ECLI:NL:RBGEL:2025:1282

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
AWB - 22_1406
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Actualisatie van omgevingsvergunningen voor milieu in de papier- en kartonproductie

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 18 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland beoordeeld. Eiseres, die papier en karton produceert, heeft verschillende vergunningen, waaronder een revisievergunning van 15 september 2009 en een veranderingsvergunning van 5 maart 2019. Het college heeft op 1 februari 2022 deze vergunningen ambtshalve geactualiseerd, wat heeft geleid tot een beroep van eiseres. De rechtbank heeft op 16 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als het college vertegenwoordigd waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt enkele voorschriften uit het besluit van 1 februari 2022, waaronder voorschriften die betrekking hebben op de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) en de beste beschikbare technieken (BBT). De rechtbank stelt vast dat de actualisatieverplichting van de vergunningen niet bedoeld is om omissies in eerdere vergunningverlening te herstellen. De rechtbank concludeert dat het college niet bevoegd was om bepaalde voorschriften toe te voegen aan de revisievergunning, omdat deze niet noodzakelijk waren op basis van de ontwikkelingen in de milieu- en techniekstandaarden.

De rechtbank bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde voorschriften in stand blijven door een herstelbesluit van 3 januari 2025. Eiseres krijgt een vergoeding van haar proceskosten en het college moet het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om zorgvuldig om te gaan met de actualisatie van vergunningen en de afwegingen die daarbij gemaakt moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1406
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiseres], uit [plaats], eiseres
(gemachtigden: mr. A. Collignon en mr. J. Ypinga)
en
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, het college
(gemachtigde: mr. D.S.P. Roelands-Fransen).
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 1 februari 2022 waarin het college twee van haar vergunningen uit eigen beweging heeft geactualiseerd, inclusief de wijziging van dit besluit met het herstelbesluit van 3 januari 2025. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres: [persoon A] en haar gemachtigden; namens het college: [persoon B] en zijn gemachtigde.
Totstandkoming van het besluit
2.1. Eiseres produceert papier en karton aan de [locatie] in [plaats]. Voor deze activiteiten heeft eiseres verschillende vergunningen, waaronder een revisievergunning van 15 september 2009 en een veranderingsvergunning van 5 maart 2019 (voor het plaatsen van een natronloogtank voor een waterzuiveringsinstallatie).
2.2. In 2019 heeft eiseres in overleg met Rijkswaterstaat en de Omgevingsdienst (Regio Nijmegen) onderzocht of het nodig was om de processen in haar inrichting te actualiseren op basis van de beste beschikbare technieken (BBT) en/of de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS). De resultaten van dat onderzoek staan in een rapport. [1] Volgens eiseres volgt uit dit rapport dat zij de voor haar geldende BBT-conclusies en PGS-richtlijnen al op de juiste manier toepast in haar inrichting. Voor zover dat nog niet zo was, heeft zij haar bedrijfsvoering veranderd.
2.3. Op 25 februari 2021 heeft het college aan eiseres een voornemen gestuurd om de verleende revisievergunning gedeeltelijk in te trekken en enkele omgevingsvergunningen ambtshalve te wijzigen, onder andere om de voorschriften in lijn te brengen met de BBT-conclusies en PGS-richtlijnen. Eiseres heeft daar op 18 maart 2021 op gereageerd.
2.4. Op 24 augustus 2021 heeft het college een ontwerpbesluit genomen. In dat ontwerp heeft het college de revisievergunning van 15 september 2009 en de omgevingsvergunning van 5 maart 2019 ambtshalve gewijzigd in die zin dat in deze vergunningen voorschriften worden toegevoegd over de BBT-conclusie Papier en Pulp [2] , de PGS 9:2014, PGS 15:206 en PGS 31:2018. Verder zijn er voorschriften opgenomen over de verwerking van afvalstoffen op basis van het Landelijk Afvalbeheerplan 2017-2029 (LAP3). Op dit besluit is de uitgebreide voorbereidingsprocedure [3] van toepassing en eiseres heeft op 7 oktober 2021 een zienswijze ingediend op het ontwerp.
2.5. Op 1 februari 2022 heeft het college de vergunningen definitief gewijzigd. [4] In dat definitieve besluit is een aantal voorschriften aangepast ten opzichte van het ontwerp. De volgende voorschriften zijn ingetrokken en vervangen door nieuwe voorschriften:
- van de revisievergunning van 15 september 2009: voorschriften 8.2.2, 8.2.3, 8.2.5 tot en met 8.2.11, 8.3.1 en 8.4.1 tot en met 8.4.9; en
- van de veranderingsvergunning van 5 maart 2019: voorschriften 1.1.1 en 1.1.2.
2.6. Op 3 januari 2025 berichtte het college de rechtbank dat een herstelbesluit is genomen naar aanleiding van overleg tussen partijen. Met dit herstelbesluit zijn de voorschriften 1.2.1, 1.2.3, 1.3.1, 1.3.4 en 3.1.5 uit het besluit van 1 februari 2022 gewijzigd. Het herstelbesluit wordt ook meegenomen in deze zaak. [5] Het bestreden besluit is dus het besluit van 1 februari 2022 zoals gewijzigd door het herstelbesluit van 3 januari 2025.
2.7. Tijdens deze procedure loopt ook een revisietraject. In dat kader wordt het vergunningenbestand doorgelicht en zo nodig geüpdatet.
Beoordeling door de rechtbank
3.1. De rechtbank beoordeelt de ambtshalve actualisatie van de vergunningen van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

1.Ingetrokken beroepsgronden

4. Eiseres heeft op de zitting haar beroepsgrond over voorschrift 1.3.3 ingetrokken, omdat het college op de zitting heeft bevestigd dat het plan van aanpak inmiddels is goedgekeurd. Verder heeft eiseres op de zitting haar beroepsgrond over de rapportageverplichting voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (voorschrift 3.1.3) ingetrokken omdat op de zitting tussen partijen is komen vast te staan dat hieraan inmiddels wordt voldaan.

2.Revisietraject

5.1.
Eiseres is het niet eens met de timing van de ambtshalve wijzigingen van haar vergunningen omdat op het moment van die wijzigingen een revisietraject liep en eiseres al ver was met de voorbereiding van haar aanvraag voor een revisievergunning. Deze wijzigingen hadden daarom in die procedure aan de orde kunnen komen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat een revisietraject loopt, niet in de weg staat aan de verplichting [6] of bevoegdheid [7] van het college om de vergunningen te wijzigen. Dat geldt zeker nu het college de vergunningen heeft gewijzigd omdat het revisietraject een langdurig en onzeker traject is en op het moment van het wijzigen nog geen aanvraag om een revisievergunning was ingediend. De beroepsgrond slaagt niet.

3.Tegemoetkoming beroep met herstelbesluit

6.1.
Eiseres stelt dat een deel van de voorschriften niet van toepassing is op haar inrichting. Dat zijn de voorschriften waarin aan haar maatregelen worden opgelegd om onder andere te voldoen aan de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) 9:2014, 15:2016, 31:2018. De volgende maatregelen zijn niet op haar van toepassing:
- PGS 15:2016: 3.18.1, 6.2.3 en 6.2.8 (opgenomen in voorschrift 1.2);
- PGS 31:2018: 2.2.17, 2.2.27 en 6.4.3 t/m 6.4.5, 6.4.7 t/m 6.4.10 en 6.5.1 t/m 6.5.8 (opgenomen in voorschrift 1.3)
6.2.
Het college erkent dat deze maatregelen niet van toepassing zijn op de inrichting van eiseres en heeft daarom een herstelbesluit genomen waarin deze maatregelen, met uitzondering van maatregel 2.2.27, uit de gewijzigde vergunningvoorschriften (1.2 en 1.3) zijn geschrapt. Op de zitting heeft eiseres verklaard dat zij zich in het herstelbesluit kan vinden voor zover daarmee in zoverre wordt tegemoet gekomen aan haar beroep.
6.3.
Dit betekent dat het beroep gegrond is en de voorschriften uit het besluit van 1 februari 2022 waarin deze maatregelen nog staan worden vernietigd. Omdat deze maatregelen met het herstelbesluit van 3 januari 2025 zijn geschrapt of gewijzigd, kunnen de rechtsgevolgen van dit vernietigde gedeelte van het besluit in stand blijven.

4.Beroepsgronden waaraan het herstelbesluit niet tegemoetkomt

7. Met het herstelbesluit wordt niet aan alle punten van het beroep van eiseres tegemoetgekomen. Het beroep gaat nog over (1) voorschrift 3.1.5, (2) voorschrift 2.2.1, (3) maatregel 2.2.27 en (4) de grondslag van het besluit. De rechtbank gaat hierna op deze beroepsgronden in.
Voorschrift 3.1.5
8.1.1.
Eiseres is het er niet mee eens dat het college voorschrift 3.1.5 heeft toegevoegd aan de revisievergunning van 15 september 2009. In dat voorschrift staat (na het herstelbesluit):
3.1.5
Vergunninghouder mag:
  • ontinktingsslib van papierrecycling [03.03.05],
  • rejects [03.03.07],
  • afgekeurde compost afkomstig van de aërobe behandeling van vast afval [19.05.03],
  • digestaat [19.06.04] en [19.06.06],
  • onbruikbare vezels en door mechanische afscheiding verkregen vezel-, vulstof- en coatingslib [03.03.10],
uitsluitend verbranden indien uit een verklaring van twee andere verwerkers (niet van hetzelfde concern) blijkt dat de kosten voor afgifte van de partij aan de poort van verwerker hoger zijn dan in sectorplan 3 is vermeld. De verklaringen van twee verwerkers moeten in het dossier van de afvalstof bewaard worden. Deze verklaringen mogen niet ouder zijn dan één jaar.
8.1.2.
Partijen zijn het er inmiddels over eens dat sprake is van afvalstoffen. Los van dat eiseres meent dat dit voorschrift niet in overeenstemming is met (de minimumstandaard uit) het sectorplan 3 van het Landelijk Afvalbeheerplan 3 (LAP3) en dit voorschrift voor haar onevenredig bezwarend is, geeft de inwerkingtreding van LAP3 volgens eiseres geen verplichting om de vergunning op dit punt te wijzigen. In de eerdere vergunning is namelijk al geoordeeld dat de activiteiten voldoen aan (de minimumstandaard uit) de Landelijke Afvalbeheerplannen 1 en 2 (LAP 1 en LAP2), terwijl LAP3 op dit punt niet is gewijzigd.
8.2.
Het college heeft dit voorschrift opgelegd op grond van artikel 2.31, eerste lid, onder b, van de Wabo in samenhang met artikel 5.10, tweede lid, van het Bor. Die bepalingen verplichten het college, simpel gezegd, om een omgevingsvergunning voor milieu te actualiseren bij ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden om het milieu te beschermen of ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. [8] Die verplichting is uitgewerkt in het Besluit omgevingsrecht (Bor) en bestaat expliciet binnen een jaar nadat een afvalbeheerplan is gaan gelden. [9] In dat geval moet het bevoegd gezag toetsen of de vergunning voldoet aan de minimale hoogwaardigheid van verwerking van afzonderlijke afvalstoffen (‘de minimumstandaard’) of categorieën afvalstoffen zoals beschreven in het afvalbeheerplan, en moet het bevoegd gezag, indien noodzakelijk, de vergunningvoorschriften actualiseren.
8.3.1.
Nu het college op de zitting heeft erkend dat het LAP3 op dit punt niet is veranderd ten opzichte van de eerdere landelijke afvalbeheerplannen maar de wijziging is bedoeld om een omissie in de eerdere vergunningverlening te herstellen, is geen sprake van een ontwikkeling op het gebied van technische mogelijkheden om het milieu te beschermen of een ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu die maken dat de vergunning moet worden geactualiseerd. In het bijzonder is niet gebleken dat de inwerkingtreding van LAP3 het ten opzichte van de toetsing aan eerdere landelijke afvalbeheerplannen noodzakelijk maakt dat de vergunning op dit punt werd geactualiseerd. De actualisatieverplichting is niet bedoeld om omissies in de eerdere vergunningverlening te herstellen. Dat betekent dat de beroepsgrond slaagt en het college niet bevoegd was om dit voorschrift op grond van artikel 2.31, eerste lid, van de Wabo toe te voegen aan de revisievergunning.
8.3.2.
Op de zitting heeft het college nog betoogd dat het LAP3 op 31 december 2023 wel is gewijzigd waardoor een uitzondering voor papier en karton is vervallen en actualisatie wel verplicht is. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat dit een wijziging is die actualisatie van de vergunning op dit punt ten opzichte van de eerdere toetsing aan LAP1 en LAP2 noodzakelijk maakte, stelt de rechtbank vast dat deze wijziging van het LAP3 van na het bestreden besluit is, zodat dit niet ten grondslag heeft kunnen liggen aan dit vergunningvoorschrift.
8.3.3.
Voor zover het college subsidiair heeft betoogd dat dit voorschrift in het belang van de bescherming van het milieu is toegevoegd op basis van haar bevoegdheid op grond van artikel 2.31, tweede lid, van de Wabo, is dat in het bestreden besluit niet onderbouwd.
8.3.4.
De beroepsgrond slaagt. Voorschrift 3.1.5 wordt vernietigd. Dat betekent ook dat de rechtbank niet toekomt aan de andere beroepsgronden of verweren over dit voorschrift.
Voorschrift 2.1.1
9.1.
Voorschrift 2.1.1 is voor eiseres rechtsonzeker en niet duidelijk. Dit voorschrift is aan de revisievergunning van 15 september 2009 toegevoegd onder verwijzing naar de BBT-conclusies Papier & Pulp (2014):
2.1.1
Alle BBT-maatregelen zoals vermeld in de BBT-Conclusies Papier en Pulp (2014/687/EU; 26 september 2014) en daarbinnen genummerd BBT: 1, 2, 3, 5, 7, 81, 9, 12, 14, 17, 18, 42, 43, 52 en 53 moeten getroffen zijn.
Bij uitsluitend BBT-maatregelen 3, 5, 7, 12, 17, 43, 52 en 53 mag een combinatie van technieken toegepast worden (minimaal 2 technieken moeten worden toegepast). Bij BBT 42 a t/m e moet ten minste 1 techniek toegepast worden.
Verder heeft eiseres al in haar zienswijze betoogd dat BBT-maatregelen 3, 7IIa, 17c en d en 18a niet op haar van toepassing zijn.
9.2.
Het college stelt dat uit de BBT-toets van eiseres van 1 februari 2021 zelf duidelijk genoeg volgt welke BBT-maatregelen voor haar gelden en op welke manier eiseres daar invulling aan geeft. De toepasselijke maatregelen zijn met een nummer in een vergunningvoorschrift geborgd om te zorgen dat de beste beschikbare technieken worden toegepast. Of hieraan wordt voldaan is een kwestie van handhaving.
9.3.1.
Het college heeft dit voorschrift opgenomen op grond van artikel 2.31, eerste lid, onder b, van de Wabo en artikel 5.10, eerste lid, van het Bor. Uit die artikelen volgt, simpel gezegd, dat het bevoegd gezag een milieuvergunning moet actualiseren als sprake is van ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu of ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu. Deze verplichting is uitgewerkt in het Bor, waardoor het bevoegd gezag ook expliciet de verplichting heeft om binnen vier jaar na publicatie van (voor deze inrichting) relevante BBT-conclusies te toetsen of daaraan wordt voldaan, om indien noodzakelijk de vergunningvoorschriften te actualiseren en te controleren of de inrichting na actualisatie aan de vergunningvoorschriften voldoet.
9.3.2.
Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikel 2.10 tot en met 2.20 van de Wabo. [10] In dit geval, een omgevingsvergunning voor milieu, is artikel 2.14 van de Wabo van belang waarin staat dat een vergunning alleen kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu en waarin staat dat het bevoegd gezag de beste beschikbare technieken in acht moet nemen. [11] Bij het bepalen van de beste beschikbare technieken voor een inrichting moet het bevoegd gezag rekening houden met de BBT-conclusies. [12]
9.4.1.
De rechtbank is van oordeel dat vergunningvoorschrift 2.1.1 in strijd is met de wettelijke systematiek omdat het bevoegd gezag in zo’n voorschrift niet kan volstaan met verwijzen naar nummers van toepasselijke BBT-maatregelen in een BBT-conclusie. Zo kunnen vergunningvoorschriften alleen worden gesteld als die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in de wet. Dat is in dit geval de bescherming van het milieu, waarbij het aan het bevoegd gezag is om de beste beschikbare technieken in acht te nemen en om rekening te houden met de BBT-conclusies. Weliswaar is het bevoegd gezag bij nieuwe BBT-conclusies verplicht om een vergunning te actualiseren, maar alleen als dat noodzakelijk is. Dit impliceert een afweging van het bevoegd gezag. Nu die afweging ontbreekt is dit voorschrift ook onvoldoende gemotiveerd. Het voorschrift is ook rechtsonzeker. Het college mag de afweging of de beste beschikbare technieken in acht worden genomen – zeker bij een ambtshalve wijziging - niet bij de inrichting leggen, ook al geeft dat de inrichting keuzevrijheid zoals het college op de zitting heeft betoogd. Weliswaar is het wel of niet voldoen aan een vergunningvoorschrift een kwestie van handhaving, maar dan moet een vergunningvoorschrift wel handhaafbaar en rechtszeker zijn. Een kale verwijzing naar een nummer van een toepasselijke BBT-maatregel is geen (handhaafbaar) vergunningvoorschrift, maar bevat alleen een omschrijving van de meest doeltreffende technieken en maatregelen die beschikbaar zijn in een branche en is niet toegespitst op de inrichting in kwestie.
9.4.2.
Dat uit de BBT-toets van eiseres zelf voldoende zou volgen om welke BBT-maatregelen het gaat en hoe eiseres hieraan invulling geeft, doet hier niet aan af. De (inhoud van de) BBT-toets is als zodanig namelijk niet in het vergunningvoorschrift opgenomen.
9.4.3.
De beroepsgrond slaagt. Vergunningvoorschrift 2.1.1 wordt vernietigd.
Maatregel 2.2.27
10.1.
In vergunningvoorschrift 1.3.2 staat dat eiseres moet voldoen aan maatregel 2.2.27 uit PGS 31:2018. Daarin staat:
indien gevaarlijke vloeistoffen bij contact met elkaar een verhoogd risico kunnen opleveren, moet de bijbehorende vulpuntenmorsbak zijn gecompartimenteerd. Bij toepassing van een bodembeschermende voorziening moeten maatregelen aanwezig zijn om te voorkomen dat de gevaarlijke vloeistoffen met elkaar in contact kunnen komen.
Volgens eiseres geldt deze maatregel niet voor haar, omdat zij geen vulpuntenmorsbak heeft waarin stoffen met elkaar in contact kunnen komen. De vulpunten zijn volledig van elkaar afgescheiden en van het compartimenteren van de vulpuntenmorsbak kan daarom geen sprake zijn. Bovendien is er geen grondslag om deze maatregel te stellen, omdat eiseres hieraan voldoet.
10.2.
Het college stelt dat de maatregel wel voor eiseres geldt. Weliswaar heeft zij gescheiden vulpunten, maar uit de BBT-toets van eiseres van februari 2021 volgt dat het vulpunt van de natronloogtank is geplaatst op een losplaats met fosforzuur, ureum en antischuim. Omdat er in de inrichting meerdere vulpunten in elkaars nabijheid aanwezig zijn, bestaat daarom een risico dat vloeistoffen met elkaar in contact kunnen komen. Het is nodig dat met dit vergunningvoorschrift geborgd blijft dat eiseres hieraan voldoet.
10.3.
Dit vergunningvoorschrift is opgenomen op grond van artikel 2.31, eerste lid, van de Wabo in combinatie met artikel 5.4, eerste lid en 5.10, eerste lid, van het Bor. Deze bepalingen verplichten het bevoegd gezag, kort gezegd, om een vergunning te actualiseren binnen vier jaar nadat onder andere aan bij ministeriële regeling aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken, die sinds het verlenen van de vergunning of de laatste toetsing zijn vastgesteld of herzien. In dit geval heeft het college dat gedaan op basis van het Nederlandse informatiedocument PGS 31:2018, dat is aangewezen in de bijlage bij artikel 9.2 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor).
10.4.
Dat eiseres aan het voorschrift voldoet, betekent niet dat het college niet verplicht kan zijn om een voorschrift op te nemen. Het college heeft de noodzaak van dit voorschrift in dit geval onderbouwd en toegespitst op de situatie van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
De grondslag van het besluit
11. Voor zover eiseres verder in algemene zin stelt dat er geen grondslag was om de vergunningvoorschriften te wijzigen omdat ze aan die gewijzigde vergunningvoorschriften voldoet, is de rechtbank van oordeel dat dat er niet aan in de weg staat dat het college ook voorschriften moet actualiseren of kan wijzigen om te borgen dat zij daar ook aan blijft voldoen. De algemene stelling (naast de andere specifieke gronden) dat het college de noodzaak van deze vergunningvoorschriften niet heeft onderbouwd, is onvoldoende voor het oordeel dat het college de voorschriften niet moest of mocht stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
12.1.
Het beroep is gegrond. De volgende delen van het bestreden besluit worden vernietigd:
- De voorschriften (1.2 en 1.3) voor zover daarin de volgende maatregelen staan: PGS 15:2016: 3.18.1, 6.2.3 en 6.2.8; PGS 31:2018: 2.2.17, 6.4.3 t/m 6.4.5, 6.4.7 t/m 6.4.10 en 6.5.1 t/m 6.5.8. De rechtsgevolgen van dit vernietigde gedeelte van het besluit blijven in stand met het herstelbesluit van 3 januari 2025;
- voorschrift 3.1.5;
- voorschrift 2.1.1.
12.2.
Het bestreden besluit blijft voor het overige in stand.
12.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De proceskosten zijn € 2.267,50 voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het geven van schriftelijk inlichtingen en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de volgende gedeelten van het bestreden besluit:
o de voorschriften (1.2 en 1.3) voor zover daarin de volgende maatregelen staan: PGS 15:2016: 3.18.1, 6.2.3 en 6.2.8; PGS 31:2018: 2.2.17, 6.4.3 t/m 6.4.5, 6.4.7 t/m 6.4.10 en 6.5.1 t/m 6.5.8;
o voorschrift 3.1.5;
o voorschrift 2.1.1.
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde gedeelten van voorschriften 1.2 en 1.3 in stand blijven door het herstelbesluit van 3 januari 2025;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,00 aan eiseres moet vergoeden;
  • draagt het college op tot betaling van de proceskosten van € 2.267,50 aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit en mr. M.A.A. Soppe, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het rapport “Actualisatie BBT Toetsen: Tranche 1, 2 en 3” van [bedrijf] van 2 februari 2021.
2.Uitvoeringsbesluit van de Europese Commissie van 26 september 2014 tot vaststelling van de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor de productie van pulp, papier en karton.
3.Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Op grond van artikel 2.31, eerste lid, onder b en tweede lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 5.10 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
5.Op grond van artikel 6:19 van de Awb.
6.Op grond van artikel 2.31, eerste lid, van de Wabo.
7.Op grond van artikel 2.31, tweede lid, van de Wabo.
8.Artikel 2.31, eerste lid, onder b en artikel 2.30, eerste lid, van de Wabo.
9.Artikel 5.10 tweede lid, van het Bor in samenhang met artikel 2.31, tweede lid, van de Wabo.
10.Artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo.
11.Artikel 2.14, derde lid, van de Wabo.
12.Artikel 5.4, eerste lid, van het Bor.