ECLI:NL:RBGEL:2025:11

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
ARN 23-1147
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke beoordeling van spoedeisende bestuursdwang en de gevolgen voor de eigenaar van een pand

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 6 januari 2025, wordt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem beoordeeld, waarbij zeer spoedeisende bestuursdwang is toegepast op 24 juni 2022. Dit besluit hield in dat het pand van eiser, een bedrijfsverzamelgebouw, direct werd gesloten en verzegeld vanwege geconstateerde veiligheidsrisico's. De rechtbank oordeelt dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie zo gevaarlijk was dat er geen korte begunstigingstermijn kon worden gegeven aan eiser om de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen. De rechtbank concludeert dat het college ten onrechte is overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang, omdat er alternatieve, minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren. Het beroep van eiser tegen het besluit van 24 juni 2022 wordt gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het intrekkingsbesluit van 27 juli 2022 ongegrond wordt verklaard. De rechtbank vernietigt het besluit van 23 februari 2023 voor zover het ziet op de toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang en bepaalt dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1147

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P. Hoegee),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem

(gemachtigden: W.H. Renger, M.J.M. Böhmer, N. Wieringa).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het besluit van het college tot het toepassen van zeer spoedeisende bestuursdwang op 24 juni 2022, inhoudende een directe sluiting en verzegeling van het pand van eiser aan de [locatie] en [locatie] in [woonplaats] (hierna: het pand). Dit besluit is op 5 juli 2022 door het college op schrift gesteld. Ook oordeelt de rechtbank over het besluit van 27 juli 2022 waarbij het bestuursdwangbesluit is ingetrokken.
1.1.
Het college heeft met de beslissing op bezwaar van 1 februari 2023 beide besluiten gehandhaafd, met aanpassing van de motivering. Ook zijn in de beslissing op bezwaar de herstelmaatregelen geconcretiseerd en is het scenariorapport van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland toegevoegd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [betrokkene] , bijgestaan door de gemachtigde van eiser, vergezeld door de deskundige H. Schutte, en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit van 24 juni 2022 om zeer spoedeisende bestuursdwang toe te passen, inhoudende een directe sluiting en verzegeling van het pand, alsmede de intrekking van dit besluit door het college. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college ten onrechte is overgegaan tot het toepassen van zeer spoedeisende bestuursdwang
.Het beroep voor zover gericht tegen dit besluit is daarom gegrond. Het beroep gericht tegen het besluit is van 27 juli 2022 is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Het pand is een bedrijfsverzamelgebouw dat in eigendom is van eiser. Daarin zijn verschillende bedrijven gevestigd, waaronder een kapsalon, een schoonmaakbedrijf, een garage en een snackbar. Eiser en zijn zoon gebruiken een deel van het pand als hobbyruimte. Op 24 juni 2022 hebben toezichthouders van de gemeente en van de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) samen met de politie, het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (hierna: RIEC) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) een integrale controle gehouden in het pand. De bevindingen van deze controle zijn opgenomen in een rapport van 28 juni 2022. Volgens de toezichthouders is sprake van een situatie die de veiligheid en de gezondheid van mensen in en om het pand in direct gevaar brengt. Op 24 juni 2022 heeft het college besloten tot het toepassen van zeer spoedeisende bestuursdwang en is het pand direct gesloten en verzegeld. Op 5 juli 2022 is dit besluit op schrift gesteld. In dit besluit staat ten aanzien van de overtreding:
‘Uit bovenstaande controlerapportages wordt geconcludeerd dat niet voldaan is aan de
zorgplicht uit artikel 1a, eerste lid van de Woningwet en dat artikel 1b, tweede lid, van de
Woningwet is overtreden. Uit de controlerapportage van de gemeente Doetinchem blijkt
immers dat diverse artikelen uit het Bouwbesluit 2012 zijn overtreden, zoals artikel 2.62,
eerste lid, op grond waarvan een bestaand bouwwerk zodanig is dat het ontstaan van een
brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt. Wij verwijzen u naar de bijlage voor
alle geconstateerde overtredingen van het Bouwbesluit 2012. Daarnaast zijn er ook
aanwijzingen dat het gebruik van het pand in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Hier zullen wij op termijn nog nader onderzoek naar doen.’
5. Eiser heeft beroep ingesteld en tegelijkertijd een voorlopige voorziening aangevraagd. Tijdens de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening op 14 juli 2022 hebben partijen afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder het pand heropend kon worden. Daarbij is afgesproken dat er vanaf 14 juli 2022 geen brandgevaarlijke werkzaamheden (slijpen/lassen) meer plaatsvinden in de garages ( [naam] ) in het pand, dat in week 28 alle brandgevaarlijke stoffen zijn afgevoerd, voor 21 juli 2022 alle vluchtroutes in het pand zijn gerealiseerd en voor 4 augustus 2022 de brandcompartimentering in de cafetaria is gerealiseerd (gaten dicht maken, koelcel verwijderen uit de muur, platen voor de muur en platen op het plafond om overslag te voorkomen). Daarnaast is afgesproken dat het college met de ODA contact opneemt over Mike’s Garage en met een oordeel komt over de brandveiligheid van die ruimte. Het pand is diezelfde dag heropend. In het besluit van 27 juli 2022 heeft het college deze afspraken op schrift gesteld en het besluit tot toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang ingetrokken. Hierbij is door het college wel opgemerkt dat er diverse overtredingen van onder andere het Bouwbesluit 2012, het Activiteitenbesluit en het bestemmingsplan zijn geconstateerd. Het college kondigt aan dat eiser hierover zo spoedig mogelijk een bestuursrechtelijke maatregel ontvangt om ervoor te zorgen dat deze overtredingen zo spoedig mogelijk worden beëindigd. Eiser heeft tegen het besluit om zeer spoedeisende bestuursdwang toe te passen en tegen het intrekkingsbesluit bezwaar aangetekend.
6. In de beslissing op bezwaar van 1 februari 2023 heeft het college ten aanzien van de geconstateerde overtredingen zijn eerdere motivering aangevuld en zich daarop gebaseerd op een op 16 januari 2023 opgesteld rapport dat een door de toezichthouders aangevulde versie is van het oorspronkelijke rapport van 28 juni 2022. Hierover is in het besluit op bezwaar opgemerkt:
‘[…]. In de controlerapportage van 16 januari 2023, opgesteld door de toezichthouder van de gemeente Doetinchem en de toezichthouder van de ODA zijn de geconstateerde
overtredingen nader gemotiveerd, dan wel verduidelijkt.
Uit deze controlerapportage kan worden geconcludeerd dat sprake was van diverse overtredingen van zowel het Bouwbesluit 2012, het Activiteitenbesluit milieubeheer als
van het geldende bestemmingsplan. Voor deze overtredingen verwijs ik u naar de
controlerapportage van 16 januari 2023. De controlerapportage treft u als bijlage aan.
Deze rapportage maakt onderdeel uit van dit besluit.
Deze geconstateerde overtredingen gezamenlijk zorgden voor een uiterst gevaarlijke
situatie, waardoor direct optreden vereist was. Het ontbreken van brandcompartimentering,
(gekeurde) brandblussers en nooduitgangen, in combinatie met de brandgevaarlijke werkzaamheden en brandgevaarlijke stoffen in het pand, zorgden voor een (brand)gevaarlijke situatie voor veiligheid en gezondheid van de mensen in en om het
pand. Alles was immers in meerdere getalen aanwezig voor het creëren van een
calamiteit: zuurstof, brandstof en ontstekingsbronnen.
Rapportage 19 december 2022
Daarnaast heeft de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland een rapportage opgesteld
met scenario's waaruit blijkt wat er zou zijn gebeurd als er kortsluiting was ontstaan in
een koffiezetapparaat in een ruimte in het pand […]en wat de gevolgen hiervan waren voor de mensen in het pand. Het rapport van 19 december 2022 treft u als bijlage aan. Deze rapportage maakt onderdeel uit van dit besluit.
Uit deze scenario's blijkt dat enkel indien de kortsluiting direct zou worden opgemerkt,
voorkomen kan worden dat er meerdere slachtoffers zouden zijn van de brand, dan wel
de rook. Gezien het feit dat er in het gehele pand geen brandmeldinstallatie aanwezig is
en het pand uit diverse losse ruimten bestaat, is niet aannemelijk dat de brand snel
opgemerkt zou worden. Indien de kortsluiting na een geruime tijd opgemerkt zou
worden, zouden er tussen de 10 en 15 slachtoffers zijn. Dit rapport onderbouwt de uiterst
gevaarlijke situatie op 24 juni 2022 waardoor een sluiting van het pand een noodzakelijke en evenredige maatregel is.’
Procesbelang bij de beoordeling van het besluit van 24 juni 2022
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep gericht tegen het besluit van 24 juni 2022. Met het besluit van 27 juli 2022 heeft het college het besluit van 24 juni 2022 ingetrokken en hiermee is tegemoetgekomen aan het belang van eiser, te weten openstelling van het pand, waardoor procesbelang in beginsel ontbreekt. Dit is alleen anders indien iemand stelt dat hij schade heeft geleden en tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat hij die schade daadwerkelijk en als gevolg van het in geding zijnde besluit heeft geleden. Die beoordeling kan er immers op uitlopen dat wordt geoordeeld dat het besluit onrechtmatig is. Dit is voor de betrokkene van belang om de uit het besluit voortvloeiende schade te kunnen verhalen. [1]
7.1.
Uit het dossier volgt dat eiser de gemeente Doetinchem op 19 augustus 2022 schriftelijk aansprakelijk heeft gesteld, met het verzoek om een bedrag van ca. € 50.000,- aan hem te vergoeden vanwege door hem geleden schade als gevolg van de sluiting van het pand. Volgens eiser bestaat deze schade onder meer uit gederfde huurinkomsten, winstderving door de huurders van eiser, gemaakte kosten voor het verrichten van de volgens eiser onverplichte bouwwerkzaamheden en kosten van de ingeschakelde deskundige en van rechtsbijstand. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser als gevolg van het besluit schade heeft geleden in de vorm van onder meer gederfde huurinkomsten. Er is dus voldaan aan de voorwaarden voor procesbelang. De rechtbank zal op een andere plaats in deze uitspraak beoordelen of eiser nog procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 27 juli 2022.
Is er sprake van een overtreding?
8. Eiser voert aan dat het college niet heeft aangetoond dat sprake is van een overtreding van een wettelijke bepaling. Daarnaast voert eiser aan dat er geen sprake is van een overtreding, omdat er geen verplichting aanwezig is op grond van het Bouwbesluit 2012 of de omgevingsvergunning om brandcompartimenten aan te brengen. Ook blijkt volgens eiser uit niets dat de toegestane hoeveelheden brandgevaarlijke stoffen zijn overschreden en dat de elektra en de water- en gasleidingen niet in orde zijn. Bovendien voert eiser aan dat de blusmiddelen en de ketels zijn gekeurd en in orde zijn bevonden.
8.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een overtreding is begaan door de betrokkene. [2] Uit het primaire besluit volgt dat het college aan de bevoegdheid tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang overtredingen van artikel 1a, eerste lid, en 1b, tweede lid, van de Woningwet ten grondslag heeft gelegd, omdat diverse artikelen uit het Bouwbesluit 2012 zijn overtreden, waaronder artikel 2.62, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012. In de beslissing op bezwaar heeft het college onder verwijzing naar het controlerapport van 16 januari 2023 deze motivering aangevuld met overtredingen van het Bouwbesluit 2012, het Activiteitenbesluit milieubeheer en het geldende bestemmingsplan.
8.2.
Artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet luidde ten tijde van belang:
‘De eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.’
Artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet luidde:
‘Het is verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid.’
Op grond van artikel 2.62, eerste lid, van het Bouwbesluit dient een bestaand bouwwerk zodanig te zijn dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt.
8.3.
Uit het controlerapport van 24 juni 2022, aangepast op 16 januari 2023, volgt onder meer dat in het pand geen brandcompartimentering aanwezig was, dat vluchtroutes door andere ruimten liepen en nooduitgangen niet waren voorzien van een panieksluiting of een knopcilinder hetgeen in strijd is met artikel 7.7 van het Bouwbesluit. Voorts waren niet voldoende brandblusmiddelen aanwezig. Blusmiddelen die wel aanwezig waren, waren niet tijdig gekeurd of niet goed bereikbaar hetgeen in strijd is met artikel 6.31, lid 1 en 4, en artikel 6.33 van het Bouwbesluit. Verder is geconstateerd dat in verschillende ruimten brandbare vloeistoffen aanwezig waren, zoals benzine, petroleum en flessen met brandbaar gas en lachgas. Volgens het controlerapport is verder elektra aangetast hetgeen blijkt uit zwarte vlekken die zichtbaar zijn bij meerdere verdeeldozen en wandcontactdozen die los aan het plafond en de wanden hangen. Ook een gasslang hangt los. In zowel [naam] als in de hobbyruimte vonden brandgevaarlijke werkzaamheden plaats bestaande uit lassen en slijpen en het laden van accu’s. Het college heeft bij diverse van deze constateringen artikelen uit het Bouwbesluit genoemd die gaan over brandveiligheid, vluchtroutes en nooddeuren.
In het controlerapport is onder het kopje ‘Algehele conclusie’ opgenomen:
‘Alles is aanwezig voor het creëren voor een calamiteit: zuurstof, brandstof en
ontstekingsbron. Alles in meerdere getalen aanwezig. De veiligheid van de mensen in
(publiek toegankelijke ruimtes) en om het pand (woonwijk op 21 meter) was hierdoor in
het geding.
Er worden diverse brandgevaarlijke werkzaamheden in het pand uitgevoerd. Brandbare
vloeistoffen zijn in nagenoeg alle ruimten voldoende aanwezig. Door de "hokken"
indeling is er weinig zicht op andere ruimten door de aanwezigen.
Wij hebben dan ook de conclusies van Milieuwetgeving en Bouwwetgeving (Bouwbesluit
en bestemmingsplan) samengevat en kwamen tot de conclusie dat dit een gevaarlijke
situatie oplevert voor de aanwezigen in het pand en de directe omgeving.’
8.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met de constateringen in het controlerapport en de daarbij gevoegde foto’s voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een overtreding. Uit het rapport blijkt dat het pand brandonveilig was. De rechtbank volgt het college dat die omstandigheid in combinatie met de aangetroffen hoeveelheden brandgevaarlijke vloeistoffen en brandgevaarlijke werkzaamheden leidde tot overtreding van de Woningwet en het Bouwbesluit, alleen al omdat nooddeuren niet voorzien waren van juiste sluitingen en geen dan wel niet tijdig gekeurde blusmiddelen aanwezig waren.
Dat in de versie van het controlerapport van 24 juni 2022 de wettelijke bepalingen die volgens het college waren overtreden, niet allemaal zijn opgenomen, maakt dit niet anders. Dit heeft het college door middel van een aangepaste versie van deze rapportage van 16 januari 2023 hersteld. De rechtbank concludeert daarom dat het college bevoegd was om handhavend op te treden.
De stelling van eiser dat er geen verplichting aanwezig is op grond van het Bouwbesluit 2012 of de omgevingsvergunning om brandcompartimenten aan te brengen, dan wel dat uit niets blijkt dat de toegestane hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen zijn overschreden, maakt dit niet anders. Het college heeft met het controlerapport aannemelijk gemaakt en op zitting nogmaals toegelicht dat de aanleiding voor het toepassen van bestuursdwang was gelegen in de combinatie van factoren, te weten de opslag van brandgevaarlijke stoffen samen met het uitvoeren van brandgevaarlijke werkzaamheden en het ontbreken van vluchtroutes en brandcompartimentering. Bovendien is niet betwist dat de branddeuren niet voldeden aan de eisen van artikel 7.7 van het Bouwbesluit 2012 en dat blusmiddelen in strijd met artikel 6.31, lid 1 en 4, van het Bouwbesluit 2012 niet aanwezig waren of niet tijdig waren gekeurd, zodat het college alleen al om die reden bevoegd was om handhavend op te treden.
Het betoog slaagt niet.
Is eiser een overtreder?
9. Eiser voert aan dat niet hij maar de individuele gebruikers hadden moeten worden aangeschreven.
9.1.
Op grond van artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Niet in het geschil is dat eiser niet zelf al de overtredingen feitelijk heeft begaan. Voor beantwoording van de vraag of een ander dan degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht als functionele pleger van de overtreding kan worden aangemerkt, sluit de Afdeling aan bij de criteria van de Hoge Raad voor de toerekening van de verboden gedraging aan andere (natuurlijke) personen dan de feitelijke overtreder. [3] Op grond van voornoemde rechtspraak wordt als overtreder aangemerkt degene in wiens machtssfeer de fysieke handelingen liggen waardoor de overtreding is begaan (de beschikkingsmacht) en diegene die handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden (het aanvaardingsvereiste). Hiervan is in beginsel al sprake als de overtreder is tekortgeschoten in dat wat redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden om wederrechtelijke handelingen te voorkomen.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser ook kan worden gekwalificeerd als functioneel dader en daarmee tot overtreder. Eiser is eigenaar van het pand. De diverse overtredingen houden direct verband met de wijze waarop het pand wordt gebruikt. De eigenaar kan in de regel beschikken over de wijze van gebruik van het pand, ook als hij deze verhuurt. Dat kan hij bijvoorbeeld doen door het opnemen van bepalingen daarover in het huurcontract. Eiser had als eigenaar dan ook de beschikkingsmacht over het gebruik van het pand. Daarnaast heeft eiser het wederrechtelijke gebruik van het pand aanvaard door niet de zorg te betrachten die in redelijkheid van hem kon worden gevergd met het oog op voorkoming van de overtredingen.
Het betoog slaagt niet.
De beginselplicht tot handhaving
10. Hiervoor komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van een overtreding en dat eiser aangemerkt kan worden als overtreder. Het college was daarom bevoegd om handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Handhavend optreden kan onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. De rechtbank zal hierna de vraag beantwoorden of het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om met toepassing van artikel 5:31, tweede lid, van de Awb handhavend op te treden en het pand per direct te sluiten.
Mocht het college het pand in redelijkheid per direct sluiten?
11. Eiser betoogt dat het college hem ten onrechte geen termijn heeft geboden om zelf de overtreding te beëindigen. Directe sluiting van het pand was echter buitenproportioneel en onevenredig. Volgens hem kon worden volstaan met veel minder vergaande maatregelen en blijkt dat ook uit het besluit van 27 juli 2022 waarbij het besluit tot toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang is ingetrokken.
11.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de aanleiding om toepassing te geven aan spoedeisende bestuursdwang was gelegen in de opslag van brandgevaarlijke stoffen samen met het uitvoeren van brandgevaarlijke werkzaamheden en het ontbreken van vluchtroutes en brandcompartimentering. Door de situatie was er maar een klein vonkje nodig om een gevaarlijke brand te veroorzaken. De kans op een dergelijk vonkje was volgens het college groot gelet op de aard van de werkzaamheden. Als een dergelijke situatie zich zou voordoen zouden de gevolgen daarvan niet te overzien zijn, te meer vanwege het ontbreken van vluchtroutes en de brandcompartimentering. De staat van het bouwwerk levert hierdoor een groot gevaar op voor de gezondheid en veiligheid van de mensen in en om het pand.
11.2.
De rechtbank stelt voorop dat met het toepassen van zeer spoedeisende bestuursdwang, zoals hier aan de orde, zonder begunstigingstermijn en zonder voorafgaand besluit, zeer terughoudend moet worden omgegaan. In het onderhavige geval heeft het college het belang van het voorkomen van brand en het belang van de veiligheid van gebruikers en omwonenden zwaar laten wegen. De rechtbank is echter van oordeel dat geen sprake was van een zodanige spoedeisende situatie dat directe sluiting van het pand gerechtvaardigd was. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie zodanig gevaarlijk was dat die het niet meer toeliet dat eiser een korte begunstigingstermijn zou worden gegund om de veiligheid in het pand te waarborgen en brandgevaar te voorkomen. Dat blijkt ook uit het feit dat na de verzegeling geen verdere maatregelen zijn genomen tot het pand op 14 juli 2022 is heropend. De enige voorwaarde die daar volgens het college onmiddellijk voor nodig was, was dat per direct zou worden gestopt met het lassen en slijpen. De rechtbank ziet niet in waarom het college niet met dat minder vergaande middel heeft volstaan. Eiser had dan vervolgens een (korte) begunstigingstermijn kunnen krijgen om te voldoen aan de overige voorwaarden die in het intrekkingsbesluit zijn genoemd en die voor het college kennelijk voldoende waren om het pand te heropenen. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiser op zitting ook heeft verklaard dat een korte begunstigingstermijn van een aantal dagen voldoende was geweest om de benodigde maatregelen te treffen. De rechtbank concludeert daarom dat op 24 juni 2022 een lichter middel voorhanden was en dat het college bij de afweging van de betrokken belangen voor dit lichtere middel had moeten kiezen. Dit betekent dat op 24 juni 2022 ten onrechte is overgegaan tot de toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang op grond van artikel 5:31, tweede lid, van de Awb.
Het betoog slaagt.
Het besluit van 27 juli 2022
12. Eiser is het op zichzelf eens met de intrekking van het besluit tot toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang. Hij vindt echter dat daarin ten onrechte de voorwaarden zijn gesteld dat geen las- en slijpwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd en dat hij brandgevaarlijke stoffen moet afvoeren en een brandcompartimentering moet realiseren.
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het intrekkingsbesluit. Hij is het namelijk eens met de uitkomst daarvan. Dat eiser het niet eens is met de motivering van het intrekkingsbesluit is, is onvoldoende om procesbelang aan te nemen. [4] Verder is niet aannemelijk dat eiser schade heeft geleden als gevolg van het intrekkingsbesluit. Dat eiser kosten heeft gemaakt om te voldoen aan de afspraken die in het besluit waren opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft namelijk zelf ingestemd met deze afspraken. Daarbij komt dat in de tekst van het besluit ook niet is opgenomen dat de intrekking afhankelijk is gesteld van het voldoen aan de tussen eiser en het college gemaakte afspraken. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 27 juli 2022.

Conclusie en gevolgen

13. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is voor zover het is gericht tegen de beslissing op bezwaar voor zover die gaat over het besluit tot toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd voor zover dat ziet op de sluiting van het pand. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de beslissing op bezwaar voor zover die ziet op het intrekkingsbesluit.
13.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het beroepschrift ingediend en is tijdens de zitting aanwezig geweest. Daarvoor worden 2 punten toegekend met een waarde van € 907,- per punt. Dat betekent dat de vergoeding die het college aan eiser moet betalen € 1.814,- bedraagt. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing:

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen het besluit van 23 februari 2023 voor zover dat ziet op het besluit tot toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang dat op 5 juli 2022 op schrift is gesteld;
  • vernietigt het besluit van 23 februari 2023, voor zover dit ziet op het besluit tot toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang dat op 5 juli 2022 op schrift is gesteld;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het besluit;
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het besluit van 23 februari 2023 voor zover dat ziet op het besluit van 27 juli 2022;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M. van Riel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd om
te tekenen
De rechter is verhinderd om
te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van 12 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP0557.
2.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:604, r.o. 3.2.
3.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023 ECLI:NL:RVS:2023:2071 en 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2501
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1563.