ECLI:NL:RBGEL:2025:11250

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
19 december 2025
Zaaknummer
AWB 23-2422
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor overkapping ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 17 november 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een overkapping aan een woning. Eiser, die achter de vergunninghouder woont, was het niet eens met de vergunning en voerde verschillende beroepsgronden aan, waaronder aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit, geluidshinder, beperking van uitzicht en schaduwhinder. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst de vergunning terecht had verleend. De rechtbank concludeerde dat alle door eiser aangedragen aandachtspunten voldoende waren meegewogen en dat de hoogte van de overkapping correct was beoordeeld. De rechtbank stelde vast dat de overkapping niet vergunningvrij was, maar dat de afwijking van het bestemmingsplan met toepassing van de kruimelgevallenregeling was toegestaan. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de beleidsruimte van het college bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de terughoudende toetsing door de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2422

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. A. van Lohuizen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst

(gemachtigde: F. van Sintmaartensdijk).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats]

(gemachtigde mr. T. Rijs).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning die aan de derde-partij is verleend voor de bouw van een overkapping aan zijn woning. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de overkapping op goede gronden is vergund. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank eerst in op de feiten en omstandigheden van de zaak en het toetsingskader. Daarna volgt de bespreking en beoordeling van de verschillende beroepsgronden. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Het college heeft op 19 oktober 2022 aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend. In de beslissing van 20 maart 2023 op het bezwaar van eiser, is het college bij de vergunningverlening gebleven.
2.1.
Eiser heeft op 26 april 2023 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, de derde-partij en de gemachtigde van de derde-partij.
2.3.
De rechtbank heeft op 9 januari 2025 het onderzoek heropend om het college in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de noodzaak van een omgevingsvergunning en eiser en de derde-partij daarop weer te laten reageren.
2.4.
Het college heeft op 14 februari 2025 gereageerd. Eiser en de derde-partij hebben gereageerd op 28 februari 2025 respectievelijk 24 maart 2025.
2.5.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek op 4 juli 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. De derde-partij woont op het perceel [locatie 1] in [plaats]. [1] Het college heeft op 19 oktober 2022 een omgevingsvergunning [2] verleend voor het bouwen van een aan de woning verbonden overkapping van 3,27 m hoog en een bruto oppervlak van 13,42 m2. De overkapping is inmiddels gerealiseerd.
3.1.
Voor het perceel gold ten tijde van de besluiten van het college het bestemmingsplan ‘De SchakerTwello’ (het bestemmingsplan). Op het perceel rustte de bestemming ‘Wonen-2’. Om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen, is het college afgeweken van het bestemmingsplan. [3] Aanleiding daarvoor was dat de aanvraag in strijd was met de bouwregels van het bestemmingsplan. [4] De hoogte van de overkapping oversteeg namelijk de in het bestemmingsplan gestelde maximum hoogte van drie meter en de extra vierkante meters zorgden voor een overschrijding van het maximum te bebouwen oppervlak aan overige gebouwen en overkappingen, zowel relatief gezien (namelijk meer dan 50% van het achtererfgebied) als absoluut gezien (namelijk meer dan 50 m²).
3.2.
Eiser woont achter vergunninghouder, aan de [locatie 2] [nummer 1] in [plaats]. [5] De percelen grenzen aan elkaar. Vanuit de achterkant van zijn woning en de aangrenzende tuin bezien, heeft eiser zicht op de achterzijde van de woning en de overkapping van vergunninghouder. Eiser is, ook namens de bewoners van de nummers [nummer 2] en [nummer 3] van de [locatie 2] in [plaats], op 28 november 2022 in bezwaar gekomen tegen de omgevingsvergunning. Na een hoorzitting op 23 december 2022, heeft het college het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen in stand gelaten in de beslissing op bezwaar van 20 maart 2023, en de daarbij horende motivering aangevuld. Eiser is het hier niet mee eens.
3.3.
De reactie van de derde-partij houdt – samengevat – in dat de omgevingsvergunning op goede gronden is verleend. Daarnaast meent de derde-partij dat eiser geen nadeel van de overkapping zal ondervinden door de ruime afstand tot de erfgrens en de aanplant van een laurierhaag tussen de achterzijde van de overkapping en de perceelgrens.
Is de overkapping omgevingsvergunningvrij?
4. Tijdens de zitting is een discussie ontstaan over de noodzaak van een omgevingsvergunning voor de overkapping. Omdat de rechtbank na afloop van de zitting over onvoldoende informatie beschikte om te kunnen oordelen, heeft zij besloten tot heropening van het onderzoek en zowel partijen als de derde-belanghebbende verzocht om zich nader uit te laten over hun standpunt inzake de vraag of sprake is van een vergunningvrije overkapping. [6] Daar is gehoor aan gegeven, in de zin dat zowel eiser en het college als de derde-partij zich daarover schriftelijk hebben uitgelaten.
4.1.
De rechtbank overweegt dat voor de overkapping in beginsel een vergunning is vereist voor de activiteit ‘bouwen’ (art. 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene beginselen omgevingsrecht (hierna: Wabo)) en voor de activiteit ‘handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening’ (art. 2.1 eerste lid, onder c van de Wabo), omdat de feitelijke hoogte van de overkapping en het totale bouwoppervlak aan overige gebouwen en overkappingen hoger en meer is dan op grond van het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Dit is overigens ook niet in geschil tussen partijen.
4.2.
In Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) zijn in artikel 2 die activiteiten opgesomd die vrijgesteld zijn van zowel een a-vergunning [7] als een c-vergunning [8] . De rechtbank stelt vast dat de overkapping is aan te merken als een bijbehorend bouwwerk. Specifiek in het derde lid van artikel 2 zijn de regels opgenomen voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Ter zitting is gebleken en verder niet betwist dat de overkapping aansluitend aan de woning is gebouwd en ongeveer zes meter lang is. Daarmee bevindt de overkapping zich deels binnen vier meter en deels buiten vier meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw. Aan de in artikel 2, derde lid, onder b, onder 1o, opgesomde vereisten voldoet de overkapping niet, omdat deze hoger is dan drie meter en geen schuin maar een plat dak heeft. Hieruit volgt dat de overkapping niet op grond van voormeld artikel als vergunningvrij kan worden aangemerkt. Zowel eiser en het college als de derde-partij betwisten dit overigens ook niet. Zij hebben na de zitting, in reactie op de heropening van het onderzoek door de rechtbank, ook te kennen gegeven dat zij de overkapping niet als een vergunningvrij bouwwerk beschouwen.
Is een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ noodzakelijk?
5. Eiser betoogt in zijn beroepschrift dat een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo noodzakelijk is.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Uit het derde lid van artikel 2.1 van de Wabo volgt dat het in het eerste lid, onder a neergelegde verbod om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen, niet geldt in geval sprake is van bouwactiviteiten die betrekking hebben op de in artikel 2 of artikel 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) genoemde gevallen. De rechtbank stelt vast dat de overkapping op grond van artikel 3, eerste lid van bijlage II van het Bor kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk dat geen omgevingsvergunning behoeft voor de activiteit ‘bouwen’, omdat het qua hoogte en ligging aan de daarin gestelde eisen voldoet. Hieruit volgt dat voor de bouw van de overkapping een zogenoemde ‘a-vergunning’ niet noodzakelijk is. Het college heeft dus terecht kunnen besluiten om voor deze activiteit geen omgevingsvergunning te verlenen.
Heeft het college terecht en voldoende gemotiveerd waarom het de afwijking van het bestemmingsplan heeft toegestaan?
6. Eiser betoogt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o samen met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor (de ‘kruimelgevallenregeling’) bereid is geweest om de afwijking van de bouwregels in het bestemmingsplan toe te staan. Meer specifiek voert eiser aan dat de relevante artikelen uit het Bor niet worden genoemd, dat het toestaan van de overschrijding van de bebouwingsoppervlakte(s) niet wordt onderbouwd en dat de overschrijding van de hoogte van het bijgebouw, in relatie tot de nadelige gevolgen voor omwonenden, zelfstandig moet worden beoordeeld. Eiser betoogt verder dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hij kan zich niet vinden in de positieve beoordeling van het bouwplan door de stedenbouwkundig adviseur. Hij betoogt dat de overkapping niet bij het karakter van de wijk past, dat in het beeldkwaliteitsplan als volg is omschreven:
“Binnen het project 'De Schaker' vormt het landschap, en niet de bebouwing, de kwalitatieve, ruimtelijke drager van het plan. De ligging in, en de interactie met het landschap zijn bepalend voor bet architectonisch beeld van de bebouwing. Het beeld van de gebouwen in het gehele project “De Schaker” is ingetogen van aard”.Daarnaast betoogt eiser nog dat het college in het primaire besluit een te beperkte belangenafweging heeft gemaakt. Dit biedt volgens eiser onvoldoende zicht in de belangen van derden die het college heeft meegewogen en hoe de belangenafweging daarin uitgepakt heeft. Het college heeft dat in bezwaar niet hersteld. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft eiser foto’s overgelegd van de overkapping, vanaf zijn perceel genomen.
6.1.
Het college heeft beleidsruimte bij de beslissing om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen en het moet de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Zij toetst deze keuze van het college terughoudend. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht en of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening of weigering van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [9]
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft zijn besluit om de afwijking van het bestemmingsplan toe te staan aanvullend gemotiveerd in het bestreden besluit. Zo heeft het college allereerst de grondslag voor de toegestane afwijkingen nader toegelicht door te verwijzen naar artikel 4, eerste lid van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o. Vervolgens is het college nader ingegaan op de specifieke afwijkingen. Over de overschrijding van de hoogteregels heeft het college als volgt overwogen:
“Het effect van de overschrijding van de toegestane hoogte van de aanbouw is zeer minimaal. Daarnaast sluit de aanbouw aan bij de architectuur van de woning.”Verder heeft het college opgemerkt dat de toegestane overschrijding, gelet op de ruime afstand tot de perceelsgrens, acceptabel is, gezien wat er in algemene zin vergunningvrij in het achtererfgebied tot dicht tegen de perceelsgrens gebouwd mag worden. Ook is het college nader ingegaan op het bebouwingspercentage. Uitgaande van een bouwvlak van 868 m2 en een totale bebouwde oppervlakte van 339 m2 (hoofdgebouw en alle bij- en overige bijgebouwen, dus inclusief de overkapping), heeft het college het bebouwingspercentage vastgesteld op 39% van het perceel. Dat is meer dan de toegestane 35% maar volgens het college veel minder dan het bebouwingspercentage van de direct aangrenzende percelen. Hoewel het college in het verweerschrift erkent dat de oppervlakteberekening van het bouwvlak en het bebouwde oppervlak niet helemaal correct is, leidt dit niet tot een andere uitkomst. Volgens het college is nog steeds sprake van een beperkte overschrijding van het maximum bebouwingspercentage. Daarnaast heeft het college vastgesteld dat het absolute oppervlak aan overige gebouwen, overkappingen en erkers ook over het maximum oppervlak van 50 m2 en 50% van het achtererfgebied [10] heen gaat. Maar in het bestreden besluit heeft het college hierover overwogen dat:
“(…) het forse perceel deze maatvoering toelaat. Dit omdat de overschrijding van het bebouwingspercentage van hoofdgebouw, overkappingen en bijgebouwen binnen redelijke grenzen blijft.”Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met deze aanvullingen voldoende gemotiveerd waarom het de afwijking van de bouwregels, met toepassing van de kruimelgevallenregeling, heeft toegestaan.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat het college in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op de verschillende aspecten van goede ruimtelijke ordening. Zo heeft het college in de beslissing op bezwaar, in aansluiting op het advies van de stedenbouwkundige, als volgt overwogen:
“De stedenbouwkundige heeft gekeken of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Hieruit blijkt dat de woning met de overkapping binnen het gebied past en geen afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit. De stedenbouwkundige ziet het bouwplan niet als bewarend en er zijn geen redenen om stedenbouwkundig en op het gebied van welstand afwijzend te oordelen.”Daarnaast heeft het college in het verweerschrift nog aanvullend opgemerkt dat de overkapping in lijn met de bestaande achtergevel ter hoogte van het bestaande terras is gebouwd en dat de overkapping uit dezelfde materialen is opgetrokken als de bestaande bebouwing. Hiermee heeft het college afdoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving. Dat de volledige beoordeling door de stedenbouwkundig adviseur niet als bijlage bij het bestreden besluit is gevoegd, maakt dit oordeel niet anders. In de beslissing op bezwaar is het college namelijk voldoende ingegaan op de stedenbouwkundige beoordeling van het bouwplan. In reactie op het beroepschrift heeft het college het advies van de gemeentebouwmeester in het kader van zorgvuldigheid alsnog integraal in het verweerschrift overgenomen.
Specifiek met betrekking tot het geluid, heeft het college de stelling van eiser dat het in zijn tuin geproduceerde geluid zal gaan galmen door de weerkaatsing tegen de achtermuur van de overkapping, betwist. Sterker nog, met de derde-partij verwacht het college dat de aangeplante begroeiing (een laurierhaag tussen de erfgrens en de achterkant van de overkapping) eerder voor een dempend effect zal zorgen, waardoor eventueel stemgeluid in de tuin van eiser weg zal vallen. Verder heeft het college nog als volgt vermeld:
“In de wet is niks geregeld over het effect van eventuele geluidshinder die veroorzaakt wordt door de plaatsing van een bouwwerk. Wij zijn wettelijk gezien niet verplicht om onderzoek te doen of er sprake is van geluidshinder en/of een galm in uw tuin.”
Over de gevolgen van de overkapping voor het voorheen vrije uitzicht van eiser heeft het college als volgt overwogen:
“Door de relatieve beperkte hoogte, gecombineerd met de relatief forse afstand van 4,5m van de erfgrens is de invloed op het beeld echter beperkt. De rechten en plichten binnen het bestemmingsplan borgen echter geen vrij uitzicht. U stelt dat door de komst van de overkapping u geen vrij uitzicht meer heeft. In een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is op 25 oktober 2017 uitgesproken dat het hebben van een vrij uitzicht geen recht is. [11] Het betekent dus niet dat uw buren geen overkapping mogen plaatsen, omdat u dan geen vrij uitzicht meer heeft.”
Ook is het college in het bestreden besluit nog ingegaan op de schaduwwerking van de overkapping:
“Voor wat betreft uw aangevoerde bezwaar over de schaduwhinder hebben wij luchtfoto’s in verschillende jaargetijden bekeken van de woning van de vergunninghouder. Wij hebben gekeken naar de schaduwplekken in uw tuin en naar het schaduweffect van de overkapping. Hieruit blijkt dat de overkapping geen schaduwhinder gaat veroorzaken.”
Ter aanvulling heeft het college in het verweerschrift nog toegelicht dat sprake kan zijn van enige zichthinder en schaduw- of lichthinder, maar dat dit beperkt is gezien de hoogte van de overkapping en de afstand van het vergunde tot de erfgrens.
Uit voormelde citaten volgt dat het college alle door eiser aangedragen aandachtspunten in het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft geadresseerd en de daarbij betrokken belangen voldoende heeft meegewogen. Mede gelet op het algemene uitgangspunt dat het college beleidsruimte heeft is de rechtbank van oordeel dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Is voor de beoordeling van de hoogte van de overkapping uitgegaan van het juiste peil?
7. Eiser betoogt dat de overschrijding van de maximale hoogte van de overkapping ten gevolge van de ophoging van de hoogte van het maaiveld en de aansluiting van de overkapping op de lijnen van de woning, 30 cm meer is dan waar het college in haar beoordeling van de vergunningaanvraag van is uitgegaan. Daardoor is volgens eiser geen sprake van een ‘beperkte’ overschrijding, zoals het college het noemt.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de peilhoogte op correcte wijze is bepaald en daarmee de hoogte van de overkapping vanaf het afgewerkte maaiveld correct is opgemeten. Van kunstmatige ophoging van het maaiveld met 30 cm is geen sprake.
7.2.
De beroepsgrond slaagt niet. In het bestemmingsplan is de hoogte van een bouwwerk omschreven als de afstand vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk. [12] Het peil is in het geval van bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst omschreven als “de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang”. In alle andere gevallen is het peil de “de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein.” [13] Hieruit volgt dat in de situatie van de overkapping voor het peil aangesloten moet worden bij de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein. Aanvullend heeft het college, zowel in de beslissing op bezwaar als tijdens de zitting, toegelicht dat het maaiveld gelijk is met de straat waarin de woning is gelegen.
7.3.
In het peilenplan dat in 2019 voor de woonwijk is gemaakt, en waarvan het college bij zijn verweerschrift een tekening heeft gevoegd, volgt dat het peil voor het perceel van de derde-partij is bepaald op 6,52+. Dat is ruim 30 cm hoger dan het peil voor het perceel van eiser, dat is vastgesteld op 6,20+. Dit verschil wordt volgens het college verklaard door het gegeven dat de straat [locatie 1] hoger is gelegen dan de [locatie 2] waar eiser woont. Dit heeft eiser overigens ook niet betwist. Nu ook de stelling dat sprake is geweest van kunstmatige ophoging van het terrein op geen enkele wijze nader is onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat het college bij de beoordeling van de hoogte van de overkapping van het juiste peil is uitgegaan. Althans dat het betoog van eiser dat sprake is van een meer dan ‘beperkte’ overschrijding, omdat daar 30 cm bij opgeteld moet worden, niet slaagt.
7.4.
De uitspraken van de Afdeling waar eiser naar verwijst [14] , maken dit oordeel niet anders. In deze uitspraken spelen namelijk andere uitgangspunten en zijn andere rechtsvragen relevant. Met name de vraag of een kunstmatige verhoging van het bouwterrein of het maaiveldpeil al dan niet moet worden gerekend tot het (gemiddelde) aansluitende afgewerkte terrein, is daarin aan de orde. Deze uitspraken zijn daarom niet vergelijkbaar met de situatie in onderhavige zaak.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet;
(…)
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…)
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)

Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)

Artikel 2, derde lid, onder b, van Bijlage II van het Bor
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
(…)
3 een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
(…)
voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
1°. indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule:
maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;
2°. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,
(…)
Artikel 3, eerste lid, van Bijlage II van het Bor
Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
1. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
niet hoger dan 5 m,
op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,
de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag, en
niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;

Bestemmingsplan De SchakerTwello

Artikel 2 Wijze van meten
(…)
2.2
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.8
peil
voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
Artikel 9 Wonen-2
9.2
Bouwregels
9.2.2
Overige gebouwen, overkappingen en erkers
overige gebouwen worden in het bouwvlak gebouwd;
overige gebouwen worden op ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan gebouwd;
overige gebouwen en overkappingen worden in of op een afstand van ten minste 1 m tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens gebouwd;
e goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m respectievelijk 5 m;
het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan overige gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw behorende achtererfgebied, met een maximum van 50 m²;
voor overkappingen geldt dat:
1. deze ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, of het verlengde daarvan worden gebouwd;
2. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
3. de oppervlakte, onverminderd het bepaalde onder d en e, ten hoogste 30 m2 bedraagt;
9.4
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 9.2 voor het bouwen van hoofdgebouwen en/of overige gebouwen buiten het bouwvlak, onder voorwaarde dat:
dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
hiertegen uit milieutechnisch oogpunt geen belemmeringen bestaan.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
14.1
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
a. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
(…)

Voetnoten

1.Kadastraal bekend als gemeente Voorst, perceel [perceelnummer 1].
2.In de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)
3.Met toepassing van artikel 2.12, lid 1 onder a, onder 2o van de Wabo samen met artikel 4 van bijlage II van het Bor (kruimelgevallenregeling).
4.Specifiek planregel 9.2.2. van het bestemmingplan inzake bouwregels voor overige gebouwen, overkappingen en erkers.
5.Kadastraal bekend als gemeente Voorst, perceel [perceelnummer 2].
6.Partijen zijn verzocht om daarbij te betrekken artikel 7, eerste lid van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) samen met artikel 2, derde lid, onder b, onder 2o en artikel 2, derde lid, onder f van bijlage II van het Bor.
7.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo.
8.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo.
9.Zie bijvoorbeeld ABRvS 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5429.
10.Zie planregel 9.2.2, onder e van het bestemmingsplan.
12.Planregel 2.2 van het bestemmingsplan.
13.Planregel 2.8 van het bestemmingsplan.
14.De uitspraken van de Afdeling van 2 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ6681 en van 30 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7199.