ECLI:NL:RBGEL:2024:9486

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
AWB _ 23 - 4380
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor een dakopbouw in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouders voor het plaatsen van een dakopbouw op een bestaande aanbouw. Eiseres is het niet eens met de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen, die op 16 mei 2023 het bezwaarschrift van eiseres ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2024 behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank stelt vast dat de bouw- en goothoogte van de dakopbouw niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de afwijking van het bestemmingsplan, die 0,2 meter betreft, gering is en dat de gevolgen voor de goede ruimtelijke ordening beperkt zijn. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat de vergunning leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het straatbeeld of dat de belangen van eiseres onvoldoende zijn meegewogen.

De rechtbank wijst erop dat de deskundige die het college heeft ingeschakeld, heeft geconcludeerd dat de gevolgen voor het straatbeeld en de lichtinval beperkt zijn. De rechtbank volgt de redenering van het college en oordeelt dat de vergunning kan worden verleend. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/4380

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen

(gemachtigde: M. Arts).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij] en [derde-partij]uit [woonplaats] (vergunninghouders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouders voor het plaatsen van een opbouw op een bestaande aanbouw aan de [locatie] te [woonplaats].
1.1.
In de beslissing op bezwaar van 16 mei 2023 heeft het college het bezwaarschrift van eiseres gericht tegen de omgevingsvergunning, met aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard. Eiseres is het niet eens met dit besluit en is hiertegen in beroep gekomen. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar partner, en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning voor het bouwen van een dakopbouw op de bestaande aanbouw aan de woning van vergunninghouders (hierna: de dakopbouw). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 3 november 2022 heeft het college besloten om met afwijking van het bestemmingsplan ‘Kern Malden’ een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een dakopbouw op de bestaande aanbouw. Volgens het college is het bouwplan in strijd met artikel 17.2.1.g van de planregels, omdat de aanbouw aan de achterzijde wordt verhoogd met een bouwlaag tot 5,4 meter, terwijl vanuit het bestemmingsplan 3 meter is toegestaan. Het is volgens het college mogelijk hiervoor af te wijken van het bestemmingsplan. [1]
5. In de beslissing op bezwaar heeft het college de motivering van het besluit als volgt aangevuld:
‘In artikel 17.2.1.e.3. van het bestemmingsplan "Kern Malden" staat:
“bij woningen van 3 of meer aaneen minimaal 2,5 m aan de uiteinden, met dien verstande dat die afstand mag worden verkleind tot 0 m, mits dit deel van het hoofdgebouw 3 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan wordt gebouwd en de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m; voor zover de gronden grenzen aan de openbare weg of het openbaar groen geldt in afwijking van het vorenstaande een bouwhoogte van maximaal 3 meter.”
Het bouwplan heeft een goothoogte van 5,4 meter en voldoet daarmee niet aan de eis van 3 meter goothoogte. Het bouwplan is strijdig met genoemde artikel 17.2.1.e.3. Op grond van artikel 4, lid 4, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn Burgemeesters en Wethouders bevoegd om met toepassing van artikel 2:12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht af te wijken van het bestemmingsplan voor:
“Een (…) dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw(…)”
Het bouwplan wijkt 2,4 meter af van de toegestane goothoogte. Deze strijdigheid met het bestemmingsplan is gering, want het gaat om een iets andere bouwvorm/bouwmassa t.o.v. de volgens de bestemmingsplan maximaal toelaatbare bouwvorm/bouwmassa. Volgens het bestemmingsplan mag er tot maximaal 3 meter achter de voorgevellijn gebouwd worden. De opbouw is echter 4,5 meter achter de voorgevellijn gesitueerd en is dus verder achter de voorgevellijn gesitueerd dan wat er volgens het bestemmingsplan maximaal is toegestaan. De hogere goothoogte leidt daarom niet tot een onaanvaardbare aantasting van het straatbeeld.’
Is de goothoogte van de dakopbouw te hoog?
6. Eiseres voert aan dat het bouwplan fors afwijkt van de maximale toegestane goothoogte van 3 meter.
6.1.
Het college heeft op basis van artikel 4, lid 4, bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning verleend voor de afwijking van het bestemmingsplan. Die betreft de goothoogte van het plan, die 5,4 meter is in plaats van de 3 meter die het bestemmingsplan toestaat, en de afstand tot de erfgrens.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit het bestemmingsplan volgt dat de bouw- en goothoogte van de dakopbouw niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft dit gebaseerd op artikel 17.2.1 onder g van het bestemmingsplan. Daarin staat:
de achtergevels van hoofdgebouwen mogen tot maximaal 4 m achter de oorspronkelijke achtergevels, en het verlengde daarvan, worden gebouwd, met dien verstande dat achtergevels tot 8 m achter de oorspronkelijke achtergevels mogen worden gebouwd, mits:
1. de afstand van het betreffende deel van het hoofdgebouw tot perceelsgrenzen aan alle zijden minimaal 4 m bedraagt;
2. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m
.’
Net als de commissie bezwaarschriften is de rechtbank van oordeel dat uit deze bepaling geen maximale goot- en bouwhoogte volgt. De bepaling regelt de afstanden wanneer aan de achterzijde van het hoofdgebouw wordt uitgebouwd, en dus de achtergevel wordt verplaatst. Daar is in dit geval echter geen sprake van, nu het gaat om een dakopbouw op de aanbouw. De achtergevel blijft op dezelfde plaats. Uit deze bepaling vloeit voor dat geval geen maximale bouwhoogte voort.
6.3.
Wat is dan wel de maximale bouwhoogte? Op grond van de definitie van artikel 1.45 van het bestemmingsplan “Kern Malden” (het bestemmingsplan) wordt onder ‘hoofdgebouw’ verstaan: een gebouw, inclusief alle aan- en uitbouwen met uitzondering van carports, dat op een bouwperceel door zijn indeling of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. Dat betekent dat de dakopbouw op de aanbouw als hoofdgebouw moet worden gekwalificeerd. Daarom is als goothoogte op grond van artikel 17.2.1 onder k van de planregels maximaal 6 meter toegestaan, en als bouwhoogte 10 meter op grond van artikel 17.2.1 onder l van de planregels. Met een goot- en bouwhoogte van 5,4 meter is de dakopbouw op grond van deze bepalingen van het bestemmingsplan toegestaan. Het college had daarvoor dus geen omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan hoeven verlenen.
Heeft het college in redelijkheid de omgevingsvergunning kunnen verlenen?
7. Eiseres voert aan dat het niet is toegestaan dat tegen de erfgrens wordt aangebouwd. Zij voert verder aan dat het straatbeeld door het bouwplan wordt aangetast. Volgens eiseres wordt door de vergunde opbouw het beeld van geschakelde twee-onder-een-kapwoningen verstoord.
7.1.
Als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, kan een omgevingsvergunning alleen worden verleend als het college besluit om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. [2] Van deze bevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht en of het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft besloten dat het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Daarbij is van belang dat het college enkel de ruimtelijke gevolgen moet beoordelen van dat wat meer wordt vergund ten opzichte van wat door het bestemmingsplan al is toegestaan. Dat gaat in dit geval om een beperkte afwijking, nu de dakopbouw op 2,3 meter van de erfgrens wordt gebouwd, terwijl het bestemmingsplan 2,5 meter toestaat. Het gaat dus om een afwijking van 0,2 meter. [3]
In het bestreden besluit heeft het college besloten op grond van artikel 4, vierde lid, bijlage II van het BOR af te wijken van deze afstandsbepaling in het bestemmingsplan. Daarbij is overwogen dat het gevolg van deze strijdigheid met het bestemmingsplan gering is, zoals ook op zitting nog is toegelicht. De rechtbank kan deze motivering volgen nu het gaat om een afwijking van 20 centimeter. De grond over de afstand tot de erfgrens slaagt daarom niet.
7.3.
Ook de stelling dat het straatbeeld zou worden aangepast, maakt dit oordeel niet anders. Het betreft hier namelijk een welstandsvrij gebied. Daarbij zijn de gevolgen voor het straatbeeld heel beperkt, nu het gaat om een heel beperkte afwijking van het bestemmingsplan, namelijk de verkleining van de afstand tot de perceelsgrens van 2,5 meter tot 2,3 meter.
7.4.
Het college heeft een deskundige laten beoordelen of sprake is van een ernstige verstoring van het bestaande straat- en bebouwingsbeeld. Daarbij is van belang dat de deskundige ervan uit is gegaan dat de omgevingsvergunning ook betrekking heeft op de goothoogte van 5,4 meter in plaats van 3 meter, terwijl de rechtbank hierboven heeft geoordeeld dat die binnen het bestemmingsplan past. Ook nu gaat het voor de afwijking van de bestemmingsplan enkel om de afstand van de dakopbouw tot de perceelsgrens die 20 centimeter korter is dan de toegestane 2,5 meter. Dat betekent dat de gevolgen voor het straatbeeld veel beperkter zijn dan waar de deskundige van uit is gegaan.
Ook uitgaande van een grotere afwijking van het bestemmingsplan heeft de deskundige een positief advies afgegeven. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) mag het college van dit advies uitgegaan, nadat het is nagegaan of het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [4] Het is aan eiseres om toe te lichten waarom het advies niet begrijpelijk is of een tegenadvies van een deskundig te achten persoon of instantie te overleggen. [5] De rechtbank stelt vast dat eiseres dat niet heeft gedaan, eiseres heeft enkel haar eigen mening heeft gegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college voldoende rekening gehouden met de gevolgen van de omgevingsvergunning voor eiseres?
8. Eiseres voert ten slotte aan dat zij door verminderd zonlicht vanwege de opbouw geen zonnepanelen meer kan plaatsen.
8.1.
Het college heeft in de beslissing op bezwaar op dit punt de volgende motivering opgenomen:
‘Voor wat betreft de vrees is geuit met betrekking tot verminderde lichtinval in de zijgevelraam van de [locatie] en de verminderde mogelijkheden voor het plaatsen van de geplande zonnepanelen op de aanbouw van de [locatie]. De aanbouw van de [locatie] is noordwestelijk gesitueerd ten opzichte van de woning (en de opbouw) van de [locatie]. In de vroege ochtend en vanaf de late middag schijnt de zon op (een deel van) de aanbouw aan de zijgevel van de [locatie]. In de tussenliggende periode ligt de aanbouw grotendeels in de schaduw van de woning [locatie]. Ook in de huidige situatie is er al sprake van verminderde lichtinval op de aanbouw met de geplande zonnepanelen en de zijgevel van de [locatie]. De opbouw van de [locatie] geeft een beperkte toename van vermindering van lichtinval, is het niet te verwachten dat er een relevante vermindering van zonlicht zal optreden.’
8.2.
Verder is in beroep het rapport van de Bezonningsingenieur van 25 oktober 2025 (bedoeld is 2023) door het college in het geding gebracht. Hierin staat: ‘Op basis van de berekeningen kan worden gesteld dat er op het platte dak sprake is van een beperkte vermindering (-13%) van potentiële straling en daarmee opbrengst van zonne-energie. Er blijkt op een afstand groter dan 3 m van de geplande opbouw sprake van een beperkte afname ten gevolge van de geplande dakopbouw. Dit betreft ongeveer 60% van het platte dakoppervlak.’
8.3.
Ook voor de gevolgen van de dakopbouw voor eiseres geldt, dat alleen voor de afwijking van het bestemmingsplan moet worden beoordeeld of die gevolgen voldoende zijn meegewogen. Dat gaat dus alleen om de verkleining van de afstand tot de perceelsgrens tot 2,3 meter (in plaats van 2,5 meter). Voor het overige is de dakopbouw immers in overeenstemming met het bestemmingsplan. Die gevolgen zijn vanwege het geringe verschil van 20 centimeter nog beperkter dan waar het college en de Bezonningsingenieur zijn uitgegaan, omdat zij de gevolgen van de gehele dakopbouw hebben beoordeeld. Maar ook uitgaande van een grotere afwijking van het bestemmingsplan heeft het college geoordeeld dat de gevolgen beperkt zijn vanwege de noordwestelijke situering. De rechtbank kan de redenering van het college volgen. Dat betekent dat een geringere afwijking van het bestemmingsplan ook niet onevenredig uitpakt voor eiseres.
8.4.
Het rapport van de Bezonningsingenieur leidt tot dezelfde conclusie als het bestreden besluit. Gesteld noch gebleken is dat het rapport inhoudelijk niet in orde is. Enkel is in algemene zin aangevoerd dat de plaatjes in het advies niet zouden kloppen, maar dat is een algemene stelling die eiseres niet verder heeft onderbouwd.
Dat het college dit deskundige advies eerst pas tegelijk met het verweerschrift heeft overlegd, maakt niet zoals eiseres stelt, dat de belangen tijdens de heroverweging door het college onvoldoende zijn afgewogen. De deskundige komt immers tot hetzelfde oordeel als het college in de beslissing op bezwaar.

Conclusie en gevolgen

9. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres ongegrond is. Het college heeft in redelijkheid kunnen overgaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een opbouw op een bestaande aanbouw. Dit betekent dat vergunninghouders de dakopbouw mogen realiseren.
10. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M. van Riel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is niet in de gelegenheid
om te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4 lid 4 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.Neergelegd in artikel 2.12, eerste lid van de Wabo.
3.Artikel 17.2.1. onder e, sub 3 van de planregels.
4.Op grond van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1454.