ECLI:NL:RBGEL:2024:9570

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
05/037071-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door rijden onder invloed van alcohol

Op 18 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 januari 2023 betrokken was bij een verkeersongeval in Appeltern. De verdachte, geboren in Oekraïne, bestuurde een personenauto onder invloed van alcohol, wat resulteerde in een frontale botsing met een andere auto. Bij dit ongeval kwam een passagier, [slachtoffer 1], om het leven en raakten meerdere andere inzittenden, waaronder [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], zwaar gewond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos en onvoorzichtig rijgedrag, wat leidde tot de dood van een ander en zwaar lichamelijk letsel bij meerdere personen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. Daarnaast werden de civiele vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor affectieschade aan de nabestaanden van het slachtoffer en smartengeld aan de gewonden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en legde de verdachte een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/037071-23
Datum uitspraak : 18 oktober 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] (Oekraïne),
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. D. van der Beek, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te Appeltern, in de gemeente West Maas en Waal,
in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Dijkgraaf de Leeuwweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl hij verkeerde onder invloed van een (forse) hoeveelheid alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik de rijvaardigheid kon verminderen, rijdend over voornoemde Dijkgraaf de Leeuwweg zijn motorrijtuig niet, althans niet voldoende onder controle te houden en/of heeft kunnen houden en/of (daarbij) deels op de weghelft, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden terwijl een medeweggebruiker zijn, verdachtes, motorrijtuig al zeer dicht was genaderd en/of (vervolgens) frontaal op/tegen voornoemde medeweggebruiker is gebotst en/of gereden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood en/of waardoor (een) ander(en) (genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde,
vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te Appeltern, in de gemeente West Maas en Waal,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Dijkgraaf de
Leeuwweg, zijn motorrijtuig niet, althans niet voldoende onder controle heeft gehouden en/of heeft kunnen houden en/of (daarbij) deels op de weghelft, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden terwijl een medeweggebruiker zijn, verdachtes, motorrijtuig al zeer dicht was genaderd en/of (vervolgens) frontaal op/tegen voornoemde medeweggebruiker is gebotst en/of gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 1 januari 2023 in de gemeente West Maas en Waal, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in
artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.94 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 1 januari 2023 reed verdachte als bestuurder van een personenauto op de Dijkgraaf de Leeuwweg in Appeltern. Verdachte had twee passagiers bij zich, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 4] bestuurde een personenauto, een Dacia Duster, met één passagier [slachtoffer 3] in tegenovergestelde richting op dezelfde weg. Op de Dijkgraaf de Leeuwweg botsten de voertuigen frontaal tegen elkaar. [2] Ten gevolge van het verkeersongeval is [slachtoffer 1] overleden. [3] [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] hebben letsel opgelopen. [4]
Op 1 januari 2023 om 16:48 uur is bij verdachte bloed afgenomen ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Het resultaat hiervan bedroeg 1.94 milligram ethanol per milliliter bloed. [5] Verdachte heeft ter terechtzitting van 4 oktober 2024 verklaard dat hij op oudjaarsnacht drie liter bier heeft gedronken en dat hij tijdens het autorijden dronken was. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 1 is volgens de officier van justitie sprake van een zeer hoge mate van schuld van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Verdachte heeft verklaard dat het juist de Dacia Duster was die hem op zijn weghelft tegemoet reed en dat verdachte degene was die als eerste moest uitwijken. Volgens de raadsman is dat een alternatief scenario dat in de weg staat aan bewezenverklaring. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Voorafgaand rijgedrag
Op de mobiele telefoon van verdachte is een filmpje van 33 seconden aangetroffen en de beschrijving van de beelden is vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen. De persoon die het filmpje maakte zat op de passagiersstoel voorin de auto. Ten tijde van het ongeval zat hier [slachtoffer 1] . Op het filmpje is te zien dat de bestuurder van de auto met verhoogde snelheid vier keer over de rotonde rond reed. Een witte personenauto kwam aanrijden en bleef bij de rotonde stil staan. Dit blijkt later getuige [getuige] te zijn. Vervolgens is te zien dat de auto bij het verlaten van de rotonde nagenoeg geheel op de linkerzijde van de weg reed en even daarna weer richting het midden van de weg stuurde. [7]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat ze op 1 januari 2023 zag dat een auto rondjes aan het driften was op een minirotonde op de kruising van de Dijkgraaf de Leeuwweg en de Sluisseweg. Ze zag vervolgens dat het voertuig met een enorme vaart de rotonde verliet in de richting van de Noord-Zuid op de Dijkgraaf de Leeuwweg. Ze hoorde dat de banden van de auto aan het “gieren” waren bij het verlaten van de rotonde en ze zag dat de auto op de verkeerde weghelft terecht kwam. [8]
Toedracht van het ongeval
[slachtoffer 4] , in de tegemoet komende Dacia, heeft verklaard dat zij zag dat verdachte met zijn auto op zijn eigen weghelft reed. Ze zag dat de auto opeens in haar richting stuurde. De auto kwam nu frontaal op hen af rijden. Ze kon de auto van verdachte niet meer ontwijken als ze naar rechts zou gaan sturen en heeft op dat moment naar links gestuurd om de auto te ontwijken. Dat lukte niet en ze botsten. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat ze het idee had dat de andere bestuurder rechts van haar wilde passeren. [9]
[slachtoffer 3] zat naast haar moeder, [slachtoffer 4] , in de auto. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat ze zag dat een grijskleurig voertuig in hun richting reed op de weg. De auto was aan het slingeren en belandde op hun weghelft. Eerst is haar moeder naar rechts uitgeweken om het voertuig te laten passeren. Ze zag dat dit niet zou passen en haar moeder is vervolgens naar links uitgeweken en op de andere weghelft gaan rijden om een botsing te vermijden. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat ze zag dat verdachte ook terug stuurde en recht op hen afreed. Haar moeder kon niet meer uitwijken. [10]
De beoordeling van de toedracht
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol een personenauto heeft bestuurd. Verdachte heeft onvoldoende controle gehouden over zijn voertuig, heeft over de weg geslingerd en is op de verkeerde weghelft terecht gekomen, waarna hij frontaal op een tegemoetkomende auto is gebotst.
Door de verdediging is aangevoerd dat de mogelijkheid bestaat dat juist de auto van [slachtoffer 4] op de verkeerde weghelft reed, waardoor verdachte degene was die als eerste moest uitwijken. De rechtbank gaat voorbij aan dit door de raadsman geschetste alternatieve scenario. De rechtbank heeft in de voorgaande overweging vastgesteld dat verdachte, terwijl hij onder invloed was van alcohol, de controle over zijn voertuig is verloren. De rechtbank gaat uit van het scenario dat verdachte op de verkeerde weghelft terecht is gekomen en dat [slachtoffer 4] heeft geprobeerd uit te wijken, maar dat dit niet is gelukt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte onder invloed van alcohol was en dat hij kort voorafgaand aan het ongeval meerdere malen en met verhoogde snelheid over de minirotonde is gereden. Hij heeft reeds op dat moment gevaarlijk weggedrag laten zien en belandde bij het verlaten van de rotonde volgens een getuige op de verkeerde weghelft, hetgeen door de filmopname is bevestigd. Dat eerdere weggedrag draagt niet bij aan de geloofwaardigheid van het alternatieve scenario, dat overigens alleen steunt op de verklaring van verdachte zelf.
De mate van schuld
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de WVW 1994.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (zie het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:470). Het gedrag van de verdachte wordt in die beoordeling afgemeten aan dat wat van een verkeersdeelnemer in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Dit toetsingskader brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Van iedere bestuurder mag worden verwacht dat deze anticipeert op komende verkeerssituaties en voortdurend (geestelijk en lichamelijk) in staat is zijn voertuig onder controle te houden om veilig aan het verkeer deel te nemen en om de benodigde verkeershandelingen te verrichten. Deze zorgplicht geldt dus ook voor verdachte.
De rechtbank stelt vast dat verdachte onder invloed was van een veel grotere hoeveelheid alcohol dan wettelijk is toegestaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcoholhoudende drank de rijvaardigheid, waaronder het beoordelen van verkeerssituaties, negatief beïnvloedt. Verdachte heeft ter terechtzitting van 4 oktober 2024 verklaard dat hij weet dat je geen auto mag besturen als je gedronken hebt. Hij heeft veel rijervaring en hij vond zichzelf in staat om achter het stuur te zitten, maar hij begrijpt dat ook dan de regel geldt. [11] Verdachte is de controle over het voertuig verloren en is in botsing gekomen met de tegenliggende auto van [slachtoffer 4] .
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte ook in samenhang bezien niet toereikend zijn voor het oordeel dat sprake is geweest van roekeloos rijgedrag en zal verdachte daarvan vrijspreken. Wel komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich niet heeft gedragen zoals van een verkeersdeelnemer mag worden verwacht. Het geheel van de gedragingen van verdachte brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, als gevolg waarvan het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Daarmee is het ongeval aan zijn schuld te wijten.
Het lichamelijk letsel van de slachtoffers
Uit de geneeskundige verklaring van 1 januari 2023 volgt dat [slachtoffer 2] zes ribben heeft gebroken en dat hij een klaplong heeft opgelopen. Daarnaast had hij wonden op zijn hoofd en onderbeen, die zijn gehecht. De genezingsduur werd geschat op 4 weken. [12] Uit de schriftelijke, in het dossier gevoegde slachtofferverklaring, die namens hem is voorgelezen op de zitting van 4 oktober 2024, is gebleken dat [slachtoffer 2] twee maanden niet heeft kunnen werken en dat hij tot op heden last heeft van geheugenverlies en dat zijn zicht slechter is geworden.
[slachtoffer 4] heeft door het ongeval een hartkneuzing, een gebroken borstbeen, een gebroken kuitbeen, een gebroken ruggenwervel en een gebroken stuitje opgelopen. Tot halverwege maart 2024 heeft [slachtoffer 4] in een speciaal bed in de woonkamer gelegen en tot mei 2024 heeft ze een gipscorset gedragen vanwege de gebroken ruggenwervel. De verwachting is dat haar rug niet meer volledig zal herstellen. Ook ervaart ze tot op heden nog pijn in haar borstbeen en stuitje. [13]
[slachtoffer 3] heeft door het ongeval haar stuitje gebroken. Ook zij heeft, naast haar moeder, in een speciaal bed in de woonkamer gelegen. Na het ongeval heeft zij zes maanden niet kunnen werken. [14]
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet.
Slotsom
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaarde gedragingen leveren een in zodanige mate samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen in grote mate overeenkomt, namelijk de bescherming van de verkeersveiligheid, dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks1 januari 2023 te Appeltern, in de gemeente West Maas en Waal,
in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Dijkgraaf de Leeuwweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
roekeloos, in elk gevalzeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en
/ofonoplettend rijgedrag, terwijl hij verkeerde onder invloed van een
(forse
)hoeveelheid alcohol, waarvan hij wist
of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik de rijvaardigheid kon verminderen, rijdend over voornoemde Dijkgraaf de Leeuwweg zijn motorrijtuig niet,
althans niet voldoendeonder controle
te houden en/ofheeft gehouden en
/of(daarbij) deels op de weghelft, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden terwijl een medeweggebruiker zijn, verdachtes, motorrijtuig al zeer dicht was genaderd en
/of(vervolgens) frontaal op
/tegenvoornoemde medeweggebruiker is gebotst
en/of gereden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood en
/ofwaardoor
(een)ander
(en
)(genaamd [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] ) zwaar lichamelijk letsel
of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht,
dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,
eerste, tweede,
derde, vierde of vijfdelid van de Wegenverkeerswet 1994,
dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
2.
hij op
of omstreeks1 januari 2023 in de gemeente West Maas en Waal, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in
artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.94 milligram,
in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waardoor anderen lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet.
feit 2:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (1.94 milligram)

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en een rijontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat in geval van een veroordeling voor feit 1 sprake is van de meest beperkte vorm van schuld. De verdediging vraagt op grond daarvan en vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte om het feit af te doen met een taakstraf en een zo beperkt mogelijke rijontzegging.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval veroorzaakt, terwijl hij onder invloed was van bijna vier keer de toegestane hoeveelheid alcohol in zijn bloed. Hij is de controle over de auto verloren en op de andere weghelft terecht gekomen. De auto is vervolgens frontaal op de uit de andere richting komende auto van [slachtoffer 4] gebotst. Dit zijn zeer ernstige strafbare feiten, waarmee verdachte niet alleen zijn eigen veiligheid, maar ook die van de overige verkeersdeelnemers in gevaar heeft gebracht. Door het verkeersongeval is de passagier op de bijrijdersstoel van verdachte overleden. Hierdoor is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. De passagier achterin de auto van verdachte en de inzittenden van de andere auto hebben zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen is gebleken hoeveel impact de feiten op de slachtoffers hebben gehad. Duidelijk is geworden dat [slachtoffer 4] moet voortleven met fysieke beperkingen en dat zij nog steeds pijn ervaart. [slachtoffer 3] krijgt, vanwege de herbelevingen die ze nog steeds heeft van het ongeval, EMDR therapie.
De LOVS-oriëntatiepunten hanteren als uitgangspunt voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander werd gedood en waarbij sprake is van een ernstige mate van schuld, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 4 jaren. De rechtbank zal, vanwege de ernst van het feit, uitgaan van deze mate van schuld en dit uitgangspunt volgen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Nabestaanden slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde 2] (de moeder van [slachtoffer 1] ) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 20.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 1] (de zus van [slachtoffer 1] ) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 17.500,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft aangevoerd dat [slachtoffer 1] er zelf voor heeft gekozen om in de auto geen veiligheidsgordel te dragen. Dit aspect dient volgens de verdediging op grond van eigen schuld en/of billijkheid in matigende zin te worden meegenomen. Daarnaast betwist de verdediging dat tussen de zus en [slachtoffer 1] een zodanig nauwe band bestaat dat uit eisen van redelijkheid en billijkheid zou voortvloeien dat de zus voor de toepassing van artikel 6:108 lid 3 BW als naaste wordt aangemerkt. De verdediging heeft verzocht om geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat de inkomenssituatie van verdachte hoogst waarschijnlijk tot gijzeling zal leiden.
Overweging van de rechtbank
Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering kunnen nabestaanden zich als benadeelde partij in het strafproces voegen.
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit verdriet en pijn die is veroorzaakt doordat een persoon met wie men een affectieve band heeft, overlijdt. Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen nabestaanden zich met een vordering tot vergoeding van affectieschade voegen. De wet geeft in het vierde lid een limitatieve opsomming van de personen die aanspraak kunnen maken op deze affectieschade. In artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g BW is daarnaast een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, die onder zeer uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld. Het is een zogenoemd forfaitair stelsel.
De rechtbank stelt vast dat de moeder van [naam] op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c BW tot de kring van gerechtigden behoort en aldus recht heeft op vergoeding van affectieschade.
Broers en zussen worden niet genoemd in artikel 6:108, vierde lid, BW. Daarom ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of [benadeelde 1] , de zus van [slachtoffer 1] , een beroep kan doen op de hiervoor genoemde hardheidsclausule. Beoordeeld dient te worden of de zus in een zodanig nauwe persoonlijke relatie tot [slachtoffer 1] staat dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naaste in de zin van artikel 6:108, derde lid, BW wordt aangemerkt. Gelet op wat ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat sprake was van een bestendig gezinsleven en dat [slachtoffer 1] zijn hele leven in gezinsverband met zijn zus en hun ouders onder één dak hebben geleefd. [benadeelde 1] en [slachtoffer 1] hebben als meerderjarige kinderen samen met hun ouders gewoond. Ook nadat zij de oorlog in Oekraïne ontvlucht zijn, woonden zij samen met hun moeder in het opvangcentrum. Mede gelet op de aard, duur en intensiteit van de relatie tussen [slachtoffer 1] en zijn zus acht de rechtbank deze relatie zodanig persoonlijk en nauw, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naaste kan worden aangemerkt in de zin van artikel 6:108, derde lid, BW en aldus recht heeft op vergoeding van affectieschade.
Uit het dossier volgt dat slachtoffer [slachtoffer 1] ten tijde van het verkeersongeval bewust geen autogordel droeg omdat hij dat lastig vond. Aannemelijk is dat deze omstandigheid deels heeft bijgedragen aan het intreden van de schade. De rechtbank zal deze causale bijdrage stellen op 25%. Redenen van billijkheid om dit te corrigeren zijn er niet. De rechtbank zal de gevorderde forfaitaire bedragen aan affectieschade daarom met 25% verlagen op grond van artikel 6:101 BW.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat aan de moeder van [slachtoffer 1] een bedrag van € 15.000,- aan affectieschade en aan de zus van [slachtoffer 1] een bedrag van
€ 13.125,- aan affectieschade kan worden toegewezen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 280,- aan materiële schade (daggeldvergoeding ziekenhuis) en
€ 10.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd, vanwege de eigen keuze van [slachtoffer 2] om de autogordel niet te dragen. De verdediging heeft verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat de inkomenssituatie van verdachte hoogst waarschijnlijk tot gijzeling zal leiden.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de daggeldvergoeding van het ziekenhuis tot een hoogte van € 280,- kan worden toegewezen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 BW recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
Door de aanrijding heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel in de vorm van gebroken ribben en een klaplong opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 7.500 vaststellen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij ten tijde van het verkeersongeval geen autogordel droeg. De rechtbank zal dit bedrag daarom eveneens met 25% verlagen op grond van artikel 6:101 BW.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 5.625,- aan smartengeld kan worden toegewezen.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 1 januari 2023 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen. Gezien de slechte financiële situatie van verdachte die een gezin moet onderhouden, naast familie in Oekraïne waar oorlog heerst en diens beperkte mogelijkheden om werk te vinden als Oekraïense vluchteling die geen Nederlands spreekt, zal de rechtbank de toe te passen gijzeling telkens beperken tot één dag.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 8, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;

ontzegtverdachte ten aanzien van het onder feit 1 bewezen verklaarde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest;
Beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen
 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 15.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 13.125,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 280 aan materiële schade en € 5.625,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 1] en [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vorderingen;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen in deze procedure hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan schadevergoeding te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling als hierna te bepalen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij
Bedrag
Gijzeling
[benadeelde 2]
€ 15.000
1 dag
[benadeelde 1]
€ 13.125
1 dag
[slachtoffer 2]
€ 280 aan materiële schade en € 5.625 aan smartengeld
1 dag
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.H. Steenweg (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. W. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Hut, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 oktober 2024.
mr. Steenweg en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Zuid-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023048773, gesloten op 16 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aanrijding misdrijf, p. 14.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 66 en uittreksel overlijdensakte, p. 69.
4.Geneeskundige verklaring, p. 158 ( [slachtoffer 2] ), proces-verbaal van verhoor slachtoffer van 19 december 2023, p. 139 ( [slachtoffer 4] ), proces-verbaal van verhoor slachtoffer van 19 december 2023, p. 133 ( [slachtoffer 3] ) en aanvullend proces-verbaal met informatie Bernhoven Ziekenhuis ( [slachtoffer 3] ).
5.Proces-verbaal van rijden onder invloed, p. 162 en Rapport Maasstad Ziekenhuis van 20 januari 2023, p. 170.
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 oktober 2024.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 142.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 124.
9.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer, p. 136-137.
10.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer, p. 130-131.
11.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 oktober 2024.
12.Geneeskundige verklaring, p. 158.
13.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 19 december 2023, p. 139.
14.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 19 december 2023, p. 133 en aanvullend proces-verbaal met informatie Bernhoven Ziekenhuis.