ECLI:NL:RBGEL:2025:1486

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
AWB- 25_405
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking bijstand op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de intrekking van haar bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Verzoekster ontvangt sinds 1 maart 2019 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Ermelo heeft op 27 november 2024 de bijstand opgeschort omdat verzoekster niet voldeed aan haar medewerkingsplicht. Verzoekster heeft meerdere keren niet op uitnodigingen gereageerd en heeft bankafschriften ingeleverd waarbij gegevens waren weggelakt. Het college heeft op 21 januari 2025 de bijstand ingetrokken, omdat verzoekster niet de gevraagde informatie heeft verstrekt en niet is verschenen op gesprekken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster haar medewerkingsverplichting heeft geschonden. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college het recht op bijstand van verzoekster terecht heeft ingetrokken, omdat de medewerking noodzakelijk was voor de vaststelling van het recht op bijstand. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/405

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. J.J.J.. Broekhuizen)
en

het college van burgemeester en wethouders van Ermelo, het college

(gemachtigde: mr. P.M. Brands).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de intrekking van haar bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster ontvangt per 1 maart 2019 bijstand op grond van de Pw naar de norm van een alleenstaande.
2.1.
Op 20 november 2024 heeft het college het recht op bijstand opgeschort op grond van artikel 54, eerste lid, van de Pw. Verzoekster is op 13 november 2024 uitgenodigd voor een gesprek op 20 november 2024 en is verzocht om bankafschriften aan te leveren. Verzoekster is niet op de afspraak verschenen en heeft de gevraagde gegevens niet aangeleverd.
2.2.
Op 25 november 2024 heeft het college het besluit van 20 november 2024 ingetrokken, omdat verzoekster heeft aangegeven de brief van 13 november 2024 waarin zij werd uitgenodigd voor een gesprek op 20 november 2024 niet te hebben ontvangen. Verzoekster is vervolgens nogmaals uitgenodigd voor een gesprek op 27 november 2024 en verzocht om bankafschriften aan te leveren.
2.3.
Verzoekster is op 25 november 2024 uitgenodigd voor een gesprek op 27 november 2024 en is verzocht om bankafschriften over te leggen. Zij is echter weggelopen bij de afspraak en heeft niet de juiste gegevens aangeleverd. Verzoekster heeft bankafschriften overgelegd waarbij de gegevens deels zijn zwart gelakt. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Pw is verzoekster verplicht mee te werken aan de afspraak en de gevraagde bankafschriften aan te leveren. Omdat verzoekster dit niet heeft gedaan heeft het college met het besluit van 27 november 2024 op grond van artikel 54, eerste lid, van de Pw de bijstand per zelfde datum opgeschort. Wel is aan verzoekster een hersteltermijn geboden. Zij is opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 4 december 2024 en verzocht om officiële bankafschriften van haar betaalrekening over de periode van 13 augustus 2024 tot en met heden waarbij de omschrijving van bij- en afschrijvingen zichtbaar zijn.
2.4.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft verzocht om een voorlopige voorziening. [1] Verzoekster is niet verschenen op de afspraak van 4 december 2024. Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 19 december 2024. Verzoekster was niet aanwezig tijdens deze zitting. Het college heeft verzoekster nogmaals in de gelegenheid gesteld om de bankgegevens aan te leveren en te verschijnen op een afspraak. De (destijds) gemachtigde van verzoekster zou haar bijstaan tijdens dit gesprek. Daarom is het verzoek op de zitting ingetrokken.
2.5.
Op 9 januari 2025 heeft het college verzoekster uitgenodigd voor een gesprek op 15 januari 2025 en aangegeven dat zij de gevraagde gegevens dient mee te nemen. Verzoekster is niet verschenen op de afspraak.
2.6.
Met het bestreden besluit van 21 januari 2025 heeft het college het recht op bijstand ingetrokken. Verzoekster heeft geen recht op bijstand vanaf de eerste dag waarover haar bijstand is opgeschort. Verzoekster heeft volgens het college namelijk niet voldaan aan haar medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Pw. Doordat zij niet de gevraagde bankgegevens heeft ingeleverd en daarnaast geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodigingen om op gesprek te komen en een verklaring te geven over de huidige financiële situatie kan het college het recht op bijstand van verzoekster niet meer vaststellen.
2.7.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en wederom verzocht om een voorlopige voorziening.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekster, of het college de bijstand heeft kunnen intrekken.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang heeft en zal daarom het verzoek om voorlopige voorziening in behandeling nemen.
Heeft verzoekster de medewerkingsverplichting geschonden?
5. Uit artikel 17, tweede lid, van de Pw volgt dat de betrokkene verplicht is gevolg te geven aan een verzoek tot medewerking aan het bestuursorgaan, tenzij deze medewerking redelijkerwijs niet nodig is voor de vaststelling van het recht op bijstand of niet redelijkerwijs gevergd kan worden van de betrokkene.
5.1.
Het college stelt dat hij het vermoeden heeft dat verzoekster onjuiste informatie heeft verstrekt of informatie heeft verzwegen met betrekking tot haar inkomens- en vermogenssituatie. Door middel van internetonderzoek is namelijk gebleken dat verzoekster een eigen website heeft waar het mogelijk is om afspraken te maken in haar praktijk. Op de website biedt zij een consult aan waarbij verzoekster onder andere de energie leest en benoemt wat zij ziet of ervaart. Ook biedt verzoekster een ontspanningsmeditatie en helende tekening aan. De website lijkt te zijn bijgewerkt in 2024. Vanwege het voorgaande heeft het college verzoekster gevraagd om drie maanden aan bankafschriften aan te leveren en uitgenodigd voor een gesprek. In verband met de mogelijke onderneming van verzoekster heeft het college vragen. Het college heeft deze medewerking nodig voor de vaststelling van het recht op bijstand van verzoekster.
Bankafschriften
6. Verzoekster voert aan dat zij met het aanleveren van de bankafschriften heeft voldaan aan haar medewerkingsverplichting. Zij heeft weliswaar bepaalde gegevens weggelakt, maar dit betreft privacygevoelige informatie.
6.1.
Het college stelt dat verzoekster door het weglakken van gegevens op de bankafschriften haar medewerkingsverplichting schendt. Hierbij verwijst het college naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 maart 2009. [2]
6.2.
Volgens vaste rechtspraak mag het college in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand aan de belanghebbende in beginsel inzage in de bankafschriften vragen. Indien de belanghebbende bezwaar blijkt te hebben tegen het verlenen van inzage in zijn uitgaven, wat bijvoorbeeld tot uitdrukking kan komen doordat hij de uitgavenposten onleesbaar heeft gemaakt, dient dit gerespecteerd te worden, tenzij deze gegevens werkelijk noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. [3]
6.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gegevens die verzoekster onleesbaar heeft gemaakt niet werkelijk noodzakelijk zijn voor de beoordeling van haar recht op bijstand. Het grootste gedeelte van de onleesbare gegevens betreffen bepaalde gedeeltes van de omschrijving bij uitgave- en inkomensposten. Alsnog valt uit de gegevens grotendeels op te maken waar de af- en bijschrijvingen op zien. Daarbij vindt de voorzieningenrechter het ook van belang dat de bedragen zelf nimmer onleesbaar zijn gemaakt. Met het aanleveren van de bankafschriften heeft verzoekster voldaan aan haar medewerkingsverplichting.
Gesprek
7. Verder voert verzoekster aan dat zij wel mee wil werken aan een gesprek, maar dat zij enkel één op één in gesprek wil gaan met een medewerker van het college. Dit heeft te maken met ervaringen uit het verleden. Door deze ervaringen is het voor verzoekster niet mogelijk om met meerdere mensen tegelijkertijd in gesprek te zijn. Het college dient volgens verzoekster in dit geval maatwerk te verrichten en op een andere manier met haar het gesprek te voeren.
7.1.
Het college stelt dat zij met twee collega’s het gesprek voeren, omdat een objectief gesprek van belang is in het kader van een handhavingsonderzoek. Het college geeft aan dat bij handhavingsonderzoeken het gesprek met een betrokkene altijd met twee medewerkers van het college wordt gevoerd. Om deze reden is het noodzakelijk dat een collega bij het gesprek aanwezig is die toehoorder is en letterlijk mee typt met wat er gezegd wordt. Op deze manier wordt de zorgvuldigheid, die vanuit de wet verplicht is, geborgd. Het college heeft gevraagd om controleerbare en verifieerbare bewijsstukken waaruit blijkt dat verzoekster alleen één op één een gesprek kan voeren.
7.2.
De website van verzoekster maakt dat bij het college twijfel bestaat over de rechtmatigheid van de verleende bijstand. Het college mag dit onderzoeken en verzoekster dient aan dit onderzoek mee te werken. In het kader van de zorgvuldigheid wil het college dit gesprek met twee medewerkers voeren. Dit vindt de voorzieningenrechter niet onredelijk. Verzoekster is door het college in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen waarom een gesprek met twee medewerkers niet mogelijk is. Verzoekster heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening een bericht van een coach overgelegd waaruit dit volgens haar blijkt. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit geen verklaring is van een arts. Dit betreft dus geen medisch objectiveerbaar stuk waaruit blijkt dat zij een beperking heeft die maakt dat zij enkel één op één in gesprek kan gaan met een medewerker van het college. Verzoekster schendt daarom haar medewerkingsverplichting door niet met het college in gesprek te gaan.
7.3.
Omdat verzoekster, door niet in gesprek te gaan met twee medewerkers van het college, haar medewerkingsverplichting heeft geschonden, heeft het college de bijstand van verzoekster op grond van de Pw per 27 november 2024 kunnen in trekken.

Conclusie en gevolgen

7.4.
Op basis van het voorgaande heeft het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen. Daarom ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R. Visscher, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ARN 24/8644.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:105.