ECLI:NL:RBGEL:2025:1544

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
C/05/444658 / FZ RK 24-2909
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag en ontzegging van het recht op omgang

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag en ontzegging van het recht op omgang. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J. Brouwer, verzocht om het gezamenlijk gezag over de kinderen te wijzigen en haar met het eenhoofdig gezag te belasten. De vader, vertegenwoordigd door mr. C.E. Mulder, was niet verschenen op de zitting. De moeder stelde dat de vader jarenlang seksueel misbruik heeft gepleegd op hun dochter [minderjarige 1], wat leidde tot haar verblijf bij de moeder sinds mei 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, en dat de communicatie tussen de ouders ernstig problematisch is. De rechtbank heeft daarom het gezamenlijk gezag beëindigd en het eenhoofdig gezag aan de moeder toegewezen. Tevens is het recht op omgang van de vader met de kinderen ontzegd voor onbepaalde tijd, omdat dit ernstig nadeel zou opleveren voor de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk moeten worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/444658 / FZ RK 24-2909
Datum uitspraak: 26 februari 2025
beschikking gezag, hoofdverblijfplaats, zorgregeling en provisionele voorziening
in de zaak van
[naam moeder](hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats moeder] , gemeente [plaats] ,
advocaat mr. J. Brouwer te Rotterdam,
tegen
[naam vader](hierna: de vader),
wonende te [woonplaats vader] ,
advocaat mr. C.E. Mulder te Apeldoorn.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, ontvangen op 2 december 2024;
  • het F9-formulier van mr. Brouwer met producties 7, 8 en 9, ontvangen op 16 december 2024;
  • het F9-formulier van mr. Brouwer met productie 10, ontvangen op 28 januari 2025;
  • het F9-formulier van mr. Mulder, ontvangen op 14 februari 2025.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 19 februari 2025 zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Brouwer;
- een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
De vader en zijn advocaat zijn niet verschenen. De advocaat heeft hen vooraf afgemeld.
1.4.
[minderjarige 1] heeft de mogelijkheid gekregen om haar mening te geven over het verzoek. Dit heeft zij gedaan via een brief die door haar moeder is meegenomen naar de zitting. Tijdens de zitting is de brief voorgelezen door mr. Brouwer.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarige kinderen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ;
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te [minderjarige 2] ,
gezamenlijk te noemen: de kinderen.
2.2.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
2.3.
[minderjarige 1] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vader, maar woont sinds mei 2024 feitelijk bij de moeder. [minderjarige 2] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder. Er gelden over en weer zorgregelingen met de andere ouder. Deze zijn vastgesteld bij beschikkingen van 6 december 2019 en 19 november 2021.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland van 22 november 2019 tot 22 november 2022.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt om, uitvoerbaar bij voorraad:
  • het gezamenlijk gezag over de kinderen te wijzigen en de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten;
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] te wijzigen naar de moeder;
  • te bepalen dat het recht op omgang van de vader met de kinderen hem wordt ontzegd.
3.2.
De moeder vraagt daarnaast om een aantal spoedmaatregelen voor de duur van de procedure. Zij verzoekt om:
  • [minderjarige 1] voorlopig aan haar toe te vertrouwen;
  • te bepalen dat er voorlopig geen zorgregeling tussen de vader en de kinderen is;
  • te bepalen dat de vader wordt geschorst in zijn gezag.
3.3.
De achtergrond van de verzoeken van de moeder is dat volgens haar de vader [minderjarige 1] jarenlang seksueel heeft misbruikt. Dit is ook de reden dat [minderjarige 1] sinds mei 2024 bij de moeder woont. [minderjarige 1] heeft hiervan ook aangifte gedaan tegen de vader. Het Openbaar Ministerie heeft aanvankelijk geen vervolging ingesteld, maar de moeder heeft daarop een artikel 12 Sv-procedure ingesteld. De moeder heeft als onderbouwing een aantal producties overgelegd, zoals schermafbeeldingen van WhatsAppberichten tussen de vader en [minderjarige 1] , een rapportage van Pluryn en notities van een arts in het medisch dossier van [minderjarige 1] .
3.3.1.
De moeder stelt dat er gelet op het bovenstaande een relevante wijziging van omstandigheden is, waardoor het gezamenlijk gezag beoordeeld kan worden. De moeder stelt verder dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen is. De communicatie tussen de ouders is al jarenlang moeilijk en met momenten zelfs volledig afwezig. Hetzelfde geldt voor het contact tussen de vader en de kinderen. Toen [minderjarige 1] bij de vader woonde was er tussen haar en de moeder ook nauwelijks contact. Dit laatste was ook de kernproblematiek die tijdens de ondertoezichtstelling werd geprobeerd op te lossen. Dat is destijds niet gelukt, waardoor de ondertoezichtstelling is afgesloten. Er is inmiddels geen contact meer tussen de ouders. Volgens de moeder zijn de kinderen door deze situatie ook klem of verloren geraakt tussen de ouders, omdat onder deze omstandigheden niet verwacht kan worden dat de ouders nog samen belangrijke beslissingen over hen kunnen nemen.
3.3.2.
De moeder vindt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] , net zoals die van [minderjarige 2] , bij haar moet worden bepaald. [minderjarige 1] verblijft sinds mei 2024 bij de moeder en de verwachting is dat dit in de toekomst niet zal veranderen. De moeder zorgt sindsdien ook alleen voor de kinderen, omdat de vader niets meer heeft laten weten. De wijziging van de hoofdverblijfplaats sluit dus aan bij de feitelijke situatie en is bovendien in het belang van [minderjarige 1] .
3.3.3.
De moeder vindt ook dat de vader geen omgang mag hebben met de kinderen. Volgens de moeder is er sprake van meerdere ontzeggingsgronden. Namelijk dat de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen, dat de vader ongeschikt is tot omgang en de kinderen ernstige bezwaren hebben tegen die omgang.

4.De reactie van de vader

4.1.
Via bericht van zijn advocaat heeft de vader gereageerd op het verzoek. Zijn reactie is – kort gezegd – dat hij alle beschuldigingen betwist en daardoor ernstig overstuur is. Dit heeft ook geresulteerd in suïcidepogingen en middelenmisbruik. De vader is aan het focussen op zijn eigen gezondheid en herstel. De vader verzet zich niet tegen de verzoeken van de moeder, maar wil wel de optie behouden om na één jaar weer een omgangsregeling te verzoeken. Om die reden vraagt de vader de rechtbank een eventuele ontzegging van het recht op omgang in duur te beperken tot een jaar.

5.Het standpunt van de Raad

5.1.
De Raad adviseert de rechtbank om de verzoeken van de moeder toe te wijzen en om aan de ontzegging geen termijn te verbinden, zoals door de moeder is verzocht.

6.De beoordeling

Wat is de beslissing?

6.1.
De rechtbank wijst de verzoeken van de moeder toe, behalve de provisionele vorderingen, omdat zij binnen twee weken uitspraak doet. De advocaat van de moeder heeft ter zitting aangegeven dat de provisionele vorderingen dan als ingetrokken kunnen worden beschouwd. De rechtbank licht de beslissingen hierna toe.
Gezamenlijk gezag
6.2.
De ouders hebben gezamenlijk gezag. De moeder wil dit beëindigen en het eenhoofdig gezag. De rechtbank kan op verzoek van een van de ouders het gezamenlijk gezag wijzigen als de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de laatste beslissing over of aanvang van dat gezamenlijk gezag. Dit verzoek wordt slechts toegewezen als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders bij de instandlating van dat gezamenlijk gezag en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of de wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. [1] Dit ‘klemcriterium’ kan worden uitgelegd als de onmogelijkheid tot of stagnatie van belangrijke gezagsbeslissingen over de kinderen, bijvoorbeeld doordat hun ouders daarvoor te veel strijd met elkaar hebben, één van de ouders geen medewerking kan of wil verlenen aan die beslissingen of van een ouder redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat deze nog met de andere ouder in overleg treedt over die beslissingen. De rechtbank meent dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. Daarbij zijn een aantal factoren in het bijzonder van belang, zoals dat de ouders geen contact meer met elkaar hebben sinds mei 2024, dat [minderjarige 1] aangifte heeft gedaan van (jarenlang) seksueel misbruik door haar vader en dat er sindsdien ook geen (pogingen tot) contact meer zijn geweest vanuit de vader richting de moeder en/of de kinderen. Ongeacht de uitkomst van een eventuele strafrechtelijke procedure is de situatie dermate zorgelijk dat in dit stadium niet verlangd kan worden dat de ouders gezamenlijk beslissingen nemen over de kinderen. Ook speelt mee dat in het verleden al sprake was van ernstige communicatieproblematiek tussen de ouders onderling, maar ook met de kinderen, waar zelfs de destijds betrokken GI onvoldoende grip op kreeg. De rechtbank vindt het daarom in het belang van de kinderen dat hun moeder, bij wie zij nu allebei wonen, de gezagsbeslissingen alleen kan nemen.
Hoofdverblijfplaats
6.3.
De rechtbank kan op verzoek van een van de gezaghebbende ouders beslissen bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. [2] Bij die beslissing neemt de rechter als eerste het belang van het kind in overweging en daarna de overige belangen en omstandigheden. In dit geval vindt de rechtbank dat voldoende is gebleken dat het in het belang van [minderjarige 1] wenselijk is dat haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. Dit sluit ook aan bij de feitelijke situatie die in mei 2024 is ontstaan. Echter, omdat het gezag van de vader over [minderjarige 1] (en [minderjarige 2] ) wordt beëindigd, volgt uit de wet dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] automatisch bij de ouder met het eenhoofdig gezag is, namelijk de moeder. Op dit punt hoeft daarom ook niet meer te worden beslist, de grondslag voor dat verzoek is ook komen te vervallen. [3]
Ontzegging van het recht op omgang
6.4.
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en een ouder heeft recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Dit recht op omgang kan een ouder door de rechter echter ook ontzegd worden als daar dringende redenen voor zijn die ook wel ontzeggingsgronden worden genoemd. [4] De rechtbank vindt dat er van een dergelijke situatie sprake is. Namelijk dat de omgang in dit stadium voor de kinderen ernstig nadeel zou opleveren voor hun fysieke en/of mentale gesteldheid. [minderjarige 1] heeft aangifte gedaan tegen haar vader van seksueel misbruik. Het voortzetten van de omgang acht de rechtbank dan ook niet wenselijk. De kinderen hebben op dit moment geen contact met de vader en volgens de moeder willen zij dit ook niet (meer) en hebben zij daar ernstige bezwaren tegen. Voor zover de kinderen in de toekomst wel weer omgang willen, zal dit naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval onder begeleiding moeten plaatsvinden. Om de kinderen genoeg rust te bieden en om de veiligheid te waarborgen zal de rechtbank daarom bepalen dat er geen omgang is tussen de vader en de kinderen. Dat wil niet zeggen dat er nooit meer omgang kan zijn, maar de rechtbank vindt het op dit moment niet in hun belang dat er een regeling is waarvan nakoming gevorderd kan worden. De ontzegging van het recht op omgang kan ook voor onbepaalde tijd gelden. [5] In dit geval ziet de rechtbank daar ook voldoende aanleiding voor. Het is belangrijk dat er voor de kinderen zo min mogelijk druk en stress bestaat rondom contact met hun vader. Dat laat onverlet dat een beslissing waarbij de omgang (voor onbepaalde tijd) is ontzegd op verzoek gewijzigd kan worden – ook zonder gewijzigde omstandigheden – na verloop van een periode van een jaar nadat die eerdere beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. [6]
Uitvoerbaarheid bij voorraad
6.5.
De rechtbank zal de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissingen moeten worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
Proceskosten
6.6.
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en het om hun kinderen gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag van de ouders en bepaalt dat het gezag over de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder en verstaat dat door die beslissing de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder is;
7.2.
ontzegt de vader het recht op omgang met de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor onbepaalde tijd;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. de Bruin, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Vlemmings als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikelen 1:253n en 1:251a lid 1 BW.
2.Artikel 1:253a lid 2 sub b BW.
3.Artikel 1:12 en artikel 1:253a BW.
4.Artikel 1:377a BW.
5.Artikel 1:377a lid 2 BW.
6.Artikel 1:377e lid 2 BW (codificering van de uitspraak van de Hoge Raad van 27 februari 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BG5045)).