ECLI:NL:RBGEL:2025:1197

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
ARN 23_5534
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.S. Termaat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tegemoetkoming in planschade met betrekking tot bestemmingsplanwijzigingen en passieve risicoaanvaarding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om tegemoetkoming in planschade door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek. De aanvraag van eisers werd afgewezen op 7 februari 2023, en het college handhaafde deze afwijzing in een besluit op bezwaar van 11 juli 2023. De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 behandeld, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde en het college door verschillende vertegenwoordigers.

Eisers, eigenaren van twee kadastrale percelen, stelden dat zij schade lijden door een wijziging in het bestemmingsplan dat hun percelen van 'Wonen' naar een maximum van twee woningen beperkte. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de afwijzing heeft gehandhaafd, omdat er sprake was van het wegvallen van een tijdelijk voordeel en passieve risicoaanvaarding. De rechtbank concludeert dat eisers niet voldoende hebben aangetoond dat zij concrete pogingen hebben gedaan om de voordelen van het oude bestemmingsplan te benutten.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om tegemoetkoming in planschade terecht is, maar constateert ook een motiveringsgebrek in het besluit van het college. Dit gebrek wordt gepasseerd omdat de rechtbank een zelfstandig dragende motivering heeft gevonden in het wegvallen van het tijdelijk voordeel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar bepaalt dat het college het griffierecht en proceskosten aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/5534

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [plaats], eisers

(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om tegemoetkoming in planschade.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 7 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 juli 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] namens eisers, de gemachtigde van eisers, [persoon B] en [persoon C] namens het college bijgestaan door [persoon D] namens [adviesbureau].

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers zijn eigenaar van twee kadastrale percelen in [plaats] (gemeente Oldebroek, [sectie], nummers [nummer 1] en [nummer 2]), plaatselijk bekend als de [locatie 1]. Op 7 juli 2016 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ‘Buitengebied De [locatie 1] en [locatie 2]’ vastgesteld. Op grond van dat plan waren de percelen van eisers bestemd voor ‘Wonen’. Op 8 oktober 2019 is een voorbereidingsbesluit in werking getreden. Vervolgens is op 11 maart 2021 het bestemmingsplan ‘Herstelplan De [locatie 1] en [locatie 2]’ vastgesteld. In dat bestemmingsplan wordt het aantal woningen binnen het plangebied gemaximeerd op 2. In het vorige bestemmingsplan was geen maximum aantal woningen opgenomen. Eisers zijn van mening dat zij schade lijden vanwege deze wijziging, en zij dienden daarom een verzoek om tegemoetkoming in planschade in. Het college heeft het verzoek van eisers afgewezen omdat volgens de door het college ingeschakelde planschadeadviescommissie sprake is van het wegvallen van een tijdelijk voordeel en passieve risicoaanvaarding.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om tegemoetkoming in planschade. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank oordeelt dat het verzoek terecht is afgewezen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is sprake van een tijdelijk voordeel?
5. Eisers voeren als beroepsgrond aan dat het wegvallen van een tijdelijk voordeel hen niet kan worden tegengeworpen. Zij hebben namelijk pogingen gedaan om de voordelen van het bestemmingsplan ‘Buitengebied de [locatie 1] en [locatie 2]’ te gelde te maken. Eisers hebben toegelicht dat zij contact hadden met een architect, en dat zij op 8 juli 2019 met de wethouder in gesprek zijn gegaan over hun plannen. De pogingen zijn niet geslaagd, omdat het bestemmingsplan werd gewijzigd. De gevolgen van de planologische wijziging mogen daarom niet voor rekening van eisers komen.
5.1.
De door het college ingeschakelde planschadeadviescommissie is van oordeel dat er sprake is van het wegvallen van een tijdelijk voordeel. Eisers werden eigenaar van de percelen op [datum] 1999. Toen gold het bestemmingsplan ‘Buitengebied Oldebroek-Zuid’. Op grond van dat bestemmingsplan was ter plaatse alleen agrarische bebouwing toegestaan. Het bestemmingsplan ‘Herstelplan de [locatie 1] en [locatie 2]’ voorziet erin dat ter plaatse twee (burger)woningen zijn toegestaan. In vergelijking met het oude bestemmingsplan is het nieuwe bestemmingsplan volgens de planschadeadviescommissie dus geen verslechtering. Dat door eisers is geprobeerd om de tijdelijk geldende gunstigere mogelijkheden te verwezenlijken, betekent niet dat hen een tegemoetkoming toekomt.
5.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat bij het bepalen van de tegemoetkoming in planschade in beginsel geen rekening wordt gehouden met een voor de aanvrager, in vergelijking met het ten tijde van de verkrijging van de onroerende zaak geldende planologische regime, voordelige, na de datum van verwerving daarvan door de aanvrager in werking getreden, wijziging van het planologisch regime, die ongedaan wordt gemaakt door het beweerdelijk schade veroorzakende besluit. [1] De planschadeadviescommissie heeft in haar advies toegelicht dat en waarom er sprake is van het wegvallen van een tijdelijk voordeel. Er zijn door eisers geen argumenten aangevoerd om te twijfelen aan de juistheid van het advies op dit punt. De rechtbank gaat er dus van uit dat er sprake is van het wegvallen van een tijdelijk voordeel. Eisers hebben verder alleen naar voren gebracht dat zij pogingen hebben gedaan om de mogelijkheden van bestemmingsplan ‘Buitengebied de [locatie 1] en [locatie 2]’ te benutten, en dat zij daarom recht hebben op een tegemoetkoming. De rechtbank volgt hen daarin niet. Eisers hadden de tijd om het planologisch voordeel te benutten vanaf inwerkingtreding van bestemmingsplan ‘Buitengebied, de [locatie 1] en [locatie 2]’ op 31 augustus 2016, tot het voorbereidingsbesluit van 9 oktober 2019. Zij hebben dat niet gedaan. Ook was er geen sprake van uitgewerkte plannen en concrete pogingen die te verwezenlijken. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet hoeft te worden afgeweken van het uitgangspunt dat bij het bepalen van de tegemoetkoming geen rekening wordt gehouden met het tijdelijk geldende, voor eisers voordelige, planologische regime.
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van passieve risicoaanvaarding?
6. Eisers voeren aan dat de nadelige planologische wijziging niet voorzienbaar was en dat daarom geen sprake is van passieve risicoaanvaarding. Eisers menen dat de toelichting van bestemmingsplan ‘Buitengebied de [locatie 1] en [locatie 2]’ niet juridisch bindend is. De plantoelichting kan daarom niet gelden als een concreet beleidsvoornemen op grond waarvan voor eisers aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse zou veranderen in een voor hen negatieve zin. De uitspraken van de Afdeling, waarnaar wordt verwezen in het advies van de bezwaarschriftencommissie, [2] betreffen geen vergelijkbare zaken. Ook de voorbespreking tussen eisers en de wethouder op 8 juli 2019 geldt niet als concreet beleidsvoornemen. Verder wijzen eisers op het raadsvoorstel ‘Herstelactie bestemmingsplan Buitengebied 2007, bestemmingen Wonen-5 en Wonen-6’ van 12 december 2019. In het bestemmingsplan waarover dat raadsvoorstel gaat, was volgens eisers geen maximum verbonden aan het aantal toegestane woningen in de planregels, terwijl in de plantoelichting werd gesproken over het positief bestemmen van bestaande woningen. De feitelijke situatie lijkt daarom op die van eisers. In dat raadsvoorstel staat dat een concreet beleidsvoornemen tot wijziging van het plan minimaal een jaar openbaar moet zijn gemaakt voordat partijen passieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen. Eisers menen dat het college hen ongelijk heeft behandeld door in de zaak van eisers wel de plantoelichting als concreet beleidsvoornemen te duiden. Tot slot wijzen eisers op een advies van SAOZ van 16 januari 2018. Daaruit blijkt dat SAOZ geen waarde toekende aan de plantoelichting, maar ervan uitging dat onder het voorgaande planologische regime geen maximumaantal wooneenheden gold.
6.1.
Het college reageert als volgt. Uit de toelichting van het oude bestemmingsplan blijkt dat het de bedoeling was om niet meer dan twee woningen positief te bestemmen. Dit deel van de plantoelichting geldt als een concreet beleidsvoornemen. Er was niet bedoeld een onbegrensd aantal woningen toe te staan. Het door eisers genoemde SAOZ-advies maakt dat niet anders. In dat advies is een planvergelijking gemaakt, waarbij werd beoordeeld wat de maximale planologische mogelijkheden waren. Dat op grond van de regels geen maximum gold voor het aantal woningen staat niet ter discussie. Maar dat maakt niet dat geen betekenis toekomt aan de plantoelichting voor de beoordeling of sprake is van passieve risicoaanvaarding. Eisers hebben geen concrete poging gedaan de mogelijkheden van het oude plan te benutten. Het gesprek van 8 juli 2019 geldt niet als zo’n poging. Noch tijdens dat gesprek, noch op een ander moment, zijn stukken aangeleverd waaruit de situering en maatvoering van de beoogde bebouwing concreet bleek. Er is daarom sprake van passieve risicoaanvaarding.
6.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het risico op een planologisch nadelige wijziging is passief aanvaard als die wijziging – vanwege een openbaar, concreet beleidsvoornemen – voorzienbaar was, en er desondanks geen concrete pogingen zijn gedaan de gunstigere mogelijkheden te realiseren voordat die zijn vervallen. [3] De rechtbank is het met eisers eens dat de plantoelichting bij het oude bestemmingsplan niet zo’n concreet beleidsvoornemen bevat. De planwetgever heeft in de planregels geen maximum verbonden aan het aantal woningen in het plangebied. Dat dit een omissie zou betreffen, zoals het college stelt, blijkt niet uit de plantoelichting. De vermelding in de plantoelichting dat met dat plan de destijds bestaande feitelijke situatie werd gelegaliseerd is onvoldoende om als concreet beleidsvoornemen te kunnen gelden. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom ten onrechte passieve risicoaanvaarding ten grondslag gelegd aan de afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming in planschade van eisers. De overige argumenten van eisers over passieve risicoaanvaarding hoeven daarom niet te worden besproken.
6.3.
Het bestreden besluit bevat op dit punt daarom een motiveringsgebrek. Maar in randnummer 5.2 van deze uitspraak oordeelde de rechtbank dat het college het wegvallen van het tijdelijk voordeel wel ten grondslag kon leggen aan het besluit. Dat is een zelfstandig dragende motivering voor de afwijzing van het verzoek om tegemoetkoming in planschade. Eisers zijn daarom niet benadeeld door dit motiveringsgebrek. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Het college heeft het verzoek van eisers om een tegemoetkoming in planschade terecht afgewezen.
8. Vanwege het gepasseerde motiveringsgebrek moet het college wel het griffierecht aan eisers vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.S. Termaat, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M van Riel, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3295, r.o. 5.2.
2.ABRvS 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2026 en ABRvS 17 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU1109.
3.ABRvS 28 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:923.