ECLI:NL:RBGEL:2025:1314

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
ARN 25-528
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhaving en terugverwijzing naar bezwaarfase in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak hebben eisers, bewoners van een nabijgelegen perceel, op 18 juli 2024 het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk verzocht om handhavend op te treden tegen een veehouderij op het naastgelegen perceel. Het college heeft dit handhavingsverzoek op 27 september 2024 afgewezen. In een pro-forma bezwaarschrift van 7 november 2024 hebben eisers verzocht om rechtstreeks beroep bij de rechtbank op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij van mening zijn dat de kwestie gaat om de uitleg van de wet en dat een bezwaarschriftenprocedure geen toegevoegde waarde heeft. Op 28 januari 2025 heeft het college dit verzoek toegewezen en het bezwaarschrift doorgestuurd naar de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep. De rechtbank oordeelt dat de bezwaarfase niet kan worden overgeslagen, omdat de beroepsgronden nog niet bekend zijn en er onduidelijkheid bestaat over de in geschil zijnde standpunten. De rechtbank verwijst de zaak terug naar het college om de bezwaarprocedure te doorlopen, zodat de bezwaarschriftencommissie zich over het geschil kan buigen. De rechtbank benadrukt dat het doel van artikel 7:1a van de Awb is om bestuursrechtelijke geschilbeslechting te vereenvoudigen, maar dat dit alleen mogelijk is als er al een uitputtende gedachtewisseling heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft ook bepaald dat het griffierecht aan eisers moet worden vergoed, maar ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. J.W. Verhoeven),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk(het college)
(gemachtigde: A. Boekhorst).

Procesverloop

1. Eisers hebben het college op 18 juli 2024 verzocht om handhavend op te treden tegen een veehouderij op het naastgelegen perceel.
2. Bij besluit van 27 september 2024 heeft het college dit handhavingsverzoek afgewezen.
3. In het pro-forma bezwaarschrift van 7 november 2024 hebben eisers het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij hebben in hun bezwaarschrift aangegeven dat de kwestie gaat om de uitleg van de wet, waarover beide partijen een verschillende interpretatie hebben waardoor een bezwaarschriftenprocedure geen toegevoegde waarde heeft.
4. Op 28 januari 2025 heeft het college dit verzoek toegewezen en het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank.
5. De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54a van de Awb en daarom is de mondelinge behandeling van het beroep achterwege gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
6. Artikel 7:1a van de Awb luidt als volgt:
“1 In het bezwaarschrift kan de indiener het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.
(…)
3 Het bestuursorgaan kan instemmen met het verzoek indien de zaak daarvoor geschikt is.
Artikel 8:54a van de Awb luidt als volgt:
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het bestuursorgaan kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter.
2 In dat geval strekt de uitspraak ertoe dat het bestuursorgaan het beroepschrift als bezwaarschrift behandelt. Artikel 7:10 is van overeenkomstige toepassing.”
Oordeel rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat het college kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep en verwijst de zaak daarom terug naar het college.
Motivering oordeel
8. Het doel van artikel 7:1a van de Awb is om bestuursrechtelijke geschilbeslechting waar mogelijk te vereenvoudigen en te verkorten. Het bieden van de mogelijkheid van het overslaan van de bezwaarschriftprocedure is, zo blijkt uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, vooral bedoeld voor gevallen waarin in de primaire fase reeds een zodanig uitputtende gedachtewisseling tussen bestuur en belanghebbende heeft plaatsgevonden, dat de bezwaarschriftprocedure daaraan weinig of niets meer kan toevoegen, terwijl vaststaat dat het besluit nog altijd in geschil is (Kamerstukken II, 2000-2001, 27563, nr. 3, blz. 3).
Naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer heeft de Minister van Justitie bij brief van 7 mei 2004 (Kamerstukken I, 2003-2004, 27563, F, blz. 1) benadrukt dat in de visie van de regering rechtstreeks beroep uitzondering moet blijven en dat de bezwaarschriftprocedure slechts in heel bijzondere gevallen, waarin deze als een zinloze vertraging van de geschilbeslechting moet worden beschouwd, achterwege behoort te kunnen blijven. De Minister voegde daaraan toe dat het voor de hand ligt dat de belanghebbende die in zijn bezwaarschrift verzoekt de bezwaarschriftprocedure over te slaan, aangeeft waarom het gaat om een uitzonderlijk geval. In ieder geval zal het bestuursorgaan, wil het met het verzoek instemmen, ook zijnerzijds moeten vaststellen dat een dergelijk geval aanwezig is. [1]
9. Het college heeft in haar reactie op het verzoek van eisers van 11 december 2024 het volgende aangegeven over de toepassing van 7:1a Awb:
“Volgens artikel 7:la lid 1 onder 3 van de Awb kan het bestuursorgaan instemmen met een verzoek tot rechtstreeks beroep indien de zaak daarvoor geschikt is. Er wordt in het handhavingsverzoek verzocht om handhaving tegen de bedrijvigheid op het perceel [locatie]. Belangrijk om op te merken is dat dit handhavingsverzoek eigenlijk om een herhaald verzoek tot handhaving gaat. In de jaren 2019-2022 zijn verschillende handhavingsverzoeken ingediend door de familie Van Rossum. Deze verzoeken zagen ook op de bedrijvigheid van de agrarische ondernemers op het perceel [locatie]. In ons besluit met kenmerk 2022H0389 hebben wij de handhavingsverzoeken afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2023 ongegrond verklaard. Er is vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Momenteel zijn wij in afwachting van de hoger beroepszitting.
Wij hebben het ‘herhaalde’ handhavingsverzoek van 18 juli 2024 in behandeling genomen, omdat per 1 januari 2024 de Omgevingswet in werking is getreden. Er zijn nu andere regels van toepassing op het perceel. Daarom moeten wij opnieuw een beslissing nemen op het handhavingsverzoek. Inhoudelijk zijn de regels die van toepassing zijn op het perceel [locatie] echter niet veranderd. Om die reden hebben wij het handhavingsverzoek - onder verwijzing naar de nieuwe wetgeving - afgewezen.
Ons inziens bestaat er geen onduidelijkheid over de feitelijke situatie op het perceel. Niet in geschil staat dat de agrarische ondernemers van het perceel (melk)koeien en paarden houden voor het melken en fokken. Ook staat niet in geschil dat de afstand tussen de dierverblijven voor het houden van landbouwhuisdieren tot de woning van het buurperceel niet kleiner is dan 50 meter. Dit was in 2022 al door de Omgevingsdienst geconstateerd. Door de toezichthouder is in september 2024 nogmaals geconstateerd dat deze situatie onveranderd is. Er heeft dus al voldoende onderzoek naar de feiten plaatsgevonden.
In dit geval is er behoefte aan een rechterlijke beslissing over een rechtsvraag die nodig is om het geschil te beëindigen. Het gaat hierbij over de interpretatie en toepassing van het recht op de casus. In het bijzonder de toepasselijkheid van de Hinderwetvergunning en de toepasbaarheid van het overgangsrecht mede gezien de inwerkingtreding van de Omgevingswet.”
Het college heeft vervolgens op 28 januari 2025 het bezwaarschrift doorgestuurd naar de rechtbank.
10. De rechtbank heeft in reactie op de doorzending bij brief van 31 januari 2025 aan het college gevraagd waarom zij, gelet op de omstandigheid dat de bezwaargronden niet aanwezig zijn, op het geschil de op 1 januari 2024 in werking getreden Omgevingswet van toepassing is én het een driepartijengeschil betreft, de zaak geschikt heeft geacht voor het overslaan van de bezwaarfase.
11. In de reactie op deze brief heeft het college aangegeven dat zij bezwaarmaker in de gelegenheid willen stellen om gronden aan te leveren, en om de aanvullende motivering over het overslaan van de bezwaarfase te geven nadat de gronden door de bezwaarmaker zijn aangeleverd.
12. De rechtbank stelt vast dat het ook voor het college onduidelijk is wat nu precies de in geschil zijnde standpunten zijn. Er is dus ook geen sprake geweest van een gedachtewisseling tussen partijen over de rechtsvragen. Het had op de weg van het college gelegen om eerst de bezwaargronden op te vragen bij eisers, en om daarna pas te beoordelen of de zaak geschikt is om de bezwaarfase over te slaan.
De omstandigheid dat eerder handhavingsprocedures hebben gespeeld zodat de feitelijke situatie duidelijk is maakt niet dat de zaak zich per definitie leent voor het overslaan van de bezwaarfase. Naast de feitelijke situatie moet immers ook het juridische geschil tussen partijen duidelijk zijn. Deze zaak zal (waarschijnlijk) gaan over de uitleg van bepalingen in de Omgevingswet, het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsplan van de gemeente Nijkerk, nu blijkens de toelichting van het college het handhavingsverzoek alleen op dit punt verschilt van eerdere handhavingsverzoeken. Deze gronden zijn in de eerdere uitspraken van de rechtbank [2] niet aan bod gekomen, omdat de Omgevingswet toen nog niet in werking was getreden. Juist bij de uitleg van nieuwe wetsbepalingen lijkt het de rechtbank doelmatig om de bezwaarprocedure te doorlopen, zodat ook de bezwaarschriftencommissie zich over het geschil kan buigen. In de bezwaarfase kan bovendien verkend worden of partijen er onderling uit kunnen komen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om eisers in de gelegenheid te stellen hun beroepsgronden te onderbouwen en om het college daarna in de gelegenheid te stellen om nader te motiveren waarom de bezwaarfase overgeslagen kan worden. Deze motivering moet voordat de zaak wordt doorverwezen worden gegeven, mede uit het oogpunt om te lichtvaardig gebruik van rechtstreeks beroep tegen te gaan.
13. Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank niet doelmatig om de bezwaarfase over te slaan. Omdat het college kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep, zal de rechtbank gebruik maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 8:54a van de Awb om in de fase van het vooronderzoek het onderzoek te sluiten.
De rechtbank zal het beroepschrift ter verdere behandeling als bezwaarschrift terugzenden aan het college.
14. De rechtbank ziet aanleiding om te gelasten dat het griffierecht aan eisers wordt vergoed. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding omdat niet is gebleken van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eisers.

Beslissing

De rechtbank
  • bepaalt dat het college het beroepschrift van 7 november 2024 als bezwaarschrift behandelt;
  • draagt het college op het griffierecht van € 194 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 22 december 2009 (ECLI:NL:CBB:2009:BK7280).
2.Uitspraken van 2 augustus 2023 in zaaknummers 23/1186 en 23/1187 (ECLI:NL:RBGEL:2023:4460)