ECLI:NL:RBGEL:2025:1126

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
C/05/446186
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoire beslagen in kort geding tussen Cycle Growth B.V. en Ridefuture Tech Inc. met betrekking tot merkinbreuk en intellectuele eigendomsrechten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Cycle Growth B.V. en Ridefuture Tech Inc. Cycle Growth vorderde de opheffing van conservatoire beslagen die door Ridefuture waren gelegd op haar activa, waaronder roerende zaken en bankrekeningen. Ridefuture had deze beslagen gelegd op grond van vermeende merkinbreuk door Cycle Growth op het Uniebeeldmerk dat zij had geregistreerd. Cycle Growth, opgericht in juni 2024, is actief in de verkoop en lease van elektrische bezorgfietsen en heeft de handelsnaam EBIKE4DELIVERY overgenomen uit het faillissement van E-bike Nederland B.V. Ridefuture, gevestigd in de Verenigde Staten, claimde dat Cycle Growth inbreuk maakte op haar merkrechten door gebruik te maken van een vergelijkbare naam en logo.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de door Ridefuture ingeroepen merkrechten niet summierlijk ondeugdelijk waren, maar dat Cycle Growth zich kon beroepen op een ouder recht van plaatselijke betekenis, waardoor zij het gebruik van de handelsnaam EBIKE4DELIVERY rechtmatig kon voortzetten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de beslagen de bedrijfsvoering van Cycle Growth ernstig belemmerden en dat Ridefuture onvoldoende onderbouwd had dat zij daadwerkelijk schade leed door het handelen van Cycle Growth. Daarom werden de conservatoire beslagen opgeheven en werd Ridefuture veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de bescherming van intellectuele eigendomsrechten en de bedrijfsvoering van een onderneming, waarbij de rechter de noodzaak van de beslagen in het licht van de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeelt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/446186 / KG ZA 25-7
Vonnis in kort geding van 27 januari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CYCLE GROWTH B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam en (mede) kantoorhoudende te Wijchen,
eisende partij,
hierna te noemen: Cycle Growth,
advocaten: mrs. M.E. Verwoert en N. Blom,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
RIDEFUTURE TECH INC.,
statutair gevestigd te San Francisco, Verenigde Staten van Amerika,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Ridefuture,
advocaten: mrs. M.W. Wiegerinck en D.W. van Leeuwen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 11
- de aanvullende producties 12 tot en met 19 van Cycle Growth
- de producties 1 tot en met 13 van Ridefuture
- de aanvullende productie 20 van Cycle Growth
- de mondelinge behandeling van 23 januari 2025
- de pleitnota van Cycle Growth
- de pleitnota van Ridefuture.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling hebben partijen, teneinde onderling een regeling te kunnen treffen, de voorzieningenrechter gevraagd de zaak aan te houden tot 23 januari 2025 17.00 uur. Partijen hebben de voorzieningenrechter per e-mail bericht dat zij er onderling niet uit zijn gekomen. Gezamenlijk is door partijen verzocht om vonnis te wijzen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft in verband met de spoedeisendheid van de zaak bepaald dat op 27 januari 2025 een zogenaamd ‘kop-staart vonnis’ zal worden gewezen. De feiten en de motivering volgt in dit vonnis en is vastgesteld op 10 februari 2025.
2. De feiten
2.1.
Cycle Growth, opgericht in juni 2024, drijft een onderneming in onder meer de verkoop en lease van (elektrische) bezorgfietsen op de Nederlandse markt. Cycle Growth is onderdeel van een internationaal concern dat wordt aangestuurd door Cycle Mobility Holding GmbH, gevestigd in Duitsland.
2.2.
Ridefuture maakt onderdeel uit van de Rybit Group. Deze groep met ondernemingen richt zich ook op de verkoop en lease van onder meer (elektrische) bezorgfietsen. De Taiwanese onderneming Moovo Mobility Ltd. (hierna: Moovo) behoort ook tot de Rybit Group.
2.3.
E-bike Nederland B.V. (hierna: EBN) dreef tot medio 2024 een onderneming in de verkoop en lease van (elektrische) bezorgfietsen op de Nederlandse markt. Dit deed zij onder de (handels)naam EBIKE4DELIVERY en door gebruik te maken van het hieronder weergegeven logo:
2.4.
Moovo c.q. Rybit en EBN (alsmede de oprichters van EBN) zijn met het oog op een mogelijke samenwerking (in de vorm van een
joint venture) op de Europese en internationale markt op 25 december 2021 een samenwerkingsovereenkomst (de
cooperation agreement) aangegaan. Daarin hebben zij onder meer afspraken gemaakt over het in te brengen kapitaal door Rybit, de in te brengen activa door EBN en de tussen partijen geldende verhouding van de in de joint venture te houden aandelen (Rybit 51% en EBN 49%).
2.5.
Moovo en EBN zijn in het kader van de voorgenomen samenwerking op 10 mei 2022 tevens een kredietovereenkomst aangegaan, waarbij onder meer is vastgelegd dat Moovo een krediet van ruim 1,4 miljoen Amerikaanse dollar aan EBN ter beschikking stelt.
2.6.
Ridefuture heeft op 16 augustus 2022 bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) het volgende teken in zwart-wit als Uniebeeldmerk gedeponeerd voor de klassen 12, 35, 37, 38, 42 (onder [registratienummer] ). Het merk is op 7 januari 2023 geregistreerd.
Ridefuture heeft voor bovenstaand teken op 12 juli 2022 ook een merkaanvraag ingediend in de Verenigde Staten. Op die aanvraag is nog niet beslist.
2.7.
De onderhandelingen over de voorgenomen samenwerking in de joint venture zijn in mei 2023 geklapt. Aangezien EBN de lening van 1,4 miljoen Amerikaanse dollar nadien niet aan Moovo terugbetaalde, heeft Moovo de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, bij verzoekschrift van 12 december 2023 verzocht om EBN in staat van faillissement te verklaren. Dit verzoek is bij beschikking van 16 januari 2024 afgewezen. In het daartegen door Moovo ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 4 maart 2024 de beschikking vernietigd, EBN alsnog in staat van faillissement verklaard en mr. E.A.S. Jansen tot curator benoemd (hierna: de curator).
2.8.
De curator heeft, teneinde een doorstart te kunnen realiseren, een biedingsbrief gestuurd aan de bij hem bekende geïnteresseerden voor de overname van (de activa en passiva van) het failliete EBN. In de biedingsbrief is onder meer een afbeelding opgenomen met daarop te zien twee fietsen met het onder 2.3 weergegeven logo op de bagagedrager bevestigde (bezorg)bak/tas. Onder andere Moovo en Cycle Growth hebben een bod uitgebracht.
2.9.
De curator heeft het door Cycle Growth uitgebrachte bod geaccepteerd en op 1 juli 2024 met Cycle Growth een
asset purchase agreement(de APA) gesloten. Op grond van de APA heeft Cycle Growth alle (materiele en immateriële) activa en passiva van het failliete EBN overgenomen. Uit de onder artikel 1.3 van de APA opgenomen lijst met overgenomen activa blijkt dat ook de goodwill, inclusief (overdraagbare) software, de website en auteursrechten worden overgedragen alsmede de IE-rechten, waaronder domeinnamen, merknamen, handelsnamen, auteursrechten, databaserechten en gebruiksrechten, voor zover deze behoren tot de faillissementsboedel van EBN.
2.10.
Per datum overname heeft Cycle Growth met de door haar gekochte EBIKDE4DELIVERY-onderneming een doorstart gemaakt. Dit heeft zij op 4 juli 2024 publiekelijk aangekondigd.
2.11.
Bij brief van 15 juli 2024 wijst de (voormalige) advocaat van Moovo Cycle Growth erop dat Ridefuture houder is van het Uniebeeldmerk (zie overweging 2.6),dat sterke aanwijzingen bestaan dat Cycle Growth voornemens is dit merk te gebruiken in het kader van de doorstart van EBN, echter dat Cycle Growth daartoe niet gerechtigd is. De advocaat schrijft in de brief verder dat het Uniebeeldmerk geen onderdeel uitmaakte van de boedel van EBN en dat het (dus) ook niet is overgedragen aan Cycle Growth, met de sommatie om het merkgebruik te staken. Ook verzoekt de advocaat in de brief om informatie ter zake de verkoop van goederen met daarop het merkrecht en om een verklaring omtrent het gebruik van het merkrecht in communicatie over de doorstart van EBN.
2.12.
Brief van eveneens 15 juli 2024 verzoekt Moovo de curator om toelichting en onderbouwing omtrent allerhande aspecten van het biedingsproces, de positie van het bestuur van EBN en de (verkoop van) producten met daarop het Uniebeeldmerk ‘E-Bike 4 Delivery’. In reactie op die brief schrijft de curator bij brief van 16 juli 2024 dat Moovo nooit eerder melding heeft gemaakt van een merkrecht van Ridefuture, ook niet nadat Moovo de biedingsbrief ontving met daarin de melding dat IE-rechten van EBN worden overgedragen door de curator.
2.13.
De advocaat van Cycle Growth laat bij brief van 12 augustus 2024 aan Ridefuture weten dat Cycle Growth niet op de hoogte was van de Uniebeeldmerkregistratie. Cycle Growth beroept zich in de brief verder op de oudere handelsnaam en het oudere logo dat zij uit het faillissement van EBN heeft verkregen. Ook wordt het standpunt ingenomen dat het merkdepot te kwader trouw heeft plaatsgevonden omdat het zonder toestemming en medeweten van EBN is verricht.
2.14.
Ridefuture heeft bij beslagrekest van 19 december 2024 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht verlof te verlenen voor het leggen van (i) conservatoir bewijsbeslag, (ii) conservatoir beslag tot afgifte en (iii) conservatoir verhaalsbeslag onder twee banken. In het beslagrekest stelt Ridefuture dat Cycle Growth grootschalige en voortdurende inbreuk maakt op het merkrecht van Ridefuture. Ridefuture begroot de door haar geleden schade in het beslagrekest op een bedrag van ongeveer 1,8 miljoen euro.
2.15.
Op 8 januari 2025 heeft Ridefuture, na daartoe bij beschikking van 27 december 2024 (zaaknummer: C/05/445369 / KG RK 24-943 ) verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ten laste van Cycle Growth conservatoir beslag tot afgifte, conservatoir derdenbeslag onder [naam bedrijf] en Deutsche Bank AG en conservatoir bewijsbeslag doen leggen door Equilibristen gerechtsdeurwaarders.
2.16.
Uit het proces-verbaal van de beslaglegging van de deurwaarder volgt dat in conservatoir bewijsbeslag zijn genomen mogelijk relevante digitale bescheiden welke op de beslaglocatie zijn gegenereerd en/of gekopieerd vanuit de administratie van Cycle Growth en vervolgens zijn gekopieerd op 3 USB-sticks, waarvan één exemplaar aan Cycle Growth is afgegeven. Voorts zijn in totaal 1057 fietsframes en 180 samengestelde fietsframes en/of volledige fietsen met daarop het onder overweging 2.3 weergegeven logo/teken in conservatoir beslag tot afgifte genomen. De 180 samengestelde frames/fietsen zijn daarbij voorzien van een zegel met een uniek nummer. De pallets met 1057 frames zijn door de deurwaarder gefotografeerd. Uit de bankverklaringen volgt dat het beslag doel heeft getroffen onder [naam bedrijf] voor een bedrag van in totaal € 1.001.860,89. Het beslag heeft geen doel getroffen onder Deutsche Bank AG.
2.17.
Cycle Growth heeft op 21 januari 2025 bij het EUIPO een vordering tot nietigverklaring van het onder 2.6 weergegeven Uniebeeldmerk aanhangig gemaakt. Zij heeft daarbij een beroep gedaan op depot te kwader trouw, depot in strijd met een oudere handelsnaam van meer dan plaatselijke betekenis, depot in strijd met een ouder auteursrechtelijk beschermd werk en depot te kwader trouw door een voormalig agent/vertegenwoordiger van (de rechtsvoorganger) van de rechthebbende.

3.Het geschil

Cycle Growth vordert in dit kort geding bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de door Ridefuture gelegde conservatoire beslagen op te heffen, dan wel gedeeltelijk op te heffen en te beperken tot een in goede justitie te bepalen bedrag of aantal, per datum van dit vonnis en binnen 24 uur na het vonnis deurwaarderskantoor Equilibristen conform het vonnis te instrueren om de gelegde beslagen onmiddellijk op te (laten) heffen dan wel aan te passen conform het vonnis;
Ridefuture te bevelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis deurwaarderskantoor Equilibristen te instrueren om de gelegde beslagen op de voorraad van Cycle Growth onmiddellijk op te heffen en Cycle Growth toe te staan om direct na het vonnis de door de deurwaarder aangebrachte labels van de beslagen producten te verwijderen;
Ridefuture te bevelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis deurwaarderskantoor Equilibristen te instrueren om [naam bedrijf] en Deutsche Bank AG te verzoeken om de gelegde bankbeslagen onmiddellijk op te (laten) heffen, dan wel in te perken tot een in goede justitie te bepalen bedrag;
Ridefuture te bevelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis deurwaarderskantoor Equilibristen te instrueren om het gelegde bewijsbeslag onmiddellijk op te (laten) heffen, dan wel in te perken conform het vonnis;
bovenstaande ii. t/m v. op straffe van een dwangsom van € 500.000,00 voor elke dag dat Ridefuture in strijd handelt met bovenstaande; en
Ridefuture te veroordelen in de redelijke en evenredige juridische kosten van dit geding conform artikel 1019h Rv te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.1.
Ridefuture voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Cycle Growth met veroordeling van Cycle Growth in de kosten van de procedure en het beslag, op grond van artikel 1019h Rv, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijf werkdagen na betekening van dit vonnis.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en spoedeisend belang
4.1.
Nu Ridefuture een rechtspersonen naar buitenlands recht is, zij is gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika, kent deze zaak een internationaal karakter. Ambtshalve dienen de vragen te worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en of de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd is van de vorderingen van Cycle Growth kennis te nemen. Die vragen moeten bevestigend worden beantwoord. Allereerst heeft Ridefuture in haar verzoekschrift tot beslaglegging woonplaats gekozen te Amsterdam, Nederland. Inzet van dit kort geding is de opheffing van de door Ridefuture ten laste van Cycle Growth gelegde (derden)beslagen. Het verlof tot het leggen van deze beslagen is verleend door de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Artikel 705 Rv wijst de voorzieningenrechter die het beslagverlof heeft gegeven aan als een van de rechters die een beslag kan opheffen. Dat betekent dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd is om van de vorderingen van Cycle Growth tot opheffing daarvan kennis te nemen.
4.2.
De opheffingsvordering is naar zijn aard spoedeisend. Het door Ridefuture ter zitting gevoerde verweer ter zake het spoedeisend belang van Cycle Growth bij haar vorderingen snijdt aldus geen hout.
Beoordelingskader
4.3.
De opheffing van een conservatoir beslag kan gelet op het bepaalde in artikel 705 lid 2 Rv onder meer worden bevolen indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Artikel 705 lid 2 Rv bevat geen limitatieve opsomming van de opheffingsgronden. Opheffing kan bijvoorbeeld ook plaatsvinden als het beslagobject van een derde is of als de beslagverzoeker de waarheidsplicht van artikel 21 Rv heeft geschonden door niet alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Volgens vaste rechtspraak ligt het in de eerste plaats op de weg van degene die de opheffing vordert om, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is [1] . De kortgedingrechter heeft evenwel te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen. Daarbij moet worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. Hierbij geldt dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.4.
Met inachtneming van bovenstaand toetsingskader, zal de voorzieningenrechter de door partijen ingenomen standpunten hierna beoordelen.
Artikel 21 Rv
4.5.
Cycle Growth stelt zich primair op het standpunt dat de gelegde beslagen dienen te worden opgeheven omdat Ridefuture de waarheidsplicht uit hoofde van artikel 21 Rv heeft geschonden.
Volgens Cycle Growth heeft Ridefuture de voorzieningenrechter van deze rechtbank in het beslagrekest onjuist en onvolledig voorgelicht over het standpunt van Cycle Growth (en de curator) dat Cycle Growth de intellectuele eigendomsrechten van EBN uit het faillissement van EBN heeft verworven. Ook heeft Ridefuture de brievenwisselingen tussen Cycle Growth en Ridefuture en de curator en Ridefuture niet genoemd in haar verzoekschrift. Aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen in conventie kan daarom niet worden toegekomen, aldus Cycle Growth.
4.6.
De voorzieningenrechter volgt Cycle Growth hierin niet. De voorzieningenrechter onderkent dat het verzoekschrift gemankeerd is, in die zin dat Ridefuture de beslagrechter ten onrechte niet heeft geïnformeerd over (i) de door Cycle Growth en de curator ingenomen standpunten en (ii) over de nadien tussen partijen ontstane discussie daaromtrent. Aan deze schending van de substantiëringsplicht zal de voorzieningenrechter niet de consequentie verbinden dat de beslagen reeds daarom worden opgeheven. Dat betekent dat wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van Cycle Growth.
(On)deugdelijkheid van het ingeroepen vorderingsrecht
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leidt toepassing van de hierboven genoemde maatstaf uit artikel 705 lid 2 Rv en een afweging van de wederzijdse belangen van partijen wél tot toewijzing van de vordering tot algehele opheffing van de gelegde beslagen. Voor die beslissing is het volgende redengevend.
4.8.
Voorop moet worden gesteld dat voornoemde beslagen louter en alleen zijn gelegd voor vorderingen die zijn gerelateerd aan de door Ridefuture gestelde merkinbreuk door Cycle Growth. Ridefuture stelt zich in het verzoekschrift op het standpunt dat Ridefuture sinds in ieder geval 11 juli 2024, maar mogelijk al vanaf de verkrijging van de activa van EBN enige weken daarvoor, in het economisch verkeer gebruik maakt van aan het Uniebeeldmerk van Ridefuture gelijke tekens voor waren en/of diensten waarvoor dat merk is ingeschreven, zodat sprake is van merkinbreuk in de zin van artikel 9 lid 2 sub a UMVo [2] . Dat betekent dat de vraag, of het door Ridefuture in haar verzoekschrift gepretendeerde vorderingsrecht summierlijk geoordeeld ondeugdelijk is, zoals Cycle Growth stelt en Ridefuture betwist, enkel samenhangt met vraag of het door Ridefuture ingeroepen merk voorshands geoordeeld geldig is en in het verlengde daarvan of Ridefuture jegens Cycle Growth met succes een inbreukvordering kan instellen.
Geldigheid Uniemerk
4.9.
Voorop moet worden gesteld dat bij de beoordeling van de vorderingen in dit kort geding in beginsel moet worden uitgegaan van de geldigheid van het door Ridefuture gedeponeerde Uniemerk totdat dit merk nietig is verklaard door het EUIPO, dan wel na een tot nietigverklaring strekkende reconventionele vordering door de ter zake exclusief bevoegde rechter te Den Haag. [3] Het staat de houder van een intellectueel eigendomsrecht, zolang de nietigheid van het aan haar toekomende recht niet vast staat, vrij zich jegens derden op dat recht te beroepen. Dat zou slechts anders kunnen zijn als de voorzieningenrechter een serieuze, niet te verwaarlozen kans aanwezig acht dat het Uniemerk in kwestie vernietigd zal worden in een bodemprocedure bij de rechtbank Den Haag, dan wel in een daartoe strekkende procedure bij het EUIPO.
4.10.
Cycle Growth heeft in dit kort geding tal van gronden aangevoerd die bij het EUIPO zullen leiden tot nietigverklaring van het door Ridefuture gehouden Uniemerk. Het betreft de volgende gronden:
Ridefuture heeft het Uniemerk te kwader trouw gedeponeerd in de zin van artikel 59 lid 1 sub b UMVo,
de merkregistratie is in strijd met de oudere handelsnaam van Cycle Growth van méér dan plaatselijke betekenis op grond van artikel 138 lid 3 UMVo (Cycle Growth heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat hiervoor in de plaats artikel 8 lid 4 UMVo moet worden gelezen),
Cycle Growth kan het merk met een beroep op de artikelen 8 lid 3 juncto 60 lid 1 sub b UMVo opeisen, en
de merkregistratie is in strijd met het oudere auteursrecht op het logo van Cycle Growth in de zin van artikel 60 lid 2 sub c UMVo.
4.11.
Ridefuture heeft ter zitting de aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Hoewel gelet op de in het geding gebrachte stukken en het partijdebat ter zitting niet uit te sluiten valt dat de door Cycle Growth ingezette nietigheidsprocedure succesvol zal zijn, behoeft de kans van slagen van die nietigheidsprocedure bij het EUIPO [4] binnen het bestek van dit kort geding echter geen bespreking. Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter kan Cycle Growth (in Nederland) bescherming ontlenen aan het bepaalde in artikel 138 lid 3 UMVo vanwege de aan haar overgedragen identieke oudere handelsnaam EBIKE4DELIVERY en de vormgeving daarvan. Daartoe is het volgende van belang.
Bescherming ouder handelsnaamrecht
4.12.
Op grond van artikel 138 lid 3 UMVo kan Ridefuture als Uniemerkhouder niet optreden tegen het gebruik in het economisch verkeer van een overeenstemmend teken dat zijn bescherming ontleent aan een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis, indien en voor zover dat recht erkend is ingevolge de wettelijke bepalingen van de betrokken lidstaat.
Om aan te nemen dat sprake is van een ‘ouder recht’ moet worden voldaan aan (samengevat) vier vereisten: (i) het recht moet worden gebruikt in het economische verkeer, (ii) het recht moet ouder zijn, (iii) het recht moet slechts plaatselijke betekenis hebben en (iv) het recht moet worden erkend in de wetgeving van de betrokken lidstaat.
In dit geval gaat het om een door Cycle Growth aangevoerd ouder handelsnaamrecht. Op basis van Nederlands recht moet dus beoordeeld worden of Cycle Growth een handelsnaamrecht op een overeenstemmend teken heeft dat ouder is dan het Uniemerk van Ridefuture, dat Cycle Growth deze handelsnaam gebruikt heeft in het economisch verkeer en dat het slechts plaatselijke betekenis heeft. Het vereiste van plaatselijke betekenis houdt vooral in dat het plaatselijke oudere recht geografisch gezien geen betrekking mag hebben op een even groot gebied als het ingeschreven merk [5] .
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat Cycle Growth de handelsnaam (en domeinnaam) van EBN, EBIKE4DELIVERY, uit het faillissement van EBN van de curator heeft verworven. Ook staat niet ter discussie dat de handelsnaam, identiek is aan het door Ridefuture op 16 augustus 2022 geregistreerde Uniemerk en ook aan het daaraan klevende voorgebruik van die handelsnaam en dat logo door EBN voordat zij failliet ging. Ridefuture heeft niet betwist dat EBN, zoals Cycle Growth gemotiveerd heeft gesteld, in ieder geval vanaf 2016 haar goederen en diensten heeft aangeboden onder de naam EBIKE4DELIVERY met daarbij het onder 2.3 weergegeven logo. Vanaf dat moment was dus in ieder geval sprake van gebruik in Nederland van de handelsnaam EBIKE4DELIVERY met voornoemde vormgeving. Gelet op de registratiedatum van het merk kwalificeert de handelsnaam waarop Cycle Growth zich beroept dus als ‘ouder recht’.
4.14.
Verder staat vast dat het om een recht gaat dat in de Nederlandse wetgeving wordt erkend; de Handelsnaamwet (Hnw). Ingevolge vaste jurisprudentie is het handelsnaamrecht een recht van slechts plaatselijke betekenis. Dat Cycle Growth de (handels)naam en het logo zoals onder 2.3 weergegeven, zoals tussen partijen op zich niet ter discussie staat, kennelijk feitelijk in meerdere Europese landen in het economisch verkeer gebruikt, maakt het voorgaande niet anders. Het ter zitting gevoerde verweer van Ridefuture komt erop neer dat volgens haar geen sprake is van lokaal handelsnaamgebruik (en dus geen gebruik van de handelsnaam in het economisch verkeer) maar van merknaamgebruik, zodat Cycle Growth geen bescherming kan ontlenen aan artikel 138 lid 3 UMVo. Ridefuture kan niet in haar verweer worden gevolgd. Uit de in het geding gebrachte stukken komt genoegzaam het beeld naar voren dat Cycle Growth haar onderneming naar buiten en zowel offline als online (op haar website en op sociale media) onder de naam ‘EBIKE4DELIVERY’ en door gebruik te maken van het onder 2.3 weergegeven logo aanduidt, zodat naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter sprake is van handelsnaamgebruik in de zin van artikel 1 Hnw. Dat (ook) sprake is van merkgebruik, in die zin dat Cycle Growth het teken gebruikt ter onderscheiding van haar waren en/of diensten, zoals Ridefuture aanvoert, heeft zij onvoldoende onderbouwd. Voor die conclusie is in ieder geval onvoldoende dat het teken en/of de naam ‘EBIKE4DELIVERY’ (ook) is/zijn aangebracht op (
refurbished) fiets(frames), onderdelen zoals (bezorg)fietstassen en het (kartonnen) verpakkingsmateriaal van de fietsen.
4.15.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat, zelfs indien van de geldigheid van het door Ridefuture ingeroepen merkrecht moet worden uitgegaan, Cycle Growth binnen het bestek van dit kort geding een beroep toekomt op de beschermende werking van artikel 138 lid 3 UMVo vanwege een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis in de zin van artikel 138 lid 3 UMVo op een met het Uniemerk overeenstemmend teken. Dit betekent dat voorshands ervan uit moet worden gegaan dat Ridefuture Cycle Growth niet kan verbieden gebruik te maken van de handelsnaam EBIKE4DELIVERY en het bijbehorende logo. Dit betekent ook dat voorshands geoordeeld niet gebleken is van daadwerkelijke inbreuk door Cycle Growth op het Uniemerkrecht van Ridefuture in Nederland. Ridefuture stelt zich weliswaar op het standpunt dat niet alleen in Nederland sprake is van merkinbreuk, maar dit heeft Ridefuture in haar beslagrekest en tijdens de zitting onvoldoende onderbouwd. Voor het voorshands aannemen van merkinbreuk in andere Europese landen is in ieder geval onvoldoende de (door Cycle Growth niet betwiste) stelling van Ridefuture dat Cycle Growth (dan wel het concern waar zij toe behoort) ook actief is in bepaalde andere Europese landen en (ook) daar een doorstart maakt met de EBIKE4DELIVERY-onderneming. Hetgeen Ridefuture in dit verband stelt rechtvaardigt dan ook niet de handhaving van (een deel) van de beslagen.
4.16.
Het voorgaande betekent ook dat de door partijen gevoerde discussie, over het al dan niet voortbestaan van de cooperation agreement nadat de onderhandelingen over de samenwerking tussen (de aan) partijen (gelieerde vennootschappen) zijn geklapt en de uit die overeenkomst al dan niet voortvloeiende rechten tot registratie van (onder andere) het merk door Ridefuture vanwege (grote) investeringen door Ridefuture en afspraken over de onderlinge taakverdeling waaronder de ‘branding’ en ‘public relations’, alsmede de vraag of Ridefuture daarvoor de toestemming van (destijds) EBN behoefde, buiten beschouwing kan blijven.
Onderbouwing van de schade
4.17.
Bij het voorgaande komt verder dat de door Ridefuture in haar beslagrekest en nadien in deze procedure gegeven schadeonderbouwing kant nog wal raakt.
Ridefuture stelt in haar beslagrekest dat zij forse schade lijdt door grootschalige en voortdurende merkinbreuk door Cycle Growth, bestaande uit (onder andere) omzet- en winstderving. Ridefuture had naar eigen zeggen omzet en winst kunnen genereren door gebruik te maken van het merk voor de waren en diensten waarvoor het is ingeschreven. Ridefuture schat dat het merk door Cycle Growth is aangebracht op ten minste 2.000 e-bikes die Cycle Growth in de handel heeft gebracht. Ridefuture zoekt voor de omvang van de omzet- en winstmarges aansluiting bij de marges die haar moederbedrijf (Rybit) hanteert. Met een leaseprijs van (omgerekend) € 204,75 per e-bike per maand en gerekend met een marge van 80%, begroot Ridefuture haar schade vanaf juli 2024 tot en met december 2024 op ten minste 1,8 miljoen euro.
4.18.
Ter zitting heeft Ridefuture op doorvragen van de voorzieningenrechter toegelicht dat zij het Uniemerk heeft gedeponeerd ten behoeve van de nog op te richten joint venture. Ridefuture zou het merk aldus, anders dan zij in haar verzoekschrift lijkt te suggereren, niet zelf gaan gebruiken. Gesteld noch gebleken is verder dat Ridefuture of een andere vennootschap uit de groep waartoe zij behoort het Uniemerk thans op de Europese markt gebruikt dan wel voornemens is dit te gaan doen.
Ridefuture heeft verder desgevraagd, wederom na uitdrukkelijk doorvragen van de voorzieningenrechter, toegelicht dat de door haar geleden en nog te lijden schade eruit bestaat dat de groep met ondernemingen, waarvan zowel Ridefuture als Moovo onderdeel uitmaken, omzet mist vanwege het niet-inzetten van het merk in de (in het kader van de samenwerking op te zetten) gezamenlijke onderneming. Uit de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting blijkt verder dat het de bedoeling was dat Moovo 51% van de aandelen in die joint venture zou houden. Tijdens de zitting heeft Ridefuture erkend dat zij in haar verzoekschrift (dus) ten onrechte is uitgegaan van volledige winstderving (100%). Gelet op de vennootschappelijke verhouding tussen de samenwerkende partijen, kan Moovo (dan wel Rybit) slechts aanspraak maken op hoogstens 51%. Daarbij komt verder dat de door Ridefuture geleden schade volgens Ridefuture moet worden gezien als een soort ‘afgeleide schade’ als gevolg van het mislopen van omzet als groepsonderneming. Nog daargelaten dat Ridefuture heeft gesteld noch onderbouwd dat zij voldoet aan de strikte voorwaarden die de Hoge Raad [6] heeft geformuleerd voor het aannemen van afgeleide schade, valt bovendien niet in te zien dat Ridefuture in dat geval aanspraak zou kunnen maken op de volledige 51% van de winstderving. De aandelen in de joint venture, zoals reeds aangehaald, zouden immers worden gehouden door Moovo. Bovendien gaat Ridefuture in haar schadebegroting, zo overweegt de voorzieningenrechter tot slot, ten onrechte uit van de winstmarges die haar moederbedrijf Rybit met haar actieve onderneming in Londen, Engeland, hanteert. De schade dient begroot te worden aan de hand van de daadwerkelijke winstmarge die de (op te richten) joint venture zou hebben kunnen behalen met de door haar te ontplooien activiteiten op de markt voor de verkoop en lease van (elektrische) bezorgfietsen. Dat die winstmarge ook maar in de buurt komt van de door gestelde marges heeft Cycle Growth gemotiveerd betwist en is door Ridefuture in het geheel niet onderbouwd. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de voorshandse conclusie dat de door Ridefuture voorgestane schadebegroting, zoals opgenomen in het verzoekschrift tot beslaglegging en verder summierlijk ter zitting is toegelicht, niet anders valt te typeren als een luchtkasteel.
Belangenafweging
4.19.
Gelet op het voorgaande is binnen het bestek van dit kort geding niet aannemelijk geworden dat Ridefuture een vorderingsrecht (tot schadevergoeding of anderszins) uit hoofde van merkinbreuk op Cycle Growth heeft. Bij gebreke van voldoende aannemelijkheid daarvan is summierlijk van de ondeugdelijkheid van de door Ridefuture gepretendeerde vorderingsrechten gebleken. In zoverre bestaat grond voor volledige opheffing van de beslagen. Een beslissing daarover kan niet worden genomen zonder tevens een afweging van de wederzijdse belangen in de beoordeling te betrekken. Ook een afweging van de belangen van Cycle Growth enerzijds en Ridefuture anderzijds brengt niet met zich dat op dit moment en ondanks de hiervoor genoemde omstandigheden voldoende grond bestaat voor handhaving van (een deel van) de ten laste van Cycle Growth gelegde beslagen. Hiervoor is het volgende redengevend.
4.20.
Uit de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat voornoemde beslagen de onderneming van Cycle Growth volledig hebben lamgelegd; Cycle Growth kan niet over haar banktegoeden beschikken en (in ieder geval een deel van) de bij haar aanwezige voorraad is in beslag genomen. Ridefuture heeft ter zitting verklaard dat zij voorafgaand aan de beslaglegging in gesprek wilde gaan met Cycle Growth over de vermeende merkinbreuk en dat zij altijd heeft aangestuurd op onderling overleg over hoe om te gaan met het door haar gehouden merk. Voor deze verklaring ziet de voorzieningenrechter in de gedingstukken geen enkel aanknopingspunt. Nergens blijkt uit dat Ridefuture daadwerkelijk de intentie had om in overleg te treden met Cycle Growth. Partijen hebben elkaar niet meer gesproken na de briefwisselingen uit augustus en september 2024. Uit de gedingstukken blijkt ook niet dat Ridefuture daartoe ook maar enige poging heeft ondernomen voordat zij eind december 2024 om het verlof tot beslaglegging verzocht. Zoals reeds is overwogen is verder genoegzaam gebleken dat de vordering waarvoor Ridefuture bankbeslag heeft doen leggen buitenproportioneel hoog is ingeschat en dat de onderbouwing die Ridefuture voor die vordering heeft gegeven aan alle kanten rammelt. Zelfs als sprake zou zijn van merkinbreuk door Cycle Growth, wat in het bestek van dit kort geding niet aannemelijk is geworden, erkent Ridefuture immers dat de schade (in ieder geval) fors minder is dan de helft van het bedrag dat zij in haar verzoekschrift als geschatte omzet- en winstderving opvoert. De voorzieningenrechter leidt daaruit af dat het enige doel van Ridefuture met het door haar gelegde bankbeslag is geweest om de onderneming van Cycle Growth te frustreren en compleet stil te leggen. Dit gegeven rechtvaardigt in ieder geval de opheffing van het ten laste van Cycle Growth gelegde conservatoire bankbeslagen.
4.21.
Ridefuture heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat zij in de gegeven omstandigheden en afgezet tegen het zeer zwaarwegende belang van Cycle Growth om over haar voorraden te kunnen beschikken, voldoende belang heeft bij handhaving van het beslag op de roerende zaken van Cycle Growth. Ridefuture stelt dat het beslag op de voorraad de bedrijfsvoering van Cycle Growth niet hindert omdat een deel van de vloot en voorraden (zoals onderdelen) van Cycle Growth níet door het beslag is getroffen, maar dit heeft Cycle Growth ter zitting gemotiveerd betwist. Cycle Growth heeft toegelicht dat het bedrijf zich in de opstartfase bevindt en dat zij door het door Ridefuture gelegde beslag op de fietsen en frames nu niet in staat is om te voldoen aan haar contractuele verplichtingen om de fietsen van klanten, die toe zijn aan vernieuwing, te vervangen. Met betrekking tot het bewijsbeslag geldt het volgende. Het enkele feit dat dit beslag Cycle Growth in haar bedrijfsvoering ‘niet hindert’, hetgeen Cycle Growth overigens ook niet heeft betwist, is onvoldoende voor (al dan niet gedeeltelijke) handhaving van dit beslag. Als het bewijsbeslag zou blijven liggen dan zou dat bovendien aanleiding kunnen vormen voor een nieuw kort geding waarin door Ridefuture om inzage wordt verzocht, terwijl Ridefuture er binnen het bestek van dit kort geding niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat zij enig vorderingsrecht uit hoofde van merkinbreuk op Cycle Growth heeft.
De vorderingen
4.22.
De slotsom is dat de ten laste van Cycle Growth gelegde conservatoire beslagen worden opgeheven. De vordering onder i. strekkende tot opheffing van de beslagen wordt daarom op de onder 5.1. tot en met 5.3. bepaalde wijze toegewezen. De vorderingen onder ii. tot en met iv. strekkende tot instructie van deurwaarderskantoor Equilibristen tot opheffing van de verschillende beslagen worden afgewezen, nu Cycle Growth daarbij geen belang heeft. Dit vonnis, waarin de beslagen worden opgeheven, doet immers een nieuwe rechtstoestand ontstaan waarin van een beslag met de rechtsgevolgen die daaraan zijn verbonden niet langer sprake is. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheden van het geval en de aard en omvang van de gelegde beslagen wel aanleiding om Ridefuture op straffe van een (te matigen) dwangsom te veroordelen om deurwaarderskantoor Equilibristen te instrueren om die handelingen te (laten) verrichten teneinde de opheffing van de beslagen te communiceren aan belanghebbenden.
Proceskosten
4.23.
Ridefuture zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Cycle Growth maakt aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten in de zin van artikel 1019h Rv. Cycle Growth heeft ter onderbouwing van die vordering een gedetailleerde urenspecificatie van haar advocaten overgelegd, waaruit blijkt dat de advocaatkosten in totaal een bedrag van € 28.230,00 bedragen.
Om de redelijkheid en evenredigheid van de advocaatkosten te beoordelen, wordt aansluiting gezocht bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie 1 april 2017). De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze zaak kwalificeert als een eenvoudig kort geding waarvoor in beginsel een maximum geldt van € 6.000,00 (exclusief verschotten). Cycle Growth heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die een overschrijding van het genoemde maximum indicatietarief rechtvaardigen. Dat Cycle Growth ter zitting heeft verzocht om toepassing van het liquidatietarief voor een complex IE- kort geding van € 25.000,00 en dat Ridefuture zich daarbij heeft aangesloten, maakt het voorgaande niet anders. Het beslag is verder (enkel) gelegd vanwege vermeende merkinbreuk door Cycle Growth. Dat bij de vraag, of het merk (nog) geldig of, (onder meer) de discussie speelt over de (status van) de
cooperation agreement, is een gegeven, maar dat maakt nog niet dat sprake is van een gemengde grondslag, zoals door Ridefuture ter zitting nog is aangevoerd. Dat betekent dat de advocaatkosten van Cycle Growth worden begroot op € 6.000,00. Daarnaast zijn door Cycle Growth explootkosten (€ 119,40), griffierecht (€ 714,00) van in totaal € 1.011,40 voldaan. Ook kan Cycle Growth aanspraak maken op nakosten in de hoogte van € 178,00, plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing. Gelet op het voorgaande komen de totale proceskosten van Cycle Growth uit op een bedrag van € 7.011,40.
4.24.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als niet weersproken worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 8 januari 2025 ten laste van Cycle Growth gelegde conservatoire beslag tot afgifte op roerende zaken,
5.2.
heft op de op 8 januari 2025 ten laste van Cycle Growth onder [naam bedrijf] en Deutsche Bank AG gelegde conservatoire derdenbeslagen,
5.3.
heft op het op 8 januari 2025 ten laste van Cycle Growth gelegde conservatoire bewijsbeslag,
5.4.
beveelt Ridefuture om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis deurwaarderskantoor Equilibristen te instrueren om die handelingen te (laten) verrichten teneinde de opheffing van de beslagen te communiceren aan belanghebbenden,
5.5.
veroordeelt Ridefuture tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling onder 5.4. voldoet, totdat een maximum van € 250.000,00 zal zijn bereikt,
5.6.
veroordeelt Ridefuture in de proceskosten van € 7.011,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Ridefuture niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt Ridefuture tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar tot zover bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgelegd op 10 februari 2025.

Voetnoten

1.HR 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105.
2.Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk.
3.Op grond van de artikelen 123 lid 1, 124 onder d en 125 lid 1 UMVo in verbinding met artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk.
4.Al dan niet op andere gronden dan tot nu toe aangevoerd door Cycle Growth in deze procedure en in haar aanvraag bij het EUIPO, zoals de precisering dat het Uniemerk in strijd is met een ouder recht op grond van artikel 8 lid 4 UMVo in plaats van artikel 138 lid 3 UMVo.
5.HvJ EU 2 juni 2022, ECLI:EU:C:2022:428 (
6.HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564 (