ECLI:NL:RBGEL:2025:1318

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
428043
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een duurovereenkomst voor logistieke diensten en de verplichtingen van partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 februari 2025 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen DKL B.V. en Incare B.V. over de beëindiging van een duurovereenkomst voor logistieke diensten. DKL, de eisende partij, heeft gedurende twaalf jaar logistieke activiteiten voor Incare verzorgd, maar Incare heeft de overeenkomst opgezegd per 31 december 2023. DKL stelt dat Incare tekort is geschoten in haar verplichtingen door eerder te stoppen met het uitbesteden van logistieke werkzaamheden, wat heeft geleid tot schade voor DKL. De rechtbank oordeelt dat Incare inderdaad verplicht was om bepaalde volumes aan DKL ter beschikking te stellen tot het einde van de overeenkomst en dat zij tekort is geschoten in deze verplichting. De rechtbank geeft partijen de gelegenheid om zich uit te laten over de omvang van de schade en de winstmarge die DKL mag rekenen. De zaak is complex, met verschillende juridische en feitelijke elementen, waaronder de vraag of Incare zich kan beroepen op overmacht en de schadebeperkingsplicht van DKL. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en stelt partijen in de gelegenheid om hun standpunten verder toe te lichten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/428043 / HA ZA 23-499 / 1547
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DKL B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eisende partij,
hierna te noemen: DKL,
advocaat: mr. J.L.G.M. Verwiel,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INCARE B.V.,
gevestigd te Venray,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CODI GROUP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Incare c.s. en afzonderlijk Incare en Codi,
advocaat: mr. R.L.J. van der Meer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juni 2024,
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 december 2024,
- het eenstemmig verzoek van partijen van 12 december 2024 om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
DKL heeft op basis van diverse overeenkomsten gedurende ruim twaalf jaar voor Incare de opslag, overslag, transport en distributie verzorgd van grondstoffen en gereed product. Incare heeft de overeenkomst opgezegd tegen 31 december 2023. Tussen partijen is de rechtsgeldigheid van die opzegging niet in geschil. DKL meent echter dat Incare is tekort geschoten in haar verplichting om tot het einde van de looptijd van de overeenkomst DKL in staat te stellen haar diensten te blijven verrichten. Zij stelt omzet te zijn misgelopen doordat Incare haar activiteiten onder de overeenkomst al enkele maanden voor het einde heeft gestaakt en overgeheveld naar een andere dienstverlener. De rechtbank leidt uit de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst af dat Incare inderdaad de verplichting had om bepaalde volumes aan DKL ter beschikking te blijven stellen en oordeelt dat Incare schadeplichtig is over de periode waarin zij die volumes niet heeft aangeboden. Over de omvang van die volumes en de winstmarge die DKL daarover mag rekenen hebben partijen zich nog niet voldoende uitgelaten. Die gelegenheid krijgen zij in dit tussenvonnis alsnog.

3.De feiten

3.1.
DKL exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met logistieke activiteiten, waaronder opslag van grondstoffen en gereed product (warehousing), de overslag van grondstoffen en gereed product (logistieke handling) en de distributie en pendeltransport, specifiek in Nederland en België.
3.2.
Incare hield zich tot voor kort op haar productielocatie in Venray bezig met het vervaardigen van huishoudelijke en sanitaire papierwaren, waaronder hygiënische vochtige doekjes. Incare maakt deel uit van Codi Group B.V., gedaagde sub 2. Codi International B.V. (Codi International), de onderneming die de andere Nederlandse productielocatie van Codi exploiteert te Veenendaal, maakt ook deel uit van deze groep.
3.3.
Incare heeft gedurende ruim twaalf jaar logistieke activiteiten, bestaande uit onder meer de op- en overslag van grondstoffen en gereed product, de handling van grondstoffen en gereed product en de distributie (inclusief transport) daarvan binnen Nederland en België, aan DKL uitbesteed. Partijen hebben in dat verband steeds (al dan niet stilzwijgend verlengde) overeenkomsten met elkaar gesloten. De laatste overeenkomst dateert van 20 september 2022 en deze bevat, voor zover van belang, de volgende bepalingen:
‘(…)
Artikel 3Looptijd en opzegging
3.1
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de termijn van: 24 maanden
De ingangsdatum is : 1 Januari 2022
De einddatum is : 31 December 2023
3.2
Na het verstrijken van de einddatum, zal de overeenkomst stilzwijgend worden verlengd met een periode van 24 maanden. Tenzij partijen in overleg treden op basis van 3.3 van deze overeenkomst.
3.3
Partijen treden in overleg, ten minste 6 maanden voor einddatum van de overeenkomst, over een eventuele verlening van de overeenkomst en de voorwaarden waaronder deze verlening zal plaatsvinden.
(…)
Artikel 9Overmacht
Onverminderd het bepaalde in artikel 6:75 BW zullen Partijen over en weer niet aansprakelijk gehouden kunnen worden voor het nakomen van de Overeenkomst, indien de nakoming is verhinderd door redenen die redelijkerwijs buiten de macht van Partijen vallen, waaronder doch niet uitsluitend zijn begrepen omstandigheden die Overmacht opleveren vanwege overstromingen, aardbevingen, oorlogen, terrorisme, mobilisaties, pandemieën en embargo’s.
(…)’
Bij de overeenkomst zijn blijkens een bijlagenoverzicht op pagina 3 van de overeenkomst een aantal bijlagen gevoegd, waaronder bijlage 6 ‘Addendum Incare Medisch 2022-2023’ (hierna: het addendum). Dit addendum ziet op logistieke dienstverlening door DKL met betrekking tot vochtige doekjes voor de medische markt.
3.4.
Op 22 maart 2023 laat (de [functienaam] van) Codi aan haar relaties weten dat het management van Codi Group heeft besloten om de productieactiviteiten te concentreren op twee moderne productielocaties in Veenendaal en Naumburg (Duitsland) en zij voornemens is om in nauwe samenwerking met haar klanten, partners en leveranciers, de productie van Incare gedurende ‘de komende maanden’ over te brengen naar de productielocatie van Codi in Veenendaal.
3.5.
Partijen hebben met elkaar gesproken op 5 april 2023 en 15 mei 2023. Op 16 mei 2023 stuurt (de interimmanager van) Incare aan DKL een korte weergave van de bespreking van 15 mei 2023. Daaruit volgt onder meer dat de overdracht van de productie naar Codi International gestart is en dat de productie bij Incare op beperkte schaal doorloopt tot medio juli en de levering naar klanten van Incare via DKL tot medio augustus 2023, waarna Incare haar activiteiten beëindigt, de locatie in Venray wordt gesloten en de medewerkers van Incare hun baan verliezen. Ook blijkt uit het e-mailbericht dat de logistieke dienstverlening anders wordt geregeld aangezien Codi (International) beschikt over eigen magazijnen voor grondstoffen en eindproduct en over eigen transport.
3.6.
Bij brief van 26 mei 2023 laat de advocaat van DKL aan Incare c.s. weten dat Incare gehouden is om haar logistieke activiteiten aan DKL uit te besteden tot en met 31 december 2023 en dat zij de overeenkomst met DKL niet nakomt als zij dat niet doet, als gevolg waarvan DKL schade lijdt. Voor die schade stelt DKL Incare c.s. aansprakelijk en zij sommeert Incare c.s. tot betaling van de door haar te lijden schade, zoals uitgewerkt in de bij de brief gevoegde bijlage.
3.7.
In reactie daarop schrijft de advocaat van Incare c.s. bij brief van 8 juni 2023 onder meer dat sprake is van overmacht en dat de sluiting van Incare uit financieel oogpunt onvermijdelijk was, als gevolg waarvan de overeenkomst tussen partijen niet meer kan worden nagekomen.
3.8.
Bij brief van 9 juni 2023 laat de [functienaam] van Codi aan DKL weten dat de overeenkomst, inclusief het addendum, voorwaardelijk wordt opgezegd, zulks voor zover de overeenkomst niet reeds voordien een einde zou hebben genomen. Ook laat hij weten dat Incare, vanwege de stopzetting van de activiteiten, niet in staat is om de samenwerking tot eind 2023 voor te zetten.
3.9.
Vanaf omstreeks medio juli 2023 is de productielocatie van Incare te Venray gesloten en zijn de (resterende) productieactiviteiten en de in dat verband benodigde logistieke werkzaamheden overgenomen door Codi International. Partijen zijn niet tot een regeling gekomen over de financiële afwikkeling van hun samenwerking.

4.Het geschil

4.1.
DKL vordert - na vermeerdering van eis - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat tussen DKL en Incare sprake is geweest van een duurrelatie, met als inhoud dat eiseres de logistieke en transport activiteiten van Incare verzorgde;
II. voor recht te verklaren dat Incare de verplichtingen uit de tussen partijen bestaande overeenkomst jegens DKL niet, althans onvoldoende is nagekomen en op basis daarvan schadeplichtig is jegens DKL, waarbij de schade wordt vastgesteld op een bedrag van € 301.057,00;
III. Incare te veroordelen aan DKL te betalen een bedrag van € 301.057,00 binnen twee dagen na betekening van dit vonnis;
IV. Codi voorwaardelijk te veroordelen om aan DKL te betalen een bedrag van € 301.057,00, en wel voor die situatie waarin Incare haar verplichtingen onder III niet kan of wil nakomen jegens DKL, waarbij de betaling door Codi dient plaats te vinden binnen twee dagen na betekening van dit vonnis;
V. Incare c.s. (hoofdelijk) te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2.
DKL legt aan haar vorderingen ten grondslag dat tussen partijen gedurende twaalf jaar een (duur)overeenkomst heeft bestaan op grond waarvan DKL gedurende die jaren en dus ook in 2022 en 2023 alle logistieke activiteiten voor Incare zou verrichten. DKL kon op basis van die duurrelatie uitgaan van een stabiele omzet tot en met 31 december 2023, de einddatum van de overeenkomst. DKL heeft haar organisatie (mede) ingericht op die voor Incare te verzorgen logistieke dienstverlening, bestaande uit opslag, overslag, (pendel)transport en distributie. Door het staken van de activiteiten van Incare c.q. het overhevelen van de (voorheen door Incare aan DKL uitbestede) logistieke activiteiten naar Codi International vanaf medio 2023, is Incare haar leveringsverplichting aan DKL niet nagekomen en lijdt DKL omzetschade waarvoor Incare aansprakelijk is. Indien Incare geen verhaal biedt, is Codi aansprakelijk voor de door DKL geleden schade, nu Codi verantwoordelijk is voor het besluit om de activiteiten van Incare te staken.
4.3.
Incare c.s. concludeert tot niet-ontvankelijkheid van DKL, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van DKL, met veroordeling van DKL in de kosten van deze procedure. Zij betwist te zijn tekortgeschoten in de nakoming van enige leveringsverplichting en voorts de door DKL gepretendeerde schade. Ook beroept Incare zich op overmacht, nu het besluit tot sluiting is genomen door Codi. Ook Codi beroept zich op overmacht dan wel onvoorziene omstandigheden, nu zij vanwege de bedrijfseconomische situatie van Incare niet anders kon dan de locatie te sluiten. Daarnaast stelt Incare c.s. dat DKL zich niet aan haar schadebeperkingsplicht heeft gehouden, nu DKL al in maart 2023 wist van de financiële problemen van Incare en zij daardoor ruim de tijd had om maatregelen te treffen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat Incare c.s. de overeenkomst eerst bij brief van 9 juni 2023 heeft opgezegd tegen 31 december 2023, tevens de overeengekomen einddatum van de overeenkomst, en dat deze opzegging rechtsgeldig is. Uit de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting blijkt immers dat geen sprake is van een eerdere opzegging en dat DKL in de opzegging van de overeenkomst tegen 31 december 2023 heeft berust. De door partijen gevoerde discussie over de ‘in de branche gebruikelijke’ duur van de in acht te nemen opzegtermijn en de eventuele toepasselijkheid van ‘Physical Distribution Voorwaarden 2000’ behoeft dan ook geen bespreking.
5.2.
Kern van dit geschil is daarmee de vraag of Incare (c.s.) gehouden is (enige) vergoeding te betalen aan DKL wegens gemiste omzet over de periode vanaf het moment dat Incare feitelijk is gestopt met het uitbesteden c.q. gebruikmaken van logistieke werkzaamheden aan/van DKL tot en met 31 december 2023. Voor de beantwoording daarvan is allereerst van belang of Incare was gehouden bepaalde volumes beschikbaar te stellen voor opslag, overslag, transport en distributie door DKL en vervolgens of zij daarin is tekortgeschoten.
Welke verbintenis rustte op Incare?
5.3.
Vast staat dat de overeenkomst geen verplichting bevat voor Incare om bepaalde volumes beschikbaar te stellen voor opslag, overslag, transport en distributie door DKL en evenmin een garantie daartoe bevat. Gelet op de stelling van DKL dient te worden nagegaan of deze volumes wel kunnen worden afgeleid uit de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst. In dat kader heeft DKL tijdens de mondelinge behandeling de volgende werkwijze tussen partijen toegelicht, die Incare c.s. niet heeft weersproken. DKL ontving wekelijks een productieplanning van Incare. Op basis daarvan transporteerde zij dagelijks de grondstoffen, die bij haar in Nijmegen lagen opgeslagen, naar de productielocatie van Incare in Venray en nam zij gereed product weer mee terug, dat eveneens bij haar in Nijmegen werd opgeslagen. Daarnaast ontving zij dagelijks orders van Incare om dit gereed product af te leveren bij klanten van Incare.
5.4.
Uit deze handelwijze leidt de rechtbank af dat partijen in aanvulling op de overeenkomst kennelijk hebben afgesproken dat DKL op basis van bestellingen van Incare dagelijks grondstoffen en gereed product transporteerde en distribueerde, terwijl zij tot binnenkomst van die bestellingen steeds gehouden was grondstoffen en gereed product op te slaan. DKL verplichtte zich daarmee tot opvolgende en voortdurende prestaties, zodat de rechtsverhouding tussen partijen kwalificeert als een duurovereenkomst (vgl. Parket bij de Hoge Raad 19 april 2024, ECLI:NL:PHR:2024:441 onder 3.3). DKL diende haar bedrijfsvoering hierop aan te passen en heeft dit ook gedaan, zo blijkt uit haar toelichting tijdens de mondelinge behandeling. DKL mocht erop vertrouwen dat deze handelwijze tot de beëindiging van de overeenkomst zou worden voortgezet. Op Incare rustte dan ook de verbintenis om gedurende de looptijd van de overeenkomst wekelijks (voor het transport) c.q. dagelijks (voor de distributie) een bepaald aantal orders te plaatsen bij DKL.
Is Incare tekortgeschoten?
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat het aantal orders dat Incare bij DKL plaatste en dus de aan DKL uitbestede dienstverlening vanaf medio juli 2023 sterk in volume is afgenomen en in ieder geval vanaf eind september 2023 nagenoeg is opgedroogd vanwege de sluiting van de productielocatie van Incare en vervolgens het overhevelen van (resterende) productieactiviteiten en de daarvoor benodigde logistieke dienstverlening naar Codi International. Uit de door Incare c.s. als productie 6 overgelegde staafdiagram volgt dat de volumes weliswaar maandelijks wisselden, maar door de jaren heen toch een zekere constante omvang hadden. Ook is zichtbaar dat de volumes in 2023 na een korte dip in juni in juli weer opkrabbelden tot een gemiddeld niveau maar vanaf augustus zijn gekelderd. Daarmee staat vast dat Incare in elk geval vanaf augustus 2023 niet heeft voldaan aan haar verplichting om tot aan het einde van de looptijd van de overeenkomst volumes beschikbaar te blijven stellen voor opslag, overslag, transport en distributie door DKL.
5.6.
Aan deze conclusie doet niet af dat Incare in financieel zwaar weer verkeerde en genoodzaakt was haar productielocatie in Venray te sluiten. Gedurende de looptijd van de overeenkomst dienen partijen immers, ook als al is opgezegd tegen een latere datum, zoveel als redelijkerwijs mogelijk uitvoering te blijven geven aan de opgezegde overeenkomst (vgl. Hoge Raad 29 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2657, r.o. 3.5). Incare is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen door in ieder geval vanaf augustus 2023 en dus ruim voor het formele einde van de overeenkomst op 31 december 2023 de handelsrelatie met DKL
de factovolledig te beëindigen door in het geheel geen logistieke dienstverlening meer bij DKL af te nemen.
5.7.
De omstandigheid dat de door Incare aangeboden volumes maandelijks en door de jaren heen wisselden doet niet af aan de verplichting van Incare om in elk geval een bepaald volume aan DKL ter beschikking te stellen. Tussen partijen is immers niet in geschil dat DKL maandelijks omzet genereerde uit de samenwerking tussen partijen en dat blijkt uit voormelde productie 6 van Incare c.s.
Toerekenbaarheid
5.8.
Op grond van artikel 6:74 lid 1 BW verplicht iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Van overmacht is sprake als een tekortkoming niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend. Dit is het geval indien de tekortkoming niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (artikel 6:75 BW). Het beroep hierop door Incare c.s. slaagt niet. Daartoe is het volgende van belang.
5.9.
Incare c.s. stelt zich, naar de rechtbank begrijpt, op het standpunt dat het haar wegens overmacht niet kan worden toegerekend dat zij haar leveringsverplichting aan DKL niet tot het einde van de overeenkomst kon nakomen. Codi was wegens de nijpende financiële situatie van Incare en (als gevolg daarvan) haarzelf en ter voorkoming van surseance van betaling en uiteindelijk faillissement genoodzaakt tot sluiting van Incare en het daarmee gepaard gaande versneld afbouwen en stoppen van de samenwerking tussen Incare en DKL. Dit was dus geen vrijwillige keuze van Incare (en/of Codi). DKL betwist dat Incare c.s. een beroep op overmacht toekomt.
5.10.
Niet in geschil is dat Codi, na het beëindigen van de activiteiten van Incare, de productie van Incare naar Codi International heeft overgeheveld, (resterende) klanten van Incare heeft overgenomen (al dan niet met een nieuw contract) en de logistieke activiteiten voor die klanten in eigen beheer is gaan uitvoeren in plaats van deze activiteiten uit te besteden aan DKL, aangezien zij zelf over magazijnen en transportcapaciteit beschikt. Dat Codi genoodzaakt was om de productielocatie van Incare in Venray te sluiten om te voorkomen dat de hele groep failliet zou gaan betekent echter nog niet dat zij zich op overmacht kan beroepen voor wat betreft de voorheen aan DKL uitbestede dienstverlening. Dit valt weliswaar uit efficiency en kostenbesparingsoverwegingen goed te begrijpen, maar dit is een omstandigheid die in alle redelijkheid voor rekening van Incare dient te komen in de zin van artikel 6:75 BW. Het betreft een eigen afweging in de wijze waarop zij haar bedrijfsvoering wenst in te richten.
5.11.
Ook is het geen omstandigheid die redelijkerwijs buiten de macht van Incare valt in de zin van artikel 9 van de overeenkomst. Toepassing van de Haviltex-maatstaf leidt er niet toe dat aan deze bepaling een dusdanig ruime uitleg toekomt dat hieronder ook sluiting van de productielocatie van Incare als gevolg van bedrijfseconomische omstandigheden valt. Weliswaar lijkt de bepaling – die geldt ‘onverminderd het bepaalde in artikel 6:75 BW’ – wel een uitbreiding te beogen, maar niet gebleken is dat de aangevoerde omstandigheden redenen zijn ‘die redelijkerwijs buiten de macht van Partijen vallen’. Incare heeft immers zelf besloten over te gaan tot sluiting van haar productielocatie. Ook als juist is dat financiële omstandigheden haar daartoe dwongen, zijn deze omstandigheden nog niet gelijk te stellen aan de opsomming die in de slotzin van de bepaling staat en die bij wijze van voorbeelden moeten worden gezien als uitleg van ‘redenen die redelijkerwijs buiten de macht van Partijen vallen’. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe financiële omstandigheden net als overstromingen, aardbevingen en oorlogen buiten haar macht liggen in voormelde zin.
5.12.
Voor zover Incare een beroep op onvoorziene omstandigheden heeft willen doen geldt dat zij dit beroep onvoldoende heeft onderbouwd. Ook aan hetgeen Incare c.s. in dit verband stelt zal voorbij worden gegaan.
5.13.
Het voorgaande betekent dat Incare door ruim voor de einddatum van de overeenkomst in het geheel te stoppen met het afnemen van logistieke dienstverlening van DKL toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en gehouden is de daardoor door DKL geleden schade te vergoeden.
Begroting van de schade
5.14.
Voorop moet worden gesteld dat (slechts) voor vergoeding in aanmerking komt het verschil tussen de situatie waarin DKL zou hebben verkeerd indien de overeenkomst door Incare was nagekomen en de situatie waarin zij vervolgens kwam te verkeren door het niet nakomen. De rechtbank is bij de vaststelling van de schade niet gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijslast. Dat laat onverlet dat DKL de feiten dient te stellen waaruit zowel kan worden afgeleid dat zij de schade, waarvan zij vergoeding vordert, heeft geleden, als dat deze schade in causaal verband staat tot het aan Incare verweten handelen. Indien aan deze eisen is voldaan, zal de rechtbank vervolgens ingevolge artikel 6:97 BW de schade dienen te begroten op de wijze die het meest met de aard van deze schade in overeenstemming is, of de schade dienen te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld.
5.15.
Uit haar schadeopstelling (productie 10) blijkt dat DKL de gemiddelde omzet van 2021 en 2022 heeft berekend per categorie dienstverlening: pendel, opslag, handeling en distributie. De totale gemiddelde omzet per categorie heeft zij verminderd met de volgens haar gerealiseerde omzet over 2023. Het aldus resterende bedrag is de omzet die zij stelt te hebben gemist over 2023 voor die categorie. De gemiste omzet in 2023 bestaat volgens haar uit 5,5 maand gemiste omzet voor pendel(transport) en voor 4,5 maand uit gemiste omzet voor opslag, handling en distributie. Over de gemiste omzet moeten vervolgens de gemiste marges voor planning, overhead en rendement worden berekend. Die marges vermenigvuldigt DKL met de daarvoor berekende gemiste omzet over 2023 per categorie. De optelsom van de gemiste omzet per categorie bedraagt € 301.057,00.
5.16.
Bij het begroten van de hoogte van de schade zal de rechtbank in de eerste plaats uitgaan van wat partijen aanduiden als de reguliere omzet, dat wil zeggen de niet-medische omzet. Bij het sluiten van de overeenkomst zijn partijen ook het addendum overeengekomen, op basis waarvan volumes medische producten aan DKL werden uitbesteed. DKL heeft niet weersproken dat in ieder geval een deel van de omzet in de jaren 2021 en 2022 bestond uit logistieke activiteiten in verband met de vraag naar medische producten vanwege de Covid 19-pandemie en dat deze omzet vanaf medio 2022 volledig wegviel. Dit blijkt ook genoegzaam uit het door Incare c.s. als productie 6 overgelegde staafdiagram waarin de aard van de omzet is uitgesplitst in regulier volume en medisch volume. DKL heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat haar diensten met betrekking tot deze medische producten hebben geleid tot een omzetstijging en dit blijkt ook uit haar als productie 9 overgelegde omzetcijfers over 2018 tot en met medio 2023. Gesteld noch gebleken is dat DKL vanaf medio 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen de omzetdaling als gevolg van het wegvallen van de medische omzet. In het licht hiervan heeft zij niet, althans onvoldoende toegelicht op basis waarvan zij vanaf medio 2023 wel weer aanspraak zou mogen maken op deze medische omzet. Daaraan doet niet af dat DKL deze tijdelijke omzetstijging niet heeft teruggezien in haar omzet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Incare c.s. verklaard dat zij haar logistieke opslag bijhoudt ‘op artikelniveau’ en geen onderscheid maakt tussen medische en niet-medische omzet. Daartegenover heeft Incare c.s. verklaard dat zij voor medische volumes een nieuw klantnummer heeft aangemaakt en dat de medische producten ook voor DKL kenbaar naar andere klanten met andere klantnummers gingen. Het onderscheid had dus voor DKL wel kenbaar kunnen zijn, evenals het wegvallen van de omzet die de medische producten genereerden. De rechtbank volgt Incare c.s. dan ook in haar betoog dat tijdelijk sprake is geweest van een verhoogde omzet door een als gevolg van de Covid 19-pandemie gestegen vraag naar medische producten. De door DKL gepresenteerde jaarcijfers over 2021 en 2022 zijn dan ook niet representatief voor de omzet die DKL over 2023 mocht verwachten.
5.17.
Vervolgens is de vraag wat de hoogte is van de reguliere omzet over 2023. Partijen hebben daarover geen stukken in het geding gebracht. Wel staat tussen partijen vast dat Incare c.s. de logistieke dienstverlening die voorheen door DKL werd verricht stapsgewijs vanaf enig moment in 2023 heeft overgeheveld naar Codi International. Als gevolg daarvan is de omzet van DKL vanaf augustus van dat jaar afgenomen en uiteindelijk gestaakt, zoals ook blijkt uit de door Incare c.s. als productie 6 overgelegde staafdiagram. Door deze handelwijze is Incare tekortgeschoten in haar verplichting haar diensten uit te besteden aan DKL, zoals hiervoor onder r.o. 5.5 is overwogen. Om de hoogte van deze omzet te kunnen bepalen zal de rechtbank Incare c.s. op de voet van artikel 22 lid 1 Rv bevelen om de omzetcijfers over augustus tot en met december 2023 over te leggen van de dienstverlening die Incare voorheen aan DKL uitbesteedde en vanaf augustus aan een of meer derde partijen, waaronder in elk geval Codi International, heeft uitbesteed.
5.18.
Voor zover die omzetcijfers lager zijn dan de gemiddelde reguliere omzet over de desbetreffende periode in 2021 en 2022, geldt dat DKL geen recht heeft op het meerdere. Zoals DKL tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht was er in het verleden ook wel eens een terugval in volumes als gevolg van bijvoorbeeld een kapotte machine. Dergelijke ‘pieken en dalen’ in leveringsvolume waren gebruikelijk en daarover werd ook niet tussen partijen afgerekend, zo heeft DKL tijdens de mondelinge behandeling onweersproken verklaard. Dit blijkt ook uit de hiervoor onder r.o. 5.16 weergegeven omstandigheid dat DKL geen bezwaar heeft gemaakt tegen het wegvallen van de medische omzet. Ook de aankondiging van Incare dat het aantal ploegen per dag vanaf januari 2023 zou worden teruggeschroefd van twee naar een was voor DKL geen reden om te protesteren. Daarbij heeft zij tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het terugschroeven van de ploegendienst voor haar (nog) niet merkbaar was in de omzet, met name nu zij voldoende gereed product in opslag had om te distribueren. Hieruit leidt de rechtbank af dat een uiteindelijk onvermijdbare daling van de omzet als gevolg van het terugschroeven van de ploegendienst voor DKL mogelijk op z’n vroegst pas later in 2023 merkbaar zou zijn geweest. Enige terugval in omzet zou daarmee ook beperkt zijn geweest.
5.19.
Nu de rechtbank bij het begroten van de schade uitgaat van alle werkzaamheden over augustus tot en met december 2023 die voorheen aan DKL waren uitbesteed, kan in het midden blijven of partijen op basis van exclusiviteit hebben samengewerkt, of de volumes maandelijks wisselden en of DKL een deel van haar dienstverlening op haar beurt uitbesteedde aan een derde. Leidend is immers welke omzet naar een derde is gegaan die anders naar DKL was gegaan.
5.20.
Partijen twisten voorts over de hoogte van de te hanteren marges. DKL rekent in haar schadeopstelling met betrekking tot pendel(transport), handling en distributie met een marge van 25%. Zij heef ter zitting toegelicht dat deze marge is opgebouwd uit gemiste marge voor planning (9%), overhead (10%) en rendement/brutowinst (6%). Voor opslag rekent DKL met een marge van 100% omdat het beschikbare opslagvolume van 3.000-4.000 pallets in het geheel niet is benut en het haar 6-12 maanden kost om dit opslagvolume weer te vullen. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling aangeboden de marges nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door haar accountant. Volgens Incare c.s. zijn de marges waarmee DKL rekent ongeloofwaardig, omdat (veel grotere) transportbedrijven (veel) lagere marges hanteren en DKL met precies ronde getallen rekent. De rechtbank acht zich op dit punt nog onvoldoende voorgelicht en stelt DKL in de gelegenheid nader toe te lichten dat deze marges van toepassing zijn op de aan haar toekomende omzet over 2023.
5.21.
Incare c.s. wijst er in haar conclusie van antwoord verder op dat bij de begroting van de door DKL geleden schade rekening dient te worden gehouden met afbouw van logistieke dienstverlening en de daarmee gepaard gaande steeds lager wordende omzet. In dit geval hadden volgens DKL de logistieke werkzaamheden die voorheen aan haar werden uitbesteed ook ‘per ultimo 2023’ kunnen worden overgedragen naar Codi International.
5.22.
De rechtbank is van oordeel dat de overdracht van de werkzaamheden naar Codi International tot gevolg zou hebben gehad dat de werkzaamheden van DKL gedurende in elk geval een maand zouden worden afgebouwd. In haar dagvaarding heeft DKL ook met zoveel woorden erkend dat sprake kán zijn van afbouw en verminderde omzet in het geval van opdrachtgever wordt gewisseld en dat het effect daarvan in ieder geval beperkt blijft tot een bedrag van ongeveer € 75.000,00. Dit bedrag heeft zij niet nader onderbouwd. Ter zitting heeft DKL deze erkenning weliswaar genuanceerd in die zin dat daaruit niet kan worden afgeleid dat er áltijd sprake is van een afbouw en dat over het algemeen de volledige contractduur wordt benut, maar zij heeft ook verklaard dat het overstappen naar een nieuwe logistiek dienstverlener tijd kost. Voor het ‘overhuizen’ van zo’n nieuwe opdrachtgever hanteert zij zelf een termijn van ruim een maand. Tegen die achtergrond valt niet in te zien waarom voor de overdracht van haar werkzaamheden naar Codi International niet van een afbouw sprake zou zijn geweest. Partijen hebben geen gegevens aangedragen over de omvang van deze afbouw. De rechtbank zal deze schattenderwijs vaststellen op de helft van de omzet over december 2023, op basis van de door Incare c.s. aan te dragen omzetcijfers over die maand.
Schadebeperkingsplicht en voordeeltoerekening
5.23.
Incare c.s. stelt dat DKL had kunnen voorsorteren op het naderende einde van de overeenkomst en de dalende trend die was ingezet sinds 2017. Hieruit begrijpt de rechtbank dat Incare c.s. een beroep doet op de schadebeperkingsplicht van artikel 6:101 BW. Incare c.s. stelt in dit verband verder dat DKL na het wegvallen van de logistieke werkzaamheden voor Incare heeft nagelaten zich in te spannen om op een andere wijze omzet te genereren door bijvoorbeeld (andere) klant(en) aan te trekken om zo haar schade te beperken. Het is volgens Incare c.s. niet aannemelijk dat er geen nieuwe klanten te vinden zijn. Ook heeft DKL volgens Incare c.s. twintig voetbalvelden aan nieuwe opslag gebouwd en het is ongeloofwaardig dat DKL dat zou hebben gedaan als zij niet zeker zou zijn van groei in de vraag naar haar logistieke dienstverlening. DKL was volgens Incare c.s. bovendien vanaf januari 2023 (toen het aantal (productie)ploegen is gewijzigd) dan wel maart 2023 (toen het bericht over de sluiting van de productielocatie van Incare kwam) op de hoogte van de financiële problemen van Incare die uiteindelijk tot haar sluiting hebben geleid en zij had daardoor ruim de tijd had om maatregelen te treffen, hetgeen zij heeft nagelaten.
5.24.
Het beroep van Incare c.s. op de schadebeperkingsplicht wordt verworpen. Uit niets is gebleken dat DKL daadwerkelijk in staat was om de vrijgekomen opslag- en transportcapaciteit voor een andere (nog aan te trekken) opdrachtgever had kunnen inzetten. DKL heeft in dit verband ter zitting toegelicht dat het haar 6 tot 12 maanden kost om een nieuwe klant aan te trekken waarvoor het opslag- en transportvolume van de voorheen voor Incare benodigde capaciteit benodigd is. Zij heeft in november 2023 ook al gesprekken gevoerd met een nieuwe klant. Die overeenkomst was pas in juni 2024 rond en ging (met terugwerkende kracht) in per januari 2024. Het was voor DKL naar eigen zeggen dan ook onmogelijk om haar schade te beperken over de periode vanaf het moment dat de logistieke activiteiten voor Incare staakten tot en met 31 december 2023.
5.25.
Ook heeft DKL gemotiveerd betwist dat zij in januari 2023 wist dan wel had moeten weten dat het niet goed ging met Incare, omdat het aantal ploegen werd gehalveerd. Zo heeft Incare c.s. niet gecommuniceerd dat het terugschakelen in ploegen structureel was. Ook betekende dit niet dat ook de weekplanning halveerde, omdat het terugschakelen in ploegen enkel invloed heeft op de hoeveelheid (te vervoeren c.q. op te slaan) ‘gereed product’. DKL wist naar eigen zeggen (pas) op 22 maart 2023 dat de productie bij Incare zou worden beëindigd en deze activiteiten zouden worden overgeheveld naar de productielocatie in Veenendaal maar toen was het voor DKL nog onduidelijk wat dat precies betekende voor de voorheen aan haar uitbestede logistieke activiteiten. Zij ging ervan uit dat Incare haar contractuele verplichtingen gewoon zou nakomen. Pas na het gesprek van 15 mei 2023 werd het DKL duidelijk dat Incare het contract niet zou uitdienen. In het licht van de gemotiveerde betwisting door DKL heeft Incare c.s. haar beroep op het schenden van de schadebeperkingsplicht dan ook onvoldoende onderbouwd.
5.26.
Voor zover Incare c.s. tevens een beroep doet op voordeeltoerekening in de zin van artikel 6:100 BW geldt het volgende. Voorop moet worden gesteld dat voor voordeeltoerekening aanleiding kan zijn als eenzelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade ook voordeel heeft opgeleverd. Incare c.s. betoogt dat zij ervan overtuigd is dat DKL de vrijgekomen ruimte in opslag en (transport)capaciteit weer (volledig) heeft kunnen inzetten maar dit heeft DKL gemotiveerd betwist en Incare c.s. heeft dit vermoeden ook niet met enig stuk kunnen staven. Aan hetgeen Incare c.s. in dit verband stelt zal dan ook voorbij worden gegaan.
5.27.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van omstandigheden als bedoeld in de artikelen 6:100 en/of 6:101 BW die een beperking meebrengen van de vergoedingsplicht aan de zijde van Incare c.s.
Aansprakelijkheid Codi
5.28.
DKL vordert onder IV. veroordeling van Codi tot betaling van het door Incare aan DKL te betalen bedrag voor het geval Incare haar verplichtingen niet kan of wil nakomen. Voor toewijzing van die vordering ziet de rechtbank geen grond. Niet in geschil is dat Codi geen partij is bij de overeenkomst. DKL heeft in dit verband slechts gesteld dat Codi verantwoordelijk is voor het besluit om de activiteiten in Incare te staken maar dit gegeven is onvoldoende voor de conclusie dat Codi dus gehouden kan worden de door Incare aan DKL te betalen schadevergoeding te voldoen voor het geval Incare daartoe niet in staat blijkt. Gesteld noch gebleken is van (overig) onrechtmatig handelen door Codi. Het voorgaande betekent dat vorderingen tegen Codi bij eindvonnis zullen worden afgewezen.
Vervolg
5.29.
De rechtbank zal eerst Incare c.s. in de gelegenheid stellen de onder r.o. 5.17 genoemde akte te nemen, waarop DKL eveneens bij akte binnen een termijn van vier weken de gelegenheid krijgt te reageren. In die antwoordakte zal DKL tevens haar marges nader dienen te onderbouwen op de wijze zoals overwogen in r.o. 5.20. Incare c.s. wordt tot slot in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van vier weken uitsluitend op die marges te reageren. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgtrekking verbinden die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij. In afwachting van bedoelde aktes worden alle verdere beslissingen aangehouden.
5.30.
In het verkort proces-verbaal is opgenomen dat Incare c.s. in de gelegenheid wordt gesteld schriftelijk te reageren op de door DKL ingediende producties 8, 9 en 10 indien de rechtbank deze bij haar beoordeling zal betrekken. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de schade van DKL niet zal begroten op basis van de omzetcijfers over 2021 en 2022, zoals door haar overgelegd als producties 9 en 10. Ook de als productie 8 overgelegde verklaring is niet in de beoordeling betrokken. Bij die stand van zaken zal Incare c.s. niet in de gelegenheid worden gesteld om op deze producties te reageren.
5.31.
De rechtbank kan zich voorstellen dat het voorgaande partijen aanleiding geeft met elkaar in overleg te treden over een regeling. Een dergelijke regeling kan de voorkeur hebben, nu daarin ook rekening kan worden gehouden met omstandigheden die de rechtbank niet heeft betrokken bij de beoordeling van deze zaak. Indien partijen tot een regeling komen, worden zij verzocht de rechtbank daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen. Desgewenst kunnen partijen de ondertekende vaststellingsovereenkomst aan de rechtbank toezenden ten behoeve van het verkrijgen van een proces-verbaal.

6.De beslissing

6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 maart 2025voor het nemen van de in r.o. 5.17 bedoelde akte door Incare c.s., waarna partijen op de in r.o. 5.29 voorgeschreven wijze in de gelegenheid worden gesteld (antwoord)aktes te nemen,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.