ECLI:NL:RBGEL:2025:11062

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
ARN 25/1709
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van omgevingsvergunning voor jachtgeweeractiviteit en beoordeling van vooringenomenheid en vrees voor misbruik

Deze uitspraak betreft de intrekking van de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit van eiser, die het niet eens is met deze beslissing. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser ontving op 15 februari 2024 een omgevingsvergunning voor de periode van 1 april 2024 tot en met 31 maart 2025. De korpschef heeft op 5 november 2024 de vergunning ingetrokken, omdat er vrees voor misbruik was. De minister van Justitie en Veiligheid heeft deze intrekking bevestigd na een administratief beroep van eiser. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat er sprake was van vooringenomenheid en onzorgvuldigheid bij de minister. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gemotiveerd is ingegaan op de gronden van het administratief beroep en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank oordeelt dat de minister op basis van de beschikbare informatie, waaronder getuigenverklaringen en mutaties, terecht heeft geconcludeerd dat er vrees voor misbruik aanwezig was. De rechtbank heeft ook de belangenafweging van de minister beoordeeld en geconcludeerd dat er geen ruimte was voor een belangenafweging, gezien de dwingende wetgeving omtrent de intrekking van de jachtakte. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waardoor de intrekking van de omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/1709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.C.H. van Schooten),
en

de minister van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. I.M. Touwen).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de korpschef.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van de aan eiser verleende omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit. Eiser is het hier niet mee eens en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het intrekkingsbesluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft ingetrokken. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 5 november 2024 heeft de korpschef de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit ingetrokken. Met de beslissing van 28 februari 2025 op het administratief beroep van eiser is de minister bij de intrekking van de omgevingsvergunning gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister samen met mr. S. van Wielink.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser heeft op 15 februari 2024 een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit (jachtakte) gekregen voor de periode van 1 april 2024 tot en met 31 maart 2025. [1]
3.1.
De korpschef heeft op 16 mei 2024 een voornemen tot het intrekken van de jachtakte verstuurd. De korpschef legt hieraan ten grondslag dat sprake is van vrees voor misbruik. Van een jachtaktehouder mag worden verwacht dat hij zich altijd de-escalerend opstelt. Bij controles op zijn perceel door boa’s op 30 maart 2024 en 7 november 2020 was het gedrag van eiser volgens de korpschef niet ingetogen en rustig.
3.2.
Op 8 juli 2024 heeft naar aanleiding van het voornemen een zienswijzegesprek plaatsgevonden. Eiser heeft hierbij ook schriftelijk zijn zienswijze overgelegd met vier getuigenverklaringen.
3.3.
Op 5 november 2024 heeft de korpschef de jachtakte van eiser ingetrokken omdat er sprake is van vrees voor misbruik. [2] Met de beslissing van 28 februari 2025 op het administratief beroep is de minister bij de intrekking van de jachtakte gebleven.
Is er sprake van vooringenomenheid of onzorgvuldigheid bij de minister?
4. Eiser betoogt dat sprake is van vooringenomenheid bij de minister. De minister is bij de beslissing op het administratief beroep zonder nader onderzoek uitgegaan van de juistheid van het besluit van de korpschef. Ten onrechte is de minister niet ingegaan op de weerlegging van de omstandigheden. De omstandigheden zijn volgens eiser wezenlijk anders dan waarvan de korpschef is uitgegaan. Dit wordt volgens eiser ondersteund door de schriftelijke verklaringen van vier getuigen die bij de zienswijze zijn overgelegd. Volgens eiser is zijn zienswijze niet serieus genomen. Het besluit van de minister is volgens eiser daarom onzorgvuldig en vooringenomen.
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de door eiser overgelegde zienswijze en getuigenverklaringen zijn meegenomen in de beoordeling van het administratief beroep. Volgens de minister zijn de getuigenverklaringen niet objectief en onvoldoende verifieerbaar. De getuigenverklaringen zijn opgesteld door de vrouw van eiser en een aantal kennissen. Volgens de minister hebben deze getuigenverklaringen daarom geen doorslaggevende waarde om te twijfelen aan de mutaties van de politie.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende gemotiveerd is ingegaan op de gronden van het administratief beroep van eiser. Uit het primaire besluit blijkt dat de korpschef de getuigenverklaringen heeft betrokken bij de besluitvorming. Ook de minister heeft in het bestreden besluit de getuigenverklaringen gewaardeerd. Uit de gang van zaken kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van vooringenomenheid of onzorgvuldigheid bij de minister. De rechtbank ziet geen reden dat het besluit hierom voor vernietiging in aanmerking zou komen.
4.3.
Het betoog van eiser over de schriftelijke verklaringen van vier getuigen volgt de rechtbank niet. Een bestuursorgaan mag in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, tenzij tegenbewijs moet leiden tot afwijking van dit uitgangspunt. [3] Daarbij is de maatstaf of het geleverde tegenbewijs van dien aard en strekking is dat het twijfel wekt aan de juistheid van het proces-verbaal. [4] Eiser heeft weliswaar de juistheid van het mutatierapport en het proces-verbaal weersproken, maar uit dat wat eiser heeft betoogd volgt niet dat eiser een de-escalerende houding had. Ook volgt uit de getuigenverklaringen dat er een woordenwisseling is geweest tussen eiser en de politieagent. In de getuigenverklaringen wordt ook weergegeven dat eiser de politieagent een klootzak heeft genoemd. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd onvoldoende is voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen die in het mutatierapport en het proces-verbaal zijn neergelegd. Uit het proces-verbaal heeft de minister mogen afleiden dat eiser zich op 30 maart 2024 recalcitrant en agressief heeft gedragen.
4.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister kunnen concluderen dat sprake is van vrees voor misbruik?
5. Eiser betoogt dat er geen aanwijzingen zijn dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan hem kan worden toevertrouwd. Volgens eiser heeft de minister zich uitsluitend gebaseerd op het proces-verbaal [nummer 1] en enkele mutaties waarin staat dat beide boa’s hebben aangegeven bekend te zijn met eiser en met het feit dat eiser zich eerder recalcitrant en agressief naar de boa’s toe zou hebben gedragen. Eiser heeft de aan de beslissing tot intrekking ten grondslag gelegde feiten gemotiveerd betwist. Hij herkent zich daar niet in. Die feiten bieden volgens eiser ook geen basis voor intrekking van de jachtakte. Eiser was op 30 maart 2024 niet betrokken bij de aanleiding van het incident. Ook was hij niet degene die het incident veroorzaakte. Volgens eiser was hij op dat moment in bespreking en de politieagent verstoorde onaangekondigd dat gesprek op onbeschofte wijze. Bovendien heeft eiser bij zijn zienswijze tegen de voorgenomen intrekking vier getuigenverklaring overgelegd. Hier kan volgens eiser niet aan voorbij worden gegaan. Uit de getuigenverklaringen volgt dat de politieagent provocerend en intimiderend was. Eiser begrijpt ook het verwijt van de minister niet dat eiser in 2020 boa’s zou hebben bedreigd met een kettingzaag. Op de zitting heeft eiser hierover toegelicht dat hij die dag met een ander persoon hout aan het zagen was. Op dat moment kwamen de boa’s op zijn terrein. Eiser had de kettingzaag nog in handen, maar het was wel uitgeschakeld. Eiser betoogt dat hij niemand heeft bedreigd en van bedreiging is ook geen proces-verbaal opgemaakt. Ook is tegen eiser geen aangifte gedaan. Eiser heeft op de zitting verder nog toegelicht dat hij als sociaal en loyaal persoon bekend staat en in het verleden juist ook heeft samengewerkt met de politie bij het organiseren van oud en nieuw feesten.
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat uit de verschillende mutaties een ander beeld volgt dan eiser schetst. Uit de mutaties komt naar voren dat eiser de aanwezige politieagent op 30 maart 2024 heeft beledigd door hem ‘koekwous’ en ‘klootzak’ te noemen. Ook is eiser ‘kop aan kop’ gaan staan met de politieagent. Bij een eerder incident op 7 november 2020 heeft eiser geschreeuwd ‘ga van mijn dam af’ en is hij met een kettingzaag in zijn hand op de boa’s afgekomen. De minister volgt hierin de korpschef dat eiser zich zowel in woord als in gedrag alles behalve de-escalerend, rustig en ingetogen heeft opgesteld. De minister stelt zich verder op het standpunt dat uit de getuigenverklaringen die eiser heeft overgelegd niet volgt dat de onjuistheid van het proces-verbaal wordt weersproken. Uit alle verklaringen leidt de minister af dat eiser geen de-escalerend gedrag heeft getoond. Op grond van het proces-verbaal is volgens de minister voldoende feitelijk vast komen te staan wat op 30 maart 2024 is gebeurd op het perceel van eiser. De minister stelt dat eiser de grenzen heeft opgezocht, bijvoorbeeld door de politieagent tweemaal te beledigen. Het confronterende en grens opzoekende gedrag maakt dat de minister geringe twijfel heeft of aan eiser het voorhanden hebben van wapens en munitie kan worden toevertrouwd.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat het hebben van een jachtakte een bijzondere positie met zich brengt. Een houder van een jachtakte mag namelijk over een vuurwapen en munitie beschikken, terwijl daar in Nederland een verbod op geldt. De wet schrijft voor dat een jachtakte in ieder geval wordt ingetrokken als het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer aan iemand kan worden toevertrouwd. [5]
5.3.
Het begrip “niet langer kan worden toevertrouwd” wordt nader uitgelegd in de Circulaire wapens en munitie 2019 (Circulaire). Volgens de Circulaire zijn “het niet langer kunnen toevertrouwen” en “vrees voor misbruik” twee verschillende omschrijvingen voor dezelfde situatie. [6] Vrees voor misbruik kan volgens de Circulaire onder andere blijken uit een veroordeling en andere rechterlijke uitspraken of uit andere omtrent de aanvrager bekende feiten. [7]
5.4.
Volgens vaste rechtspraak is de geringe twijfel aan het kunnen toevertrouwen van het onder zich hebben van wapens en munitie voldoende grond om een jachtakte in te trekken. Deze twijfel moet objectief toetsbaar zijn. Bij de beoordeling of deze geringe twijfel aanwezig is, mogen de korpschef en de minister ook niet uit veroordelingen gebleken informatie, zoals processen-verbaal en de feiten en omstandigheden die daaruit naar voren komen, bij hun besluitvorming betrekken. Risicofactoren over de psychische gesteldheid van aanvragers of houders van een wapenverlof met het oog op potentieel misbruik van een wapen zijn onder meer agressie, impulsiviteit en weinig zelfregulatie. [8]
5.5.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de minister uitsluitend is uitgegaan van het proces-verbaal van 2 september 2024 met nummer [nummer 1]. De minister verwijst naar het proces-verbaal van 2 september 2024 waaruit volgt dat eiser zich op 7 november 2020 ook niet de-escalerend heeft gedragen. Hieruit maakt de rechtbank op dat de minister niet uitsluitend is uitgegaan van het proces-verbaal met nummer [nummer 1]. Het betoog slaagt in zoverre niet.
5.6.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat sprake is geringe twijfel om aan eiser het voorhanden hebben van wapens en munitie langer toe te vertrouwen. In mutatierapport met nummer [nummer 2] staat (samengevat) het volgende. Op 30 maart 2024 hebben twee bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s) een controle uitgevoerd op het perceel van eiser vanwege afvalverbranding. Een persoon die door de boa’s was staande gehouden wilde zich niet legitimeren. De boa’s hebben daarom gevraagd of de politie ter plaatse kon komen. De politieagent trof ter plaatse vijf mannen, een vrouw en twee boa’s. De persoon die was staande gehouden was de schuur ingevlucht. De politieagent ging vervolgens ook de schuur in. Daar was ook eiser aanwezig. Volgens de politieagent was eiser direct opstandig en heeft eiser geprobeerd de politieagent weg te sturen. Eiser heeft de politieagent beledigt met het woord ‘koekwous’. De politieagent heeft hierop eiser een waarschuwing gegeven dat beledigen niet is toegestaan. Vervolgens heeft eiser met verheven stem geroepen dat als eiser wil zeggen dat hij de politieagent een klootzak vindt, hij dat dan ook doet. Hierop is eiser wederom gewaarschuwd door de politieagent. Eiser is toen bijna tegen de politieagent aan gaan staan en heeft gevraagd wat de politieagent dan zou gaan doen. De politieagent vond dat eiser zich gedurende de controle zeer recalcitrant en agressief heeft gedragen.
5.7.
De minister mag bij zijn besluit betrekken dat eiser zich agressief en niet rustig of ingetogen heeft gedragen. De beledigingen van de kant van eiser en het ‘kop aan kop’ gaan staan met de politieagent getuigt niet van een de-escalerende houding. Ook al zou eiser, zoals hij betoogt, onheus bejegend zijn door de politieagent, dan nog mag van eiser worden verwacht dat hij zich de-escalerend opstelt en zich houdt aan de aanwijzingen van het openbaar gezag. Dat eiser heeft toegelicht dat hij als sociaal en loyaal persoon bekend staat en in het verleden juist ook goed heeft samengewerkt met de politie maakt dat oordeel niet anders. Bovendien is het niet een eenmalig incident. Dit blijkt uit het beschreven incident van 7 november 2020 en het proces-verbaal met nummer [nummer 1].
5.8.
In het proces-verbaal met nummer [nummer 1] staat (samengevat) het volgende. Op 29 augustus 2024 heeft de politieagent contact gehad met een van de boa’s die op 7 november 2020 aanwezig was op het perceel van eiser. Volgens de boa was eiser direct agressief toen hij werd aangesproken. Het werd een dreigende situatie omdat eiser met een kettingzaag tegenover de boa’s stond. Er is vervolgens politie ter plaatse geroepen. Na dit incident is vaker sprake geweest van afvalverbranding. De boa gaf aan dat op momenten dat hij alleen langsreed niet bij het perceel van eiser stopte. Er moet eerst opgeschaald worden en als de politie geen voertuig beschikbaar heeft, dan wordt er niet opgetreden. Op 2 september 2024 heeft de politieagent contact gehad met een andere boa. De boa was op 7 november 2020 niet aanwezig bij eiser. Hij heeft wel verklaard bekend te zijn met eiser. Volgens de boa wordt gezegd dat men niet alleen naar het perceel van eiser kan. Ook kan eiser er niet tegen om aangesproken te worden op verkeerd gedrag. Van deze contacten heeft de politieagent een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 2 september 2024 onder nummer [nummer 1].
5.9.
Omdat de minister uit het voorgaande kan concluderen dat geringe vrees voor misbruik aanwezig is, is de rechtbank van oordeel dat de jachtakte van eiser terecht is ingetrokken.
5.10.
De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
6. Eiser betoogt dat de belangenafweging die de minister gemaakt heeft niet deugt. Uit de feiten en omstandigheden valt niet af te leiden dat op enig moment het algemeen belang van de veiligheid in de samenleving door eiser zou zijn bedreigd. Omdat niet is gebleken van enig gevaar voor de samenleving moeten volgens eiser zijn persoonlijke belangen zwaarder wegen dan het algemeen belang.
6.1.
De rechtbank begrijpt dat de persoonlijke gevolgen van de intrekking van de jachtakte voor eiser groot zijn. Als er aanwijzingen zijn dat aan de houder van een jachtakte het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd, dan schrijft artikel 8:104, eerste lid, onder c, van het Bkl voor dat de korpschef de jachtakte in ieder geval intrekt. Dit is een dwingende formulering. Als er zulke aanwijzingen zijn, is er geen ruimte voor een belangenafweging. Dat doet niet af aan het feit dat alle relevante omstandigheden van het geval moeten worden betrokken bij de beoordeling of er zulke aanwijzingen zijn. De rechtbank heeft in overweging 5.6. geoordeeld dat de minister mocht concluderen dat sprake is van geringe twijfel voor vrees voor misbruik. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking van de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van D. van Til, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder f, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 8.74t van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
2.Op grond van artikel 5.39, onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 8.104, eerste lid, onder c, van het Bkl.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:750.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2018, ECLI:L:RVS:2018:1286.
5.Artikel 8.104, eerste lid, onder c, van het Bkl.
6.Paragraaf 1.1 van de Circulaire.
7.Paragraaf 1.2 van de Circulaire.
8.Uitspraak van de Afdeling van 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2904.