ECLI:NL:RBGEL:2025:10304

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
24_9134
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst door nabestaande

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 december 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de nabestaande van [persoon A], en de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een eenmalig bedrag op grond van het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de SVB het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat eiseres als nabestaande geen aanvraag kon indienen. De rechtbank concludeerde dat de SVB ten onrechte was uitgegaan van de veronderstelling dat eiseres als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de SVB en verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt dat het Tijdelijk besluit is bedoeld voor de ouderen zelf en niet voor hun nabestaanden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiseres geen recht had op het eenmalige bedrag, omdat haar echtgenoot, [persoon A], op de datum van inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit niet meer in leven was. De rechtbank heeft de SVB opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/9134

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , enig erfgenaam van [persoon A] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB

(gemachtigden: mr. K. Verbeek en mr. G.E. Eind).

Samenvatting

1. Eiseres is nabestaande van [persoon A] ( [persoon A] ) en enig erfgenaam. De aanvraag op naam van [persoon A] voor het eenmalige bedrag op grond van het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst (Tijdelijk besluit) is afgewezen. Eiseres is het er niet mee eens dat zij als nabestaande het eenmalige bedrag bestemd voor [persoon A] niet heeft gekregen en dat de SVB daar in bezwaar bij is gebleven en haar bezwaar daarom ongegrond heeft verklaard. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het besluit op bezwaar (hierna: het bestreden besluit genoemd) stand houdt.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit geen stand houdt. Niet omdat eiseres met (één of meer van) de gronden die zij heeft aangevoerd gelijk heeft, maar omdat de rechtbank zelf - dat wordt ‘ambtshalve’ genoemd - heeft geconstateerd dat de SVB is uitgegaan van een onjuiste vooronderstelling. De SVB is er namelijk ten onrechte van uitgegaan dat eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt en een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft ingediend. De SVB is op grond daarvan ten onrechte overgegaan tot een inhoudelijke 0beoordeling van de ‘aanvraag’ en heeft ten onrechte in de veronderstelling verkeerd daarop een besluit in de zin van de Awb te hebben genomen, waartegen bezwaar open stond. Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft de SVB daarop ten onrechte inhoudelijk beslist.
1.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat de SVB het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Dit betekent dat de SVB niet had moeten overgaan tot een inhoudelijke beoordeling of wordt voldaan aan de voorwaarden van het Tijdelijk besluit. De SVB had in plaats daarvan moeten concluderen dat aan die toetsing niet kon worden toegekomen, omdat de ‘aanvraag’ die betrekking heeft op het (mogelijke) recht van [persoon A] , niet door [persoon A] zelf, maar - nadat hij was overleden - door eiseres als nabestaande is ingediend. Een aanvraag voor de eenmalige tegemoetkoming op grond van het Tijdelijk besluit kan echter niet door een nabestaande worden ingediend.
1.1.2.
De rechtbank zal hierna uitleggen dat eiseres geen belanghebbende is bij (toekenning van) het eenmalige bedrag op grond van het Tijdelijk besluit bestemd voor [persoon A] en dat daarmee geen sprake is van een aanvraag in de zin van de Awb. De rechtbank zal ook uitleggen dat uit de Awb volgt dat, omdat geen sprake is van een aanvraag, de beslissing die de SVB naar aanleiding daarvan heeft genomen niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. In een dergelijk geval is het maken van bezwaar niet mogelijk. Indien desondanks toch bezwaar wordt gemaakt, moet de SVB dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaren, wat betekent dat de SVB dat bezwaar niet inhoudelijk beoordeelt.
1.1.3.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Dit brengt met zich dat de rechtbank in deze uitspraak geen oordeel zal geven over de vraag of [persoon A] aan de voorwaarden van het Tijdelijk besluit voldeed.

Feiten en procesverloop

2. De echtgenoot van eiseres, [persoon A] , is op 8 februari 2024 overleden.
2.1.
Op 15 juli 2024 heeft de gemachtigde van eiseres telefonisch bij de SVB geïnformeerd naar de mogelijkheid om als nabestaande van [persoon A] een aanvraag voor een eenmalig bedrag op grond van het Tijdelijk besluit in te dienen.
2.2.
De SVB heeft aan de gemachtigde van eiseres laten weten dat voor het aanvragen van het eenmalige bedrag de klant op 1 juni 2024 in leven dient te zijn en er in het Tijdelijk besluit geen regeling is opgenomen voor nabestaanden om postuum een aanvraag in te dienen.
2.3.
Naar aanleiding van telefonisch contact op 8 augustus 2024 en 19 augustus 2024, waarin de gemachtigde van eiseres heeft aangegeven van mening te zijn dat [persoon A] aan de voorwaarden van het Tijdelijk besluit voldeed, heeft de SVB op 20 augustus 2024 een aanvraagformulier naar de gemachtigde van eiseres gezonden.
2.4.
Op 23 augustus 2024 heeft de gemachtigde van eiseres telefonisch contact gehad met de SVB over de voorwaarde van het op 1 juni 2024 in leven zijn.
2.5.
Op enig moment daarna heeft de gemachtigde van eiseres een ingevuld en door eiseres ondertekend aanvraagformulier naar de SVB gestuurd.
2.6.
De SVB heeft op 30 augustus 2024 aan eiseres bericht dat zij geen recht heeft op het eenmalige bedrag voor Nederlandse ouderen van Surinaamse herkomst bestemd voor [persoon A] , omdat nabestaanden voor het eenmalige bedrag niet in aanmerking komen.
2.7.
In het bestreden besluit van 27 november 2024 op het bezwaar van eiseres heeft de SVB het standpunt gehandhaafd, dat eiseres als nabestaande geen recht heeft op het eenmalige bedrag waarop [persoon A] bij leven mogelijk aanspraak had kunnen maken en het bezwaar ongegrond verklaard.
2.8.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De SVB heeft op het beroep gereageerd met twee verweerschriften.
2.9.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de SVB.

Bestreden besluit

3. Aan het bestreden besluit heeft de SVB ten grondslag gelegd dat het gebaar van erkenning is bedoeld voor Nederlandse ouderen van Surinaamse herkomst die zelf naar Nederland zijn gekomen en dat het niet is bedoeld voor nabestaanden. [persoon A] is op 8 februari 2024 overleden. Dit is vóór 1 juni 2024, de datum van inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit. Daarom heeft eiseres als nabestaande geen recht op het eenmalige bedrag van € 5.000.
Een nabestaande heeft wel recht op het eenmalige bedrag in de situatie waarin iemand aan de voorwaarden voldoet, maar tussen 1 juni 2024 en 30 juni 2024 komt te overlijden. Deze afspraak is gemaakt met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, omdat het Tijdelijk besluit op 1 juni 2024 is ingegaan, maar pas vanaf 1 juli 2024 een aanvraag kon worden ingediend. Van deze uitzonderingssituatie is hier evenwel geen sprake.
In het Tijdelijk besluit is opgenomen dat iemand zelf een aanvraag indient. Iemand moet dus in leven zijn. De SVB mag hier niet van afwijken. [persoon A] heeft het eenmalige bedrag helaas niet zelf kunnen aanvragen.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunten partijen
4. Eiseres betoogt dat [persoon A] wel degelijk een aanvraag heeft ingediend tijdens telefonisch contact met de SVB in november 2023, maar niet middels een formulier, omdat een formulier toen nog niet beschikbaar was. Verder heeft [persoon A] niet aangegeven af te zien van het eenmalige bedrag. Eiseres betwist het vereiste dat de aanvrager op 1 juni 2024 in leven moete zijn om een aanvraag te kunnen indienen en betoogt dat [persoon A] aan alle vier voorwaarden genoemd in het Tijdelijk besluit voldoet. Eiseres kan het bedrag goed gebruiken. De SVB had het eenmalige bedrag ook ambtshalve kunnen toekennen.
5. De SVB heeft in het verweerschrift van 21 januari 2025 het standpunt gehandhaafd. Uit de inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit op 1 juni 2024, uit de bedoeling van de regelgever en uit de systematiek van het Tijdelijk besluit, waarbij iemand die niet in aanmerking is gekomen voor ambtshalve toekenning vanaf 1 juli 2024 zelf een aanvraag moet indienen, vloeit volgens de SVB voort dat personen die voor de betreffende datum niet (meer) in leven zijn, niet in aanmerking komen voor een ambtshalve toekenning van het eenmalige bedrag en ook niet in de gelegenheid zijn gesteld vanaf 1 juli 2024 een aanvraag in te laten dienen. In het Tijdelijk besluit is om die reden dan ook bewust geen regeling voor nabestaanden opgenomen.
5.1.
In het aanvullend verweerschrift van 22 augustus 2025 heeft de SVB naar voren gebracht dat eiseres geen belanghebbende is op grond van artikel 1:2 van de Awb, omdat [persoon A] voor het indienen van de aanvraag is overleden en eiseres niet voldoet aan het vereiste van rechtstreekse betrokkenheid. De SVB constateert dat in bezwaar voorbij is gegaan aan de vraag of eiseres belanghebbende is, dat het bezwaar niet-ontvankelijk had kunnen worden verklaard, maar dat de SVB uitgaande van een belang van eiseres, terecht heeft besloten dat zij geen recht heeft op het eenmalige bedrag. De SVB heeft verder aangegeven zich niet te zullen verzetten als de rechtbank van oordeel is dat eiseres als belanghebbende wordt aangemerkt, omdat de SVB zich ook kan voorstellen dat eiseres een inhoudelijke uitspraak van de rechtbank wenst over de toepassing van het Tijdelijk besluit. De lange duur van totstandkoming en inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit maken niet dat eiseres (alsnog) een beroep kan doen op het Tijdelijk besluit.
Is eiseres belanghebbende?
6. De rechtbank ziet zich ambtshalve geplaatst voor de vraag of eiseres kan worden aangemerkt als belanghebbende bij toekenning van het eenmalige bedrag, waarop haar overleden echtgenoot [persoon A] op grond van het Tijdelijk besluit recht zou kunnen hebben gehad. Dat is relevant omdat uit de wettelijke bepalingen zoals genoemd onder 6.1 volgt dat alleen een belanghebbende een aanvraag kan indienen.
De rechtbank zal deze vraag beantwoorden aan de hand van de achtergrond, het doel, de systematiek en de uitvoering van het Tijdelijk besluit, met name zoals deze naar voren komen in de Nota van Toelichting [1] , de parlementaire geschiedenis en in een aantal artikelen van het Tijdelijk besluit.
Samenhangend met de vraag of eiseres kan worden aangemerkt als belanghebbende, ziet de rechtbank zich ambtshalve geplaatst voor de (vervolg)vragen: is sprake van een aanvraag in de zin van de Awb en van een besluit daarop in de zin van de Awb, waartegen de mogelijkheid van bezwaar open stond?
6.1.
Relevant in dit verband zijn de volgende artikelen.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
In artikel 1:3, derde lid, van de Awb is bepaald dat onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
In artikel 1:5, eerste lid, van de Awb wordt onder het maken van bezwaar verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
7. De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Achtergrond
7.1.
Voorafgaand aan en in verband met de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 is een groep van ongeveer dertigduizend mensen van Surinaamse herkomst naar Nederland gekomen. Zij deden dat welbewust omdat zij zich Nederlander voelden en het Nederlanderschap wilden behouden, met de daarbij horende rechten en plichten.
Bijna vijftig jaar later bleek dat deze ouderen van Surinaamse herkomst geen volledige uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) te hebben opgebouwd, omdat de jaren dat men in Suriname woonde niet meetellen voor de AOW-opbouw. Betrokkenen die welbewust de keuze maakten om naar Nederland te komen, ervaren dit als een groot onrecht. Zij voelen zich tweederangsburger, terwijl zij juist naar Nederland kwamen, omdat zij zich Nederlander voelden en Nederlander wilden blijven. Zij verwachtten destijds ook dat voor hen in het verlengde van de keuze om de Nederlandse nationaliteit te behouden, de rechten in het kader van de AOW zouden gelden en realiseerden zich niet dat voor de AOW-opbouw niet het Nederlanderschap als criterium gold voor de pensioenopbouw. [2]
7.1.1.
Hoewel deze kwestie om een maatschappelijk politieke oplossing riep,
wees onderzoek uit dat geen aansluiting kan worden gevonden bij het stelsel van de AOW. Voor een reparatie van een AOW-gat of een tegemoetkoming vanwege het AOW-gat bestaat geen grondslag en ook anderszins ontbraken strikt juridische redenen en mogelijkheden om deze groep Surinaamse ouderen inzake het AOW-gat tegemoet te komen. [3]
7.1.2.
Ondanks voornoemde vaststelling bleef een politiek-bestuurlijke wens bestaan om een gebaar te maken naar deze groep ouderen van Surinaamse herkomst met een groot en langlopend gevoel van onrechtvaardigheid. [4] Met het Tijdelijk besluit, wat een tijdelijke algemene maatregel van bestuur op grond van de Kaderwet SZW-subsidies is, heeft het kabinet met een eenmalige bedrag ter hoogte van € 5.000 voorzien in een gebaar van erkenning voor ouderen van Surinaamse herkomst.
Doel
7.1.3.
In artikel 2 van het Tijdelijk besluit is het doel van het Tijdelijk besluit expliciet omschreven. Daarin is vastgelegd dat met dit besluit als gebaar van erkenning een eenmalig bedrag wordt toegekend aan ouderen van Surinaamse herkomst, dat ziet op de unieke samenloop van omstandigheden van deze groep, gevormd door de verwachtingen die zijn ontstaan rondom het onafhankelijkheidsproces van Suriname, in verband met de komst van deze groep naar Nederland met het oog op de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst, het onrecht dat deze groep ervaart, omdat zij veronderstelden door de komst naar Nederland ook recht op een volledige ouderdomsuitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet te krijgen, terwijl soms over een lange periode geen recht op grond van de Algemene Ouderdomswet is opgebouwd, en de politiek-bestuurlijke wens om de pijn van deze groep vanwege deze samenloop van omstandigheden te erkennen.
Systematiek van het Tijdelijk besluit
7.2.
Het kabinet heeft in het Tijdelijk besluit de doelgroep voor het eenmalige bedrag afgebakend tot ouderen uit deze groep die op achttienjarige leeftijd dan wel op enig moment daarna de welbewuste keuze hebben gemaakt voor Nederland met het oog op de onafhankelijkheid van Suriname en in verband met de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst, die regelde dat wie in Suriname zou blijven wonen, de Surinaamse nationaliteit zou verkrijgen. Ook moeten deze Surinaamse ouderen minimaal 20 jaar in Nederland hebben gewoond. [5]
7.2.1.
Deze afbakening heeft zijn beslag gekregen in de voorwaarden voor het recht op een eenmalig bedrag die zijn opgenomen in artikel 3 van het Tijdelijk besluit. Daarin is bepaald dat een persoon recht heeft op een eenmalig bedrag, indien deze:
a. uiterlijk op 25 november 1975 in Nederland is gaan wonen, met het oog op de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst;
b. voorafgaand aan het tijdstip waarop deze persoon in Nederland ging wonen in Suriname woonde;
c. ten minste de leeftijd van 18 jaar had bereikt op het tijdstip, waarop deze persoon in Nederland ging wonen; en
d. op 1 juli 2024 ten minste 20 jaar in Nederland heeft gewoond.
Uitvoering
7.3.
Aangezien bijna de gehele doelgroep bij de SVB bekend is en een deel daarvan op hoge leeftijd is, heeft het kabinet ervoor gekozen om het eenmalige bedrag waar mogelijk ambtshalve toe te kennen om de betrokkenen en de uitvoering van de SVB te ontlasten. Het gaat hier om personen ten aanzien van wie de SVB, op basis van de reeds bij de SVB bekende gegevens, kan vaststellen dat aan de voorwaarden voor het recht op het eenmalige bedrag is voldaan. De SVB informeert betrokkenen in juni 2024 over het voornemen om het eenmalige bedrag toe te kennen. Betrokkenen die niet in aanmerking willen komen voor het eenmalige bedrag krijgen vervolgens de mogelijkheid om, binnen de in de brief opgenomen termijn, dit te kennen te geven. Op 1 juli 2024 start de SVB met ambtshalve toekennen en vanaf dat moment is het ook mogelijk om een aanvraag te doen. Het doen van een aanvraag kan aan de orde zijn, omdat de SVB voor een deel van de doelgroep niet ambtshalve kan vaststellen dat er recht is. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als iemand niet direct vanuit Suriname naar Nederland is gekomen. [6]
7.3.1.
De SVB heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat 1 juli 2024 het vroegst mogelijke moment is waarop zij met de uitvoering kan starten. De SVB heeft sindsdien aangegeven dat zij in staat is om in juni 2024 brieven te versturen over het voornemen om ambtshalve toe te kennen, waarna vanaf 1 juli 2024 gestart kan worden met het toekennen en behandelen van aanvragen. [7]
7.3.2.
De startdatum voor de ambtshalve toekenning en datum vanaf wanneer een aanvraag kan worden ingediend zijn vermeld in artikel 6 respectievelijk artikel 7 van het Tijdelijk besluit.
In artikel 6, tweede lid, van het Tijdelijk besluit is met betrekking tot de ambtshalve toekenning bepaald, dat het recht op het eenmalige bedrag vanaf 1 juli 2024 ambtshalve wordt toegekend, nadat de termijn, bedoeld in het eerste lid, is verstreken.
In artikel 7, eerste lid, van het Tijdelijk besluit is over de toekenning op aanvraag vastgelegd dat een aanvraag in de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2026 bij de SVB kan worden ingediend, door middel van een door de SVB verstrekt aanvraagformulier.
7.4.
Tijdens het debat op 29 juni 2023 van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over de
uitwerking van het gebaar van erkenning naar ouderen van Surinaamse herkomst, heeft de minister expliciet te kennen gegeven dat het eenmalige bedrag waar het in het Tijdelijk besluit om gaat “echt voor de mensen zelf is, dus niet voor de nabestaanden”. [8]
8. De rechtbank is van oordeel dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van het Tijdelijk Besluit zoals weergegeven in 7.1 tot en met 7.4 en de omschrijving van het doel in artikel 2 van het Tijdelijk besluit blijkt dat het eenmalige bedrag is bedoeld als een gebaar van erkenning dat bestemd is voor een Surinaamse oudere die zelf naar Nederland is gekomen voorafgaand aan de Surinaamse onafhankelijkheid en die nadien in eigen persoon een gevoel van onrecht heeft ervaren. Het gaat hier om een persoonlijke recht op een financieel gebaar van erkenning, zoals naast uit het voorgaande ook blijkt uit artikel 3 van het Tijdelijk besluit, waarin de voorwaarden voor het recht op het eenmalige bedrag zijn neergelegd.
Het Tijdelijk besluit is op 1 juni 2024 in werking getreden. Dit uitvoeringstechnische gegeven brengt met zich dat om aanspraak te kunnen doen gelden op grond van de Tijdelijke regeling, en daarmee dus het persoonlijk recht te gelde te kunnen maken, er op 1 juni 2024 gevoelens van onrecht moeten zijn die voor erkenning in aanmerking komen (waarbij tevens moet zijn voldaan aan een aantal voorwaarden). Dit betekent dat de Surinaamse oudere om aanspraak te (kunnen) hebben op het eenmalige bedrag, c.q. om het persoonlijke recht uit te (kunnen) oefenen, op de datum van inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit, 1 juni 2024, in leven moet zijn. Tijdens de zitting heeft de SVB dit ook bevestigd.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat [persoon A] op de datum van inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit, 1 juni 2024, niet meer in leven was. Zijn aanspraak c.q. persoonlijk recht heeft daardoor op het moment van inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit niet meer kunnen ontstaan. De stelling van eiseres dat [persoon A] eerder telefonisch een aanvraag heeft ingediend bij gebreke van een aanvraagformulier, begrijpt de rechtbank aldus, dat eiseres daarmee bedoelt aan te voeren dat eiser zijn aanspraak eerder al heeft willen doen gelden. Nu op dat moment het Tijdelijk besluit evenwel nog niet in werking was getreden, was alleen al om die reden [9] het bestaan c.q. ontstaan van deze aanspraak op dat moment feitelijk en juridisch onmogelijk.
De stelling van eiseres dat het moment van inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit op 1 juni 2024 willekeurig is gekozen, waarmee zij - naar de rechtbank begrijpt - een beroep doet op rechtsongelijkheid, volgt de rechtbank niet. De regelgever heeft om uitvoeringstechnische redenen voor deze datum gekozen en dat ook als zodanig gecommuniceerd. [10] Het is inherent aan regelgeving als de onderhavige, dat personen (net) wel of (net) niet in aanmerking komen voor (in dit geval) een tegemoetkoming, maar dat maakt de regelgeving (het Tijdelijk besluit) als zodanig niet willekeurig.
8.2.
Gelet op het feit dat sprake is van een persoonlijk recht op een gebaar van erkenning voor gevoelens die de Surinaamse oudere in eigen persoon heeft ondervonden en gelet op het feit dat van deze gevoelens op de datum van inwerkingtreding sprake moet zijn, kunnen nabestaanden van de Surinaamse oudere geen aanspraak doen gelden op het financiële gebaar van erkenning: niet zij, maar de overleden oudere heeft immers destijds de keuze gemaakt voor Nederland en daarna gevoelens van onrecht ondervonden. De rechtbank wijst er in dat kader op dat dit aspect – zoals volgt uit 7.4 – tijdens de bespreking van het gebaar van erkenning in de Tweede Kamer aan bod is gekomen en dat de regelgever (minister) expliciet te kennen heeft gegeven dat de tegemoetkoming niet is bedoeld voor nabestaanden. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres niet een rechtstreeks betrokken belang heeft bij (toekenning van) het eenmalige bedrag op grond van het Tijdelijk besluit bestemd voor [persoon A] en zij dus niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
8.3.
Eiseres heeft in beroep verwezen naar de omstandigheid dat nabestaanden in de periode van 1 juni 2024 tot en met 30 juni 2024 wel een aanvraag konden indienen voor het eenmalige bedrag bestemd voor de Surinaamse oudere die na 1 juni 2024 is overleden. Volgens haar valt niet in te zien waarom nabestaanden in geval van overlijden na 1 juni 2024 wel een aanvraag voor de overleden Surinaamse oudere kunnen doen, maar zij als nabestaande van [persoon A] , die een paar maanden eerder, op 8 februari 2024, is overleden, geen aanvraag kan indienen.
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet en leidt niet tot het oordeel dat eiseres (alsnog) een rechtstreeks belang heeft als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb, bij het eenmalige bedrag op grond van het Tijdelijk besluit bestemd voor [persoon A] .
Zoals al overwogen in 8.1. is vanwege uitvoeringstechnische redenen gekozen voor de datum van 1 juni 2024 als datum van inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit. Omdat pas vanaf 1 juli 2024 het aanvraagformulier beschikbaar was, kan eerst vanaf die datum een aanvraag op grond van het Tijdelijk besluit worden ingediend. Voor de situatie waarin een Surinaamse oudere op 1 juni 2024 in leven is en aanspraak heeft op het eenmalige bedrag, omdat aan de inhoudelijke voorwaarden wordt voldaan, maar na die datum komt te overlijden, is op uitvoeringsniveau de afspraak gemaakt dat de aanvraag kan worden ingediend - en daarmee dus de uitoefening van een aanspraak c.q. recht kan worden overgenomen - door de nabestaanden. Deze ‘overgangsregeling’ is in het geval van [persoon A] niet van toepassing, aangezien op de datum van inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit voor [persoon A] geen aanspraak meer kon ontstaan, vanwege zijn overlijden voordien.
8.4
De omstandigheid dat eiseres het geld goed kan gebruiken, omdat zij [persoon A] laatste wens heeft uitgevoerd hetgeen de nodige kosten opleverde en zij zelf ook op haar AOW wordt gekort, maakt niet dat zij een rechtstreeks belang heeft bij (toekenning van) het eenmalige bedrag bestemd voor [persoon A] . [11] In het bovenstaande is gebleken dat uit de systematiek en de totstandkomingsgeschiedenis van het Tijdelijk besluit blijkt dat het eenmalige bedrag niet bedoeld is voor de nabestaanden. De minister heeft dit bovendien tijdens een debat in de Tweede Kamer ook expliciet benoemd.
8.5.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de SVB het eenmalige bedrag ook ambtshalve had kunnen toekennen, merkt de rechtbank ten slotte op dat zij deze stelling niet volgt, aangezien op de datum van inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit voor [persoon A] gelet op zijn overlijden geen aanspraak meer bestond.
Is sprake van een aanvraag?
9. Nu eiseres gelet op dat wat is geoordeeld in 8.2 tot en met 8.4, niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is geen sprake van een verzoek gedaan door een belanghebbende om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Dit betekent dat er geen sprake is van een aanvraag als bedoeld in dit artikel(lid).
Is sprake van een besluit?
10. Ondanks dat geen sprake is van een aanvraag om een besluit te nemen op grond van het Tijdelijk besluit, heeft de SVB het verzoek van eiseres, niet zijnde een aanvraag, wel in behandeling genomen. Echter, het negatieve antwoord van de SVB van 30 augustus 2024 gericht aan eiseres, dat daarop is gevolgd, kan niet worden aangemerkt als een - op basis van het Tijdelijk besluit genomen - besluit in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. Het negatieve antwoord van de SVB heeft - anders dan bij een besluit in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb het geval is - geen rechtsgevolgen, wat zoveel betekent dat het negatieve antwoord geen juridische consequenties heeft.
Kan bezwaar worden gemaakt?
11. Nu het negatieve antwoord van de SVB van 30 augustus 2024 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, kan worden aangemerkt, kan met inachtneming van het bepaalde in artikel 1:5, eerste lid, van de Awb daartegen door eiseres geen bezwaar worden gemaakt. Bezwaar kan namelijk alleen worden gemaakt als sprake is van een besluit. In bezwaar kan worden aangegeven waarom de belanghebbende het niet eens is met de rechtsgevolgen, dus met de juridische consequenties van een besluit en verzoekt de belanghebbende om heroverweging van het besluit. Maar nu die juridische consequenties hier niet zijn verbonden aan het negatieve antwoord van de SVB van 30 augustus 2024, kan dat niet. De SVB heeft dit ten onrechte niet onderkend en heeft ten onrechte een heroverweging uitgevoerd waarbij ten onrechte in een inhoudelijke beoordeling aan de hand van het Tijdelijk besluit is getreden. De SVB had het bezwaar echter niet-ontvankelijk moeten verklaren.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
10.1
Omdat het beroep gegrond is, moet de SVB het griffierecht aan eiseres vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 27 november 2024;
  • verklaart het bezwaar dat eiseres heeft gemaakt niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat de SVB het griffierecht van € 51 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, voorzitter, en mr. D.J. Post en
mr. P.L. de Vos, leden, in aanwezigheid van mr. B. de Vries, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Staatsblad 2023, 386.
2.Zie de Nota van Toelichting, p. 5.
3.Voor een meer uitgebreid schets van de voorgeschiedenis, inclusief verwijzing naar onder meer het rapport Adviescommissie Onverplichte tegemoetkoming ouderen van Surinaamse herkomst (Commissie Sylvester) van 1 juli 2021, Kamerstukken II 2020/21, 20361, nr. 197, bijlage 989935 en de voorlichting van de Raad van State van 20 oktober 2021, Kamerstukken II 2021/22, 20361, nr. 201, bijlage 1003066, verwijst de rechtbank naar de Nota van Toelichting, p. 5 en p. 6.
4.Nota van Toelichting, p. 7.
5.Zie ook Nota van Toelichting p. 8 en p. 9 onder “Doelgroep van het gebaar en voorwaarden”.
6.Zie Nota van Toelichting p. 10 en 11 onder “Toekenningsproces”.
7.Nota van Toelichting. p. 14.
8.Kamerstukken II, 2022/23, 20 361, nr. 220, p. 33.
9.Daargelaten of aan de inhoudelijke voorwaarden zou zijn voldaan.
10.Zie 7.5.1. en zie Nota van Toelichting, Staatsblad 2023, 386, p. 10 en p. 11 ‘Toekenningsproces’ en p. 13 en p. 14 ‘Uitvoeringstoets SVB’.
11.Overigens heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting bevestigd dat eiseres voor haarzelf een tegemoetkoming op grond van het Tijdelijk besluit heeft ontvangen.