In deze zaak hebben eisers, bewoners van een nabijgelegen perceel, op 18 juli 2024 het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk verzocht om handhavend op te treden tegen een veehouderij op het naastgelegen perceel. Het college heeft dit handhavingsverzoek op 27 september 2024 afgewezen. In een pro-forma bezwaarschrift van 7 november 2024 hebben eisers verzocht om rechtstreeks beroep bij de rechtbank op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij van mening zijn dat de kwestie gaat om de uitleg van de wet en dat een bezwaarschriftenprocedure geen toegevoegde waarde heeft. Op 28 januari 2025 heeft het college dit verzoek toegewezen en het bezwaarschrift doorgestuurd naar de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep. De rechtbank oordeelt dat de bezwaarfase niet kan worden overgeslagen, omdat de beroepsgronden nog niet bekend zijn en er onduidelijkheid bestaat over de in geschil zijnde standpunten. De rechtbank verwijst de zaak terug naar het college om de bezwaarprocedure te doorlopen, zodat de bezwaarschriftencommissie zich over het geschil kan buigen. De rechtbank benadrukt dat het doel van artikel 7:1a van de Awb is om bestuursrechtelijke geschilbeslechting te vereenvoudigen, maar dat dit alleen mogelijk is als er al een uitputtende gedachtewisseling heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft ook bepaald dat het griffierecht aan eisers moet worden vergoed, maar ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.