ECLI:NL:RBGEL:2024:9757

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
11358340 \ VV EXPL 24-131
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht in kort geding tussen samenwoners met beide een hoofdhuurovereenkomst na beëindiging van de relatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 4 december 2024, hebben twee samenwoners, beiden hoofdhuurder van een woning, een kort geding aangespannen na de beëindiging van hun relatie. Beide partijen vorderen het exclusieve gebruiksrecht van de huurwoning, maar de voorzieningenrechter heeft beide vorderingen afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat geen van de partijen een voldoende doorslaggevend belang heeft bij de toekenning van het exclusieve gebruiksrecht. De zaak draait om de vraag wie recht heeft op de woning, waarbij beide partijen hun belangen hebben uiteengezet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat beide partijen contractueel hoofdhuurder zijn en dat zij gelijkwaardig recht hebben op de woning. De rechter benadrukt dat in een kort geding geen definitieve beslissing kan worden genomen over het huurrecht, en dat de huidige situatie gehandhaafd blijft totdat er in een bodemprocedure een definitieve uitspraak wordt gedaan. De rechter heeft ook de proceskosten gecompenseerd, gezien de affectieve relatie tussen de partijen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11358340 \ VV EXPL 24-131
Vonnis in kort geding van 4 december 2024
in de zaak van
[eiseres in conv],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie;
verwerende partij in reconventie;
hierna te noemen: [eiseres in conv] ,
gemachtigde: mr. P.G.W. van Wees,
tegen
[gedaagde in conv],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie;
eisende partij in reconventie;
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
gemachtigde: mr. E.N. Mulder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 november 2025 met producties 1 t/m 6;
- de e-mail van 15 november 2025 met producties 1 t/m 10 van de zijde van [gedaagde in conv] ;
- de op voorhand op 19 november 2024 gestuurde pleitnota met een eis in reconventie van de zijde van [gedaagde in conv] ;
- de e-mails van 19 november 2025 met producties 7 t/m 11 van de zijde van [eiseres in conv] ;
- de e-mail van 19 november 2025 met productie 11 van de zijde van [gedaagde in conv] ;
- de e-mail van 20 november 2025 met productie 20 van de zijde van [eiseres in conv] ;
- de mondelinge behandeling van 20 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Bij brief van 11 oktober 2023 heeft [eiseres in conv] een WMO verhuisindicatie met een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten van € 2.500,00 toegewezen gekregen. In de brief staat dat het besluit 12 maanden geldig is en de voorwaarden waar de nieuwe woning aan moet voldoen om voor de tegemoetkoming in aanmerking te komen. Dat is dat het een levensloopgeschikte gelijkvloerse woning moet zijn met voldoende ruimte in de badkamer voor het plaatsen van een douchstoel aan de wand.
2.3.
Met ingang van 26 maart 2024 hebben partijen gezamenlijk de woning aan [adres 1] (hierna: het gehuurde of de woning) gehuurd van Stichting Volkshuisvesting Arnhem (hierna: SVA).
2.4.
Partijen hebben omstreeks 7 augustus 2024 hun relatie beëindigd. [eiseres in conv] heeft daarna de woning verlaten en woont sindsdien bij haar moeder (eerst in [plaats] , maar inmiddels in [plaats] ). [gedaagde in conv] verblijft nog in het gehuurde, samen met zijn moeder.
2.5.
In de e-mail van [naam 1] (van wijkteams Arnhem) van 9 oktober 2024 aan [eiseres in conv] staat onder meer:
De verhuisindicatie is aan jou toegekend wegens jouw fysieke beperkingen in combinatie met je toenmalige woonsituatie.
In april 2024 heb je, samen met je toenmalige partner, een woning geaccepteerd die als Levensloopgeschikt is gelabeld door Volkshuisvesting. Je hebt deze woning met voorrang toegekend gekregen en het adres is: [adres 1] .
Door “de verzilvering” van deze verhuisindicatie, komt direct de geldigheid van deze indicatie te vervallen. Je hebt immers een geschikte sociale huurwoning gevonden en geaccepteerd die geschikt is voor de verdere toekomst.
2.6.
Bij brief van 10 oktober 2024 heeft de gemachtigde van [eiseres in conv] [gedaagde in conv] aangeschreven en aanspraak gemaakt op het alleenrecht van de woning en [gedaagde in conv] verzocht om de woning uiterlijk 14 oktober 2024 te verlaten.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
[eiseres in conv] vordert, na wijziging van haar eis, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis dat
  • [eiseres in conv] vanaf drie dagen na dit vonnis bij uitsluiting gerechtigd is tot het tijdelijk voortgezet en exclusief gebruik van de gemeenschappelijke huurwoning staande en gelegen te [adres 1] , met al daartoe behoort;
  • [gedaagde in conv] wordt veroordeeld de woning met aanhorigheden aan het adres te [adres 1] met al het zijne en de zijnen te ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels aan [eiseres in conv] , binnen drie dagen na dit vonnis;
  • [gedaagde in conv] wordt veroordeeld in de kosten van dit geschil.
3.2.
[gedaagde in conv] vordert in reconventie, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, dat het voortgezet gebruik van de woning aan [gedaagde in conv] wordt toegewezen, met uitsluiting van [eiseres in conv] met alles wat daarin en daartoe behoort, waarbij [eiseres in conv] binnen drie dagen na dit vonnis de sleutels aan [gedaagde in conv] doet toekomen, met veroordeling van [eiseres in conv] in de proceskosten.
3.3.
Partijen leggen ieder – kort gezegd – aan hun vorderingen ten grondslag dat de een meer belang heeft bij exclusief gebruik van de woning dan de ander. Op de vorderingen en verweren van partijen wordt, voor zover nodig, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Vanwege de verwevenheid van de vorderingen in conventie en reconventie, zal de voorzieningenrechter de vorderingen gezamenlijk beoordelen.
Spoedeisend belang
4.2.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres in conv] en [gedaagde in conv] ten tijde van dit vonnis bij de gevorderde voorzieningen een spoedeisend belang hebben. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang van de vorderingen voortvloeit uit de aard van de vorderingen. Tussen partijen is dit ook niet in geschil.
Toekenning exclusief huurrecht
4.3.
Vooropgesteld wordt dat zowel [eiseres in conv] als [gedaagde in conv] op grond van de met SVA gesloten huurovereenkomst allebei contractueel hoofdhuurder zijn van de huurwoning. Zij kunnen dan ook allebei op gelijke wijze gebruikmaken van de woning. Ook zijn zij op grond van de huurovereenkomst gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen tegenover de verhuurder.
4.4.
Op grond van artikel 7:267 lid 7 BW kan een (mede)huurder in een bodemprocedure vorderen dat de rechter zal bepalen dat de huur van de andere (mede)huurder met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer wordt voortgezet. De vordering wordt alleen toegewezen, als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. De regeling van artikel 7:267 lid 7 BW is van overeenkomstige toepassing bij gezamenlijke huur. [1] Hiervan is in deze zaak sprake. Binnen dit kort geding kan de voorzieningenrechter geen definitieve beslissing geven over de toedeling van het huurrecht van de woning aan een van de partijen. De vorderingen van partijen kunnen enkel leiden tot een voorlopige voorziening in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure aan wie van partijen het huurrecht wordt toebedeeld.
4.5.
Voor toewijzing van een vordering in dit kort geding is vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering is in dit kort geding geen plaats. Dat zal moeten gebeuren in een bodemprocedure.
4.6.
Beide partijen hebben bepleit dat zij, met uitsluiting van de ander, belang hebben om in de woning te blijven wonen. Bij de vraag wie met uitsluiting van de ander voorlopig in de woning zal mogen blijven, gaat het om een belangenafweging. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
4.7.
[eiseres in conv] heeft gesteld dat zij meer belang bij de woning heeft omdat de woning op basis van haar WMO-indicatie aan haar is toegekend. De indicatie is daarmee verzilverd en die kan zij niet meer opnieuw gebruiken. Zij heeft nog steeds last van medische beperkingen die maken dat zij nog steeds belang heeft bij het huren van een woning die levensloopbestendig en gelijkvloers is. Tijdelijk woont zij nu in bij haar moeder in [plaats] , maar dat is een 55+ woning en het is niet toegestaan dat daar ook inwonende kinderen verblijven. Bovendien is de afstand naar school erg groot vanaf [plaats] en is het gebruik van openbaar vervoer lastig voor [eiseres in conv] . [eiseres in conv] heeft geen auto tot haar beschikking, zo stelt zij. Ook heeft zij familie wonen in Amsterdam, maar daar kan zij vanwege praktische bezwaren niet verblijven.
4.8.
De belangen van [gedaagde in conv] zitten hem er vooral in dat hij aangewezen is op deze woning vanwege zijn studie en zijn werk. Hij heeft geen familie in Nederland wonen waar hij (tijdelijk) zou kunnen verblijven. Daar komt bij dat hij zijn vorige huurwoning heeft opgezegd in het kader van een woningruil om samen met [eiseres in conv] deze woning te kunnen huren. Hij beschikt nu niet (meer) over een wachttijd, zodat hij nauwelijks kans maakt op een andere woning.
4.9.
Alle omstandigheden, in samenhang bezien en tegen elkaar afwegend, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat geen van partijen een zwaarder wegend belang heeft bij tijdelijke toewijzing van de huurwoning. Daarom zal de voorzieningenrechter de vorderingen in conventie en reconventie afwijzen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat – indien vast zou komen te staan dat de woning aan [eiseres in conv] is toebedeeld op grond van haar WMO-indicatie en zij vanwege haar fysieke gesteldheid enkel kan wonen in een levensloopbestendige woning – zij in beginsel – een groter belang heeft bij deze woning. De huurwoning betreft namelijk een levensloopbestendige woning. Echter, binnen het bestek van dit kort geding is niet aannemelijk geworden dat de woning is toegekend aan [eiseres in conv] op grond van deze WMO-indicatie en ook is onvoldoende aannemelijk geworden dat [eiseres in conv] vanwege haar fysieke toestand op dit moment enkel kan verblijven in een levensloopbestendige woning. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.11.
Voorshands gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat met het Entree-account van [gedaagde in conv] is gereageerd op de woning. Daarbij komt dat zowel [eiseres in conv] als [gedaagde in conv] contractueel hoofdhuurder zijn en uit de huurovereenkomst zelf blijkt niet dat sprake is van een levensloopbestendige woning en/of de omstandigheid dat de woning enkel beschikbaar is voor huurders met een WMO-indicatie. Dat de wijkcoach in haar brief van 9 oktober 2024 schrijft dat de woning aan [eiseres in conv] is toegekend op basis van de WMO-indicatie, maakt dit niet anders. Dit is door [gedaagde in conv] betwist door te wijzen op de omstandigheid dat de woning is toegekend op basis van woningruil. Aangezien [eiseres in conv] haar stelling niet verder heeft onderbouwd en binnen het bestek van dit kort geding nadere bewijslevering niet aan de orde is, is dan ook niet aannemelijk geworden dat de woning is toegekend aan [eiseres in conv] op grond van deze WMO-indicatie.
4.12.
[eiseres in conv] heeft, ter onderbouwing van haar stelling dat zij gelet op haar medische beperkingen een groter belang heeft bij de woning, haar medisch dossier in het geding gebracht. [gedaagde in conv] betwist dat [eiseres in conv] op dit moment zodanige medische beperkingen ondervindt dat zij moet verblijven in een levensloopgeschikte woning. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [eiseres in conv] geen doorslaggevend belang kan ontlenen aan haar huidige fysieke toestand. Dit volgt namelijk niet uit het overgelegde medisch dossier. Een recente verklaring van een arts of andere deskundige dat zij enkel kan verblijven in een levensloopbestendige woning ontbreekt. De voorzieningenrechter overweegt verder dat uit de omstandigheid dat aan [eiseres in conv] een WMO-indicatie is verstrekt ook niet volgt dat haar fysieke toestand van dien aard is dat zij een groter belang heeft bij de woning. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres in conv] toegelicht dat de WMO-indicatie is verstrekt door een wijkcoach omdat de toenmalige huurwoning ongunstig was gelegen t.o.v. de bushalte. Om de bushalte te bereiken moest een heuvel worden bedwongen. De toenmalige woning was daarna alleen bereikbaar na het nemen van de trap tot de eerste verdieping. Die combinatie, nemen van een heuvel en een trap, was in de eigen woorden van [eiseres in conv] heftig. Dat was aanleiding voor een gesprek met de wijkcoach die daarna een WMO-indicatie heeft verstrekt. De voorzieningenrechter overweegt dat niet is gesteld of anderszins gebleken, dat aan de beslissing om een WMO-indicatie te verstrekken een medisch advies ten grondslag lag. Voorshands gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat specifieke omstandigheden van de voormalige huurwoning in combinatie met enig fysieke ongemak dat het gevolg is van een spierziekte van [eiseres in conv] aanleiding vormde voor de WMO-indicatie.
4.13.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat [eiseres in conv] binnen het bestek van dit kort geding geen doorslaggevend belang kan ontlenen aan de omstandigheid dat de woning levensloopgeschikt is. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de overige belangen die partijen hebben aangevoerd dient te beoordelen.
4.14.
Beide partijen hebben uiteengezet dat zij de huur van de woning kunnen dragen, zodat daar geen doorslaggevend belang is. Partijen hebben bepleit dat zij de verschuldigde huursom individueel kunnen dragen door gebruik te maken van studiefinanciering en toelagen. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde in conv] niet in zijn stelling dat [eiseres in conv] niet in staat zal zijn om de verschuldigde huursom zelfstandig te kunnen betalen. Voorshands is die stelling, gezien de financiële gegevens die [eiseres in conv] in het geding heeft gebracht, niet aannemelijk geworden. Voor beide partijen geldt verder dat zij vanwege opleiding en werk zijn aangewezen op de locatie van de woning. Voorshands gaat de voorzieningenrechter er verder van uit dat geen van partijen een alternatieve verblijfplaats voorhanden heeft en dat zij allebei een vergelijkbare (kleine) kans maken op een andere sociale huurwoning. Dat [eiseres in conv] op dit moment bij haar moeder verblijft maakt het voorgaande niet anders. Voorshands gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat geen sprake is van een oplossing die voor de kortere of langere termijn bestendig is.
4.15.
Naar het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter heeft geen van partijen dan ook een voldoende doorslaggevend belang bij toekenning van het exclusieve gebruiksrecht van de woning. Beide partijen hebben dan ook juridisch als feitelijk evenveel recht op en belang bij de woning. Het is bij die stand van zaken dan niet aan de voorzieningenrechter om bij wege van een tijdelijke voorziening een beslissing te nemen over het exclusieve gebruiksrecht. Die beslissing zal dan teveel een arbitrair karakter hebben. De voorzieningenrechter zal daarom zowel de vorderingen in conventie als reconventie afwijzen. De huidige juridische situatie zal dan ook worden gehandhaafd totdat de kantonrechter in een bodemprocedure een definitieve beslissing neemt over het gebruiksrecht. Dit betekent dat beide partijen zeggenschap hebben over wie en wat zich in de woning mag bevinden. Ook zijn beide partijen gerechtigd om de woning te gebruiken. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter dit scenario met partijen besproken. Zowel [eiseres in conv] als [gedaagde in conv] hebben aangegeven dat scenario onwenselijk te vinden, maar de voorzieningenrechter heeft geen onoverkomelijke bezwaren gehoord. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter ook de omstandigheid dat partijen eerder het plan hadden gevat om voor tijdelijke duur gezamenlijk van de huurwoning gebruik te blijven maken. Dat plan is uiteindelijk gestrand omdat de moeder van [gedaagde in conv] ook in de woning verbleef.
4.16.
De voorzieningenrechter realiseert zich terdege dat deze uitkomst niet ideaal voorkomt. Het vraagt van partijen overleg, afstemming en wederzijds begrip. Partijen kunnen ook onderling proberen tot andere afspraken te komen. Zo kunnen partijen ervoor kiezen de woning om de beurt te gebruiken.
4.17.
Gelet op de affectieve relatie die partijen hebben gehad en gelet op de uitkomst van deze procedure, zal de voorzieningenrechter de proceskosten compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres in conv] af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt;
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen van [gedaagde in conv] af;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.
51588 \ 32268

Voetnoten

1.Vgl. HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964, rov. 3.4 t/m 3.6.