ECLI:NL:RBGEL:2025:112

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
23_7579
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voorlopige vaststelling van AOW-pensioen en toepassing van korting wegens niet verzekerde jaren

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de voorlopige vaststelling van haar AOW-pensioen beoordeeld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) die op 11 oktober 2023 haar bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank concludeert dat de SVB terecht een korting van 10% heeft toegepast op de voorlopige toekenning van het AOW-pensioen, omdat eiseres gedurende bepaalde jaren niet verzekerd was. Eiseres is geboren in 1960 en heeft in de periode van 14 augustus 1983 tot en met 15 december 1987 in het buitenland gewoond en gewerkt, wat heeft geleid tot een korting op haar pensioen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB de juiste ingangsdatum voor de verzekering heeft gehanteerd en dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. De rechtbank oordeelt dat er geen onterechte kortingen zijn toegepast en dat de SVB zorgvuldig heeft gehandeld bij de vaststelling van de AOW.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de (voorlopige) vaststelling van haar pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) in het pensioenoverzicht.
1.1.
Op 15 juni 2023 is aan eiseres een pensioenoverzicht verstrekt, waaruit volgt dat eiseres tot en met 13 juni 2023 82% pensioen heeft opgebouwd. Met het bestreden besluit van 11 oktober 2023 is eiseres haar bezwaar daartegen ongegrond verklaard.
1.2.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de SVB eiseres haar (voorlopige) verzekering voor de AOW juist heeft vastgesteld in het pensioenoverzicht van 2023. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1960. Op 30 september 2011 is aan eiseres (op aanvraag) eerder een pensioenoverzicht verstrekt. Hieruit volgt dat eiseres met ingang van [geboortedatum] 1975 (op 15-jarige leeftijd) verzekerd is. Gedurende de periode van 14 augustus 1983 tot en met 15 december 1987 is eiseres niet verzekerd, omdat zij in deze periode niet in Nederland woonde en werkte. Van 1983 tot en met 1986 woonde en werkte zij namelijk in Groot-Brittannië en in 1986/1987 in Duitsland. Eiseres stond wel tijdelijk van 25 februari 1986 tot en met 14 april 1986 ingeschreven in Nederland, maar eiseres heeft zelf aangegeven in 2011 dat ze op dat moment op doorreis was naar Duitsland. Daarnaast is eiseres ook niet verzekerd gedurende de periode van 15 mei 1990 tot en met 3 maart 1991, omdat zij gedurende die periode woonde in Nederland maar werkte in Duitsland. Dit betekent dat eiseres een totale korting op haar AOW-pensioen heeft van 10%. Op 15 juni 2023 is aan eiseres (op aanvraag) een nieuw pensioenoverzicht verstrekt. De niet verzekerde periodes, zoals bij het overzicht van 2011 vastgesteld, en daarmee de korting op haar AOW-pensioen van 10%, blijven in stand. De datum met ingang waarop eiseres is verzekerd wijzigt naar [geboortedatum] 1977 (op 17-jarige leeftijd). Daartegen is eiseres in bezwaar gegaan. Met het bestreden besluit van 1 oktober 2023 heeft de SVB het bezwaar ongegrond verklaard. Dat besluit ligt hier nu voor.
Start verzekerde periode
5. Eiseres betoogt dat het onterecht is dat haar verzekerde jaar is gewijzigd van 1975 naar 1977, ten opzichte van het pensioenoverzicht uit 2011. Eiseres heeft ook een schermprint overgelegd van haar opbouw AOW-pensioen op de SVB website van 26 mei 2023 waaruit volgt dat zij vanaf 1975 is verzekerd. Eiseres betoogt verder dat sprake is van strijd met de overgangsbepaling in artikel 55, eerste lid, van de AOW.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Met het verstrekte pensioenoverzicht van 15 juni 2023 is de SVB uitgegaan van de juiste ingangsdatum, namelijk de aanvangsleeftijd die bij de op dat moment, volgens de wettelijke regeling, geldende AOW-gerechtigde leeftijd hoort. Eiseres haar AOW-gerechtigde leeftijd zal op zijn minst 67 jaar zijn, waarbij een aanvangsleeftijd van 17 jaar hoort. Op [geboortedatum] 1977 is eiseres 17 jaar geworden en daarom wordt deze datum als aanvangsleeftijd gehanteerd. Artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet maakt deze verschuiving van de aanvangsleeftijd mogelijk. Deze verschuiving tot aan de toekenning van het AOW-pensioen is in beginsel ook toegestaan, tenzij de gevolgen voor eiseres zo groot zijn dat er in haar specifieke situatie een uitzondering moet worden gemaakt. Of er sprake is van zo’n onevenredig zware last voor eiseres is pas vast te stellen wanneer zij de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. [1] Dat is nog niet het geval. Daarom kan de rechtbank daarover nu geen oordeel geven. De SVB heeft verder terecht overwogen dat artikel 55 van de AOW niet op eiseres van toepassing is. De AOW is op 1 januari 1957 in werking getreden waardoor zonder nadere regeling niemand voor het jaar 2007 aanspraak had kunnen maken op een volledig pensioen. Daarom is voor die gevallen in de artikelen 55 en 56 van de AOW een overgangsregeling getroffen. Eiseres haar aanvangsleeftijd is pas op [geboortedatum] 1977 aangevangen, waardoor deze overgangsregeling niet op de situatie van eiseres ziet en daardoor niet kan leiden tot een andere ingangsdatum voor eiseres. Verder heeft de SVB zich terecht op het standpunt gesteld dat een schermprint die eiseres heeft overgelegd niet tot een andere conclusie kan leiden, omdat de periode van [geboortedatum] 1975 tot [datum] 1977 alsnog niet wordt meegenomen bij het percentage AOW-pensioen dat reeds is opgebouwd.
Heeft de SVB terecht een korting van 10% toegepast op de voorlopige toekenning van AOW-pensioen wegens niet verzekerde jaren?
6. Eiseres betoogt dat de kortingen over de gehele jaren 1986, 1987, 1990 en 1991 onterecht zijn, omdat er wel sprake was van ingezetenschap gedurende die jaren. In de periode van 24 februari 1986 tot 15 april 1986 was er wel degelijk sprake van een duurzame band met Nederland. Eiseres is sinds haar geboorte Nederlands staatsburger. Daartoe heeft zij een bijlage van het bevolkingsregister overgelegd. De SVB had dit kunnen opvragen, aldus eiseres. Eiseres overlegt in beroep tevens een verhuiskaart waaruit volgt dat zij pas vanaf 15 april 1986 in Duitsland woonde en werkte. Het was destijds nog onzeker waar eiseres werkzaamheden zou hervatten en dat had net zo goed in Nederland kunnen zijn. Eiseres was in de jaren 1986 en 1987 ook niet in Duitsland verzekerd. Daartoe heeft zij een overzicht overgelegd van de Deutsche Rentenversicherung van 29 september 2023.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De exacte periodes waarin eiseres niet verzekerd was, omdat zij niet in Nederland woonde en werkte, worden bij elkaar opgeteld en in mindering gebracht op het AOW-pensioen. Dit betekent allereest dat er geen sprake is van een onterechte korting over de gehele jaren, zoals eiseres betoogt. De SVB heeft geen korting toegepast over de gehele jaren 1987, 1990 en 1991. Voor zover eiseres stelt dat zij deze jaren niet geheel niet in Nederland heeft gewoond dan wel heeft gewerkt heeft de SVB hier rekening mee gehouden en kan dit dus niet leiden tot een ander oordeel. Wat betreft de periode van 24 februari 1986 tot 15 april 1986 heeft de SVB zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet de intentie had om in Nederland te wonen. Een persoon wordt geacht in Nederland te wonen als tussen hem en Nederland een duurzame band van persoonlijke aard bestaat. Of sprake is van zo’n band, moet worden beoordeeld aan de hand van alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden van het geval. [2] Objectieve en subjectieve factoren als woon- en werkomgeving, gezin, financiën en inschrijving in het bevolkingsregister (de huidige Basisregistratie personen) worden tegen elkaar afgewogen om tot een eindoordeel te komen; er wordt niet beslist op basis van één factor, het onderlinge verband van factoren is doorslaggevend. Uit de jurisprudentie blijkt voorts dat de wil van een betrokkene om in Nederland te wonen van belang kan zijn. [3] De intentie dient echter te worden beoordeeld aan de hand van het gedrag en dient te blijken uit de feiten en omstandigheden. Op de intentie van een betrokkene wordt geen acht geslagen als deze niet objectief kan worden vastgesteld. Evenmin komt aan de intentie enig belang toe als deze niet kan worden verwezenlijkt. Het enkele voornemen zich in Nederland te vestigen vormt op zichzelf nimmer een afdoende omstandigheid voor het aannemen van ingezetenschap. Eiseres heeft in haar geval zelf aangegeven dat zij op doorreis was naar Duitsland. Hetgeen eiseres aanvoert in beroep, dat het destijds nog onzeker was waar zij werkzaamheden zou hervatten en dat het net zo goed in Nederland had kunnen zijn, staat haaks op hetgeen zij eerder heeft verklaard in 2011. Dit doet aan het voorgaande dus niet af. Verder was eiseres op de datum van inschrijving al geruime tijd weg uit Nederland en was de periode van verblijf zeer kort. De SVB heeft zich dan ook, gelet op de feiten en omstandigheden van het geval, terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen duurzame band met Nederland had in deze periode en dus niet als ingezetene van Nederland kan worden gezien. De SVB stelt zich verder terecht op het standpunt dat het enkele feit dat eiseres Nederlands staatsburger is onvoldoende is om voor deze korte periode als ingezetene te worden aangemerkt en aan het voorgaande dus niet afdoet.
Het zorgvuldigheidsbeginsel
7. Voor zover eiseres betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd op grond van welk punt daar sprake van zou zijn.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Eiseres krijgt ook het door haar betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2503.
2.Zie de uitspraken van de Hoge Raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285.
3.Zie een uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1836.