ECLI:NL:RBGEL:2025:14

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
AWB - 22_5980
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering na ontdekking hennepstekkerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over de herziening en terugvordering van een Wajong-uitkering van eiser, die in verband met een hennepstekkerij in zijn woning was vastgesteld. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan waarin het UWV de gelegenheid kreeg om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het UWV heeft daarop een nieuw besluit genomen, waarbij het de herziening van de Wajong-uitkering heeft aangepast en het terug te vorderen bedrag heeft verlaagd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening en terugvordering, maar de rechtbank oordeelt dat er geen dringende redenen zijn die het UWV hadden moeten brengen tot een verdere matiging van het terug te vorderen bedrag. De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen de eerdere besluiten niet-ontvankelijk en het beroep tegen het laatste bestreden besluit ongegrond. Eiser krijgt wel een vergoeding voor het betaalde griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5980

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Procesverloop

1. Met het besluit van 19 juli 2022 heeft het UWV beslist dat de uitkering van eiser op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) over de periode van 1 maart 2015 tot en met 9 november 2021 gedeeltelijk niet tot uitbetaling komt, omdat eiser inkomsten uit een hennepstekkerij heeft genoten. Op basis van deze inkomsten wordt eiser in de periode van 1 maart 2015 tot 1 juli 2019 voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt geacht en in de periode van 1 juli 2019 tot 1 januari 2021 wordt hij voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt geacht. In de periode van 1 januari 2021 tot en met 9 november 2021 wordt eisers Wajong-uitkering gecorrigeerd met 75% van zijn inkomsten per maand waarbij niet meer gekort wordt op zijn uitkering dan het voor hem geldende garantiebedrag. Het bedrag van € 71.125,68 bruto aan over deze periode ten onrechte betaalde Wajong-uitkering moet eiser terugbetalen.
1.1.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV is met een besluit van 10 november 2022 (bestreden besluit 1) bij dit besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft in het kader van het vooronderzoek op 13 juni 2024 tussenuitspraak gedaan. In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.4.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van 2 september 2024 (bestreden besluit 2). Daarbij heeft het UWV het bestreden besluit 1 ingetrokken, het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard en het besluit van 19 juli 2022 gedeeltelijk herroepen. Het UWV heeft daarbij beslist dat de Wajong-uitkering van eiser over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 9 november 2021 niet tot uitbetaling komt, met uitzondering van de maand november 2021, en dat een bedrag van € 35.693,69 aan Wajong-uitkering van hem wordt teruggevorderd. Het UWV heeft vervolgens op dit bedrag een korting van 15% toegepast, omdat eiser een licht verstandelijke beperking heeft en hij de gevolgen van zijn handelen niet direct heeft kunnen overzien. Daarmee is het terug te vorderen bedrag verlaagd tot € 30.339,64. Het UWV heeft tot slot geen dringende redenen gezien om het terug te vorderen bedrag nog verder te matigen.
1.5.
Eiser heeft hierop bij brief van 26 september 2024 schriftelijk gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde 2] .
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Verwezen wordt naar de schorsingsbeslissing, verzonden op 6 december 2024.
1.8.
Hierna heeft het UWV op 9 december 2024 het bestreden besluit 2 ingetrokken en beslist dat de Wajong-uitkering van eiser over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 9 november 2021 gedeeltelijk niet tot uitbetaling komt en dat een bedrag van € 21.477,37 aan Wajong-uitkering van hem wordt teruggevorderd. Het UWV heeft vervolgens opnieuw een korting van 15% toegepast, waarmee het terug te vorderen bedrag is verlaagd tot € 18.255,76 (het bestreden besluit 3).
1.9.
Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting van 5 december 2024 en de inhoud van de schorsingsbeslissing heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en dat het onderzoek wordt gesloten.

Omvang van het geding

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak, op wat op de zitting van 5 december 2024 met partijen is besproken en wat in de schorsingsbeslissing is vermeld.
3. Het UWV heeft in het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 ingetrokken. Daarna heeft het UWV in het bestreden besluit 3 het bestreden besluit 2 ingetrokken. De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit 3 niet geheel tegemoetkomt aan het beroep van eiser en dat het beroep daarom op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede is gericht tegen het bestreden besluit 3.
4. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij nog belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2. De rechtbank zal eisers beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2 wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren.
5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de vraag voorligt of het UWV terecht heeft besloten om eisers Wajong-uitkering over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 9 november 2021 slechts gedeeltelijk tot uitbetaling te laten komen en een bedrag van € 18.255,76 aan betaalde Wajong-uitkering van hem terug te vorderen.
6. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Beoordeling

7. In het bestreden besluit 3 heeft het UWV - in navolging van wat de rechtbank in de tussenuitspraak heeft geoordeeld - eisers recht op Wajong-uitkering over een kortere periode, dat wil zeggen van 1 oktober 2019 tot en met 9 november 2021, aan de hand van het wederrechtelijk verkregen voordeel herbeoordeeld en beslist dat deze uitkering gedeeltelijk niet tot uitbetaling komt: in de periode van 1 oktober 2019 tot 1 januari 2021 wordt eiser voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt geacht, in de periode van 1 januari 2021 tot en met 9 november 2021 wordt eisers Wajong-uitkering gecorrigeerd met 75% van zijn inkomsten per maand waarbij niet meer gekort wordt op zijn uitkering dan het voor hem geldende garantiebedrag. Ten gevolge van deze herbeoordeling is aan eiser over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 9 november 2021 een bedrag van € 21.477,37 teveel aan Wajong-uitkering betaald. Deze berekening is overeenkomstig de berekening zoals opgenomen in de bijlage bij het besluit van 19 juli 2022. Hierop heeft het UWV nog een korting van 15% toegepast, zodat in totaal een bedrag van € 18.255,76 van eiser wordt teruggevorderd. Zoals op de zitting is vastgesteld heeft eiser zich akkoord verklaard met deze berekening.
8. Partijen verschillen nog slechts van mening over de vraag of het UWV had moeten beslissen om het terug te vorderen bedrag verder te matigen wegens het bestaan van dringende redenen.
8.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het UWV de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024 voorgehouden. [1] Hierin heeft de CRvB zijn uitleg van het begrip “dringende redenen” verruimd, in die zin dat (ook) betekenis toekomt aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Niet alleen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Eiser heeft hierover naar voren gebracht dat hij kwetsbaar is, dat hij zwakbegaafd is en dat hij fysieke klachten heeft. Hij is niet in staat om zijn belangen zelf waar te nemen. Hij is verslaafd geweest aan harddrugs en moet nog altijd methadon en zware medicatie gebruiken. Hij heeft hoge schulden en is onder bewind gesteld. De hoge terugvordering brengt stress met zich mee. Eiser heeft een mentor en zij heeft een verklaring opgesteld waarin de gevolgen van de woningontruiming en de terugvordering voor hem is beschreven. Eiser verzoekt volledig af te zien van terugvordering zodat hij rust kan krijgen.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van dringende redenen die ertoe hadden moeten leiden dat het UWV tot een verdere matiging van het terug te vorderen bedrag had moeten overgaan. Voor wat betreft de omstandigheid dat eiser zijn woning heeft moeten verlaten, waar hij zijn hele leven al woonde, wijst de rechtbank op de overweging in punt 10 van de tussenuitspraak. Hierop komt de rechtbank in deze uitspraak niet terug. Verder mag het UWV een groot gewicht toekennen aan het belang van een juiste vaststelling van het recht op Wajong-uitkering en terugbetaling van wat teveel is ontvangen. Dit is met name van belang – zoals het UWV op de zitting ook heeft aangegeven – gelet op het gegeven, dat de oorzaak van de terugvordering is gelegen in criminele activiteiten wat eiser, zo volgt uit de verklaring van zijn mentor, ook wel wist. De oorzaak van de terugvordering is dus geheel aan eiser te wijten. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat het UWV met eiser ook een betalingsregeling heeft getroffen, afgestemd op zijn financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit, waardoor de gevolgen voor zijn financiële positie aanzienlijk worden beperkt. Dat eiser een kwetsbaar persoon is en met psychische en fysieke beperkingen kampt heeft het UWV niet betwist. Daar heeft het UWV namelijk ook rekening mee gehouden door een korting van 15% toe te passen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV geen reden hoeven te zien om het terug te vorderen bedrag nog verder te matigen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden beluit 1 en het bestreden besluit 2, is niet-ontvankelijk. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 3, is ongegrond.
9.1.
In de omstandigheid dat het UWV in beroep het bestreden besluit 2 en het bestreden besluit 3 heeft genomen, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
9.2.
Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Het UWV heeft in het bestreden besluit 2 en het bestreden besluit 3 geen proceskosten toegekend voor de bezwaarprocedure. De rechtbank ziet geen grond om dat alsnog te doen, omdat in bezwaar niet om vergoeding van die kosten is gevraagd. [2] De bijstand door een gemachtigde in beroep levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907 bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 2.267,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 3 ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Mamedova, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
2.Vlg. artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.