In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 4 december 2024, hebben twee samenwoners, beiden hoofdhuurder van een woning, een kort geding aangespannen na de beëindiging van hun relatie. Beide partijen vorderen het exclusieve gebruiksrecht van de huurwoning, maar de voorzieningenrechter heeft beide vorderingen afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat geen van de partijen een voldoende doorslaggevend belang heeft bij de toekenning van het exclusieve gebruiksrecht. De zaak draait om de vraag wie recht heeft op de woning, waarbij beide partijen hun belangen hebben uiteengezet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat beide partijen contractueel hoofdhuurder zijn en dat zij gelijkwaardig recht hebben op de woning. De rechter benadrukt dat in een kort geding geen definitieve beslissing kan worden genomen over het huurrecht, en dat de huidige situatie gehandhaafd blijft totdat er in een bodemprocedure een definitieve uitspraak wordt gedaan. De rechter heeft ook de proceskosten gecompenseerd, gezien de affectieve relatie tussen de partijen.