ECLI:NL:RBGEL:2024:9580

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
C/05/442203 / FA RK 24-3331
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor gecombineerde geslachtsnaam afgewezen wegens gebrek aan juridische grondslag

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van een vrouw om vervangende toestemming voor een gecombineerde geslachtsnaam voor haar minderjarige kind. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. van Empel, verzocht de rechtbank om toestemming om de geslachtsnaam van haar kind te wijzigen naar een combinatie van haar eigen achternaam en die van de vader, die vertegenwoordigd werd door advocaat mr. W.G.A. van Hoogstraten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders tot maart 2023 een affectieve relatie hebben gehad en dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over hun kind, dat is geboren in 2020.

De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw afgewezen op grond van het feit dat er geen juridische grondslag bestaat voor het verzoek. De wetgeving omtrent geslachtsnamen, met name artikel 1:5 BW en de Wet Introductie Gecombineerde Geslachtsnaam (WIGG), vereist dat ouders gezamenlijk een keuze maken voor de geslachtsnaam van hun kind. Aangezien de ouders het niet eens konden worden over de geslachtsnaam, ontbrak de vereiste gemeenschappelijke verklaring. De rechtbank benadrukte dat het niet de bedoeling van de wetgever is dat geschillen over de geslachtsnaam aan de rechter worden voorgelegd, en dat de wet voorziet in een vangnetnorm die bepaalt welke geslachtsnaam het kind zal dragen in het geval van onenigheid.

De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek en dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, gezien de ex-partnerproblematiek die de communicatie tussen hen belemmert. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. A.E.M. Overkamp, kinderrechter, en de griffier was mr. N.E. van Ginkel.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/442203 / FA RK 24-3331
Datum uitspraak: 24 december 2024
beschikking op verzoek gecombineerde geslachtsnaam
in de zaak van
[naam vrouw](hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. D. van Empel te Wijchen,
tegen
[naam man](hierna: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. W.G.A. van Hoogstraten te Beuningen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift ingekomen bij de griffie op 9 oktober 2024;
- het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen bij de griffie op 19 december 2024;
- het verweer op het zelfstandig verzoek, ingekomen bij de griffie op 20 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling was gepland op 20 januari 2025. Omdat de vrouw vóór 31 december 2024 een beslissing van de rechtbank wil, is in overleg met partijen besloten om de zaak schriftelijk op de stukken af te doen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot maart 2023 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit deze relatie is geboren:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.3.
De man heeft [de minderjarige] erkend en partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad aan haar toestemming te geven om voor [de minderjarige] in plaats van de geslachtsnaam ‘
[achternaam man] ’aanvraag te doen voor de gecombineerde geslachtsnaam
(primair) ‘
[achternaam vrouw achternaam man] ’
(subsidiair) ‘
[achternaam man achternaam vrouw] ’,
met bepaling dat de toestemming van de rechtbank de toestemming van de man vervangt, en
met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij is van mening dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek, althans dat het verzoek moet worden afgewezen. Hij vraagt op zijn beurt veroordeling van de vrouw in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
De moeder wil de geslachtsnaam van [de minderjarige] wijzigen naar een gecombineerde geslachtsnaam, waarbij [de minderjarige] naast de geslachtsnaam van de vader ook de geslachtsnaam van de moeder zal krijgen. De rechtbank is van oordeel dat voor dit verzoek een juridische grondslag ontbreekt. Zij zal dat hierna toelichten.
4.2.
In artikel 1:5 BW is bepaald hoe een kind een geslachtsnaam verkrijgt. Op grond van deze bepaling is het aan de ouders gezamenlijk om een keuze te maken voor de geslachtsnaam van hun kind. Dat gebeurt voor of bij gelegenheid van de aangifte van geboorte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Als de ouders geen keuze maken, dan bepaalt artikel 1:5 BW welke geslachtsnaam het kind zal dragen; dit is een zogenaamde vangnetnorm. In het belang van de rechtszekerheid en ordening in de samenleving is het namelijk noodzakelijk dat iemand niet alleen een voornaam maar ook een achternaam (geslachtsnaam) heeft.
4.3.
Op 1 januari 2024 is de Wet Introductie Gecombineerde Geslachtsnaam (WIGG) in werking getreden. Daardoor is de keuzemogelijkheid van ouders voor de geslachtsnaam van hun kinderen uitgebreid met de keuze voor een gecombineerde geslachtsnaam, bestaande uit die van beide ouders in een vrij te bepalen volgorde.
4.4.
De WIGG kent een overgangsregeling voor kinderen geboren op of na 1 januari 2016. In artikel IIIB staat het volgende:
“1. Tot en met een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet kunnen kinderen van dezelfde ouders de geslachtsnaam van beide ouders in een door hen te bepalen volgorde verkrijgen, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de ouders verklaren gezamenlijk dat de kinderen een geslachtsnaam behoren te krijgen die bestaat uit een combinatie van de geslachtsnamen van beide ouders in een door hen eensluidend gekozen volgorde;
b. het oudste kind dat in familierechtelijke betrekking tot beide ouders staat, is geboren op of na 1 januari 2016 en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet;
c. de verklaring betreft alle kinderen van dezelfde ouders.
2. […]
3. Een gemeenschappelijke verklaring als bedoeld in het eerste lid onder a, kan worden afgelegd ten overstaan van iedere ambtenaar van de burgerlijke stand. Van deze verklaring maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van naamskeuze op.
4. […]”
4.5.
De minderjarige [de minderjarige] is geboren op [geboortedatum] . Zij is het oudste en enige gezamenlijke kind van deze ouders en valt daarmee onder de overgangsregeling.
4.6.
De overgangsregeling biedt de mogelijkheid voor ouders om een (nieuwe) naamskeuze voor de gecombineerde geslachtsnaam voor [de minderjarige] te doen. De ouders moeten zich hiervoor wenden tot de ambtenaar van de burgerlijke stand. Beide ouders moeten het hier over eens zijn. Nu de ouders geen overeenstemming hebben, ontbreekt de vereiste gemeenschappelijke verklaring. Voor deze situatie bepaalt de wet, zowel in het belang van de rechtszekerheid als in het belang van het kind, welke geslachtsnaam het kind heeft (de vangnetnorm). Dit betekent voor [de minderjarige] dat zij haar huidige geslachtsnaam ‘ [achternaam man] ’ behoudt.
4.7.
Voor de rechter is hierin geen rol weggelegd. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest dat de ouders hierover kunnen procederen. Uit de kamerstukken bij het wetsvoorstel blijkt namelijk dat de nieuwe keuzemogelijkheid voor de gecombineerde geslachtsnaam een aanvulling op de reeds bestaande keuzemogelijkheden is. Het maken van een keuze is niet verplicht; in gevallen waarin de ouders geen keuze maken bepaalt de wet welke geslachtsnaam het kind zal hebben. Als één van beide ouders niet meewerkt aan de keuze voor een gecombineerde geslachtsnaam, biedt het overgangsrecht van de WIGG geen mogelijkheid voor wijziging van de geslachtsnaam van het kind. Dat is ook in lijn met het wettelijke systeem van artikel 1:5 BW dat uitgaat van een naamskeuze door beide ouders gezamenlijk. De wetgever heeft bewust geen mogelijkheid in de wet gecreëerd om geschillen over de geslachtsnaam aan de rechter voor te leggen, omdat dit de verantwoordelijkheid van beide ouders voor de naamskeuze miskent. Dit volgt al uit de uitspraak van de Hoge Raad van 14 april 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AU9239) over een geschil tussen ouders over naamskeuze. De Hoge Raad oordeelde dat de vangnetbepaling bewust door de wetgever is opgenomen en dat hierin geen taak voor de rechter is weggelegd.
4.8.
De rechtbank verwijst verder naar het antwoord van Minister Weerwind tijdens de algemene beraadslaging Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam van 7 september 2022, TK 105.
“Hoe werkt de overgangsregeling? Staat het ouders vrij om een verzoek in te dienen bij de rechter voor vervangende toestemming voor een keuze van een dubbele naam? Dat was een vraag van de heer Van Nispen. De regeling van het naamrecht biedt geen mogelijkheid om onenigheid tussen ouders over de naam voor te leggen aan de rechter, of om vervangende toestemming te vragen. Ik vind zelfs een geschillenregeling niet wenselijk. Niet alleen legt dit een extra druk op de rechterlijke macht, ook is een objectieve belangenafweging — bij uitstek een taak van de rechter — hierbij mijns inziens niet goed te maken, zeker nu daarbij vaak geen zakelijke, maar eerder emotionele argumenten een rol kunnen spelen. Van de rechter wordt dan in feite gevraagd om te beslissen als zou het lot hebben beslist.”
4.9.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat voor het verzoek van de vrouw geen wettelijke grondslag bestaat, ook niet op grond van de geschillenregeling van artikel 1:253a BW.
4.10.
Er is ook geen andere wettelijke basis om in rechte een voorziening te treffen waarmee zonder de medewerking van de andere ouder een geslachtsnaamkeuze in de zin van artikel 1:5 BW en de WIGG en de daarvan deel uit makende overgangsregeling tot stand kan worden gebracht. Voor zover de vrouw een wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige] zou willen bewerkstelligen op de voet van artikel 1:7 BW, moet zij zich wenden tot de dienst Justis van het Ministerie van Justitie & Veiligheid.
4.11.
De vrouw heeft nog aangevoerd dat de toepassing van het overgangsrecht discriminerend zou werken en de betreffende wetsbepaling in strijd is met internationaalrechtelijke bepalingen zoals neergelegd in het EVRM, IVBPR en EU-Handvest. De rechtbank erkent op zichzelf dat internationale verdragen voorschrijven dat ouders het recht dienen te krijgen om de geslachtsnaam van hun kind te kiezen. Dat volgt ook uit de bestaande wettelijke bepalingen. De wetgever heeft hierbij echter geen rol gezien voor de rechter, met als belangrijkste bezwaar dat er weinig redelijke argumenten zijn op grond waarvan een rechter een namenconflict op zakelijke wijze zou kunnen beslissen.
4.12.
De keuze die de wetgever heeft gemaakt, te weten dat ouders een gezamenlijke keuze moeten maken en dat bij gebreke daarvan de wet bepaalt welke geslachtsnaam het kind krijgt, valt binnen de grenzen van de beoordelingsvrijheid die internationale verdragen de nationale wetgever op het onderhavige rechtsgebied laat. Wanneer ouders het niet met elkaar erover eens zijn of hun kind de geslachtsnaam van de ene dan wel van de andere ouder of een gecombineerde geslachtsnaam zal hebben, brengen internationaalrechtelijke bepalingen niet mee dat de rechter de voor dat geval gemaakte, in art. 1:5 BW neergelegde, keuze van de wetgever op basis van een belangenafweging opzij moet kunnen zetten.
4.13.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
4.14.
Omdat de procedure voortvloeit uit de verbroken relatie van partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd. De rechtbank weegt hierbij mee dat bij partijen nog sprake lijkt te zijn van ex-partnerproblematiek die in de weg staat aan een goede onderlinge communicatie. Dat heeft mede tot deze procedure geleid.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart de vrouw niet ontvankelijk in haar verzoek;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E.M. Overkamp, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. N.E. van Ginkel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.