor wat betreft het beroep van eiser op de rechtsongelijkheid en de redelijkheid en billijkheid merkt de rechtbank op dat bij een beroep op het gelijkheidsbeginsel in eerste instantie een vergelijking moet worden gemaakt met dezelfde groep personen.
7.1.
In dit geval vergelijkt eiser zijn situatie met een andere groep personen. Eiser heeft een voltijd studie geneeskunde aan een universiteit gevolgd. Voor elke andere student aan een universiteit geldt dezelfde diplomatermijn van tien jaar als voor eiser. De situatie van eiser is daarmee niet anders dan die voor een student tandheelkunde, rechtsgeleerdheid of natuur- en sterrenkunde.
7.1.1.
Uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 5.5 en 5.16 van de Wsf 2000 [2] volgt dat door de verruiming van de diplomatermijn, van zes jaar onder de WSF naar tien jaar onder de Wsf 2000, deze termijn naar de opvatting van de wetgever slechts bij hoge uitzondering niet toereikend zal zijn. Slechts in gevallen die evident tot een onredelijk of onbillijk resultaat leiden zal de diplomatermijn moeten worden verlengd.
7.1.2.
Anders gezegd, volgens de wetgever volstaat een diplomatermijn van tien jaar dus ook voor een (universitaire) studie geneeskunde. In het uitzonderlijke geval dat die termijn niet volstaat, kan onder voorwaarden om verlenging van de diplomatermijn worden verzocht. Eiser heeft niet aan de voorwaarden voldaan.
7.2.
Voor wat betreft het beroep op de redelijkheid en billijkheid overweegt de rechtbank dat dit door de wetgever is neergelegd in de hardheidsclausule van artikel 5.16, vijfde lid, van de Wsf 2000. Omdat eiser niet aan de voorwaarden als bedoeld in dat lid voldoet, kan van toepassing van de hardheidsclausule geen sprake zijn. Een afzonderlijke toets aan de hand van de redelijkheid en billijkheid, waarmee dan in feite opnieuw de ‘hardheid’ van de maatregel wordt beoordeeld, wordt dan niet meer toegekomen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Wet studiefinanciering 2000

Artikel 5.5 Diplomatermijn hoger onderwijs

De diplomatermijn hoger onderwijs is een periode van 10 jaren. Deze periode vangt aan op de eerste dag van de maand waarover voor het eerst studiefinanciering is toegekend voor het volgen van hoger onderwijs.

Artikel 5.16 Bijzondere omstandigheden

1. Indien een ho-student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, wordt deze termijn verlengd met de duur van die bijzondere omstandigheden.
2. Indien een ho-student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, wordt deze termijn, op aanvraag, verlengd met 5 jaren. Onder bijzondere omstandigheden van structurele aard kunnen in ieder geval worden verstaan functiebeperking of chronische ziekte.
[…]
5. Onze Minister stelt op aanvraag van de ho-student vast of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van dit artikel. De bijzondere omstandigheden kunnen uitsluitend worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven. Indien de bijzondere omstandigheden uitsluitend van niet-medische aard zijn, volstaat een gedagtekende verklaring van de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar de ho-student is ingeschreven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1928
2.Kamerstukken II 1999/2000, 26 873, nr. 3, blz. 7-11 en 58-59.