ECLI:NL:RBGEL:2024:9401

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
10895931 \ CV EXPL 24-737 tussenvonnis 2
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake consumentenkoopovereenkomst en kwalificatie van een chalet als roerende zaak

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, is er een bevoegdheidsincident aan de orde. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft een chalet gekocht van Somnium Recreatie B.V., gevestigd te Apeldoorn. De kantonrechter heeft op 11 december 2024 geoordeeld dat het chalet niet kwalificeert als een onroerende zaak, maar als een roerende zaak. Dit oordeel is gebaseerd op de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 3:3 lid 1, dat de definitie van onroerende zaken geeft. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Somnium onvoldoende feiten heeft aangevoerd om te onderbouwen dat het chalet duurzaam met de grond is verenigd. De kantonrechter heeft ook de hoedanigheid van de eiser beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat hij het chalet als consument heeft gekocht, ondanks dat hij een bedrijf in Duitsland heeft. De kantonrechter heeft de incidentele vordering van Somnium tot verwijzing naar de handelskamer afgewezen en Somnium veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is vervolgens doorverwezen voor het indienen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10895931 \ CV EXPL 24-737
Vonnis in het bevoegdheidsincident van 11 december 2024
in de zaak van
[eiser in hoofdz],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiser in hoofdz] ,
gemachtigde: mr. L.M. Bischof,
tegen
SOMNIUM RECREATIE B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: Somnium,
gemachtigde: mr. F.H. Hoogink.

1.De procedure

1.1.
Het (eerdere) verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 juli 2024
- de brief d.d. 24 juli 2024 met (opnieuw) productie 2 en aanvullende productie 19 namens [eiser in hoofdz]
- de brief d.d. 25 juli 2024 met aanvullende producties 2 en 3 namens Somnium
- de mondelinge behandeling van 7 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De zaak is na de mondelinge behandeling op verzoek van partijen aangehouden teneinde een minnelijke regeling te beproeven.
1.3.
Nadat de gemachtigde van [eiser in hoofdz] aan de kantonrechter te kennen heeft gegeven vonnis in het incident te wensen is een datum voor dat vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In het incident
2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 3 juli 2024 reeds is overwogen.
2.2.
De vraag die in dit incident ter beoordeling voorligt, is of partijen een consumentenkoopovereenkomst als bedoeld in artikel 7:5 lid 1 onder a BW
hebben gesloten, waardoor de kantonrechter op basis van artikel 93 onderdeel c Rv bevoegd is van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. De discussie tussen partijen ziet op twee vragen: 1) is sprake van een roerende of onroerende zaak? en 2) heeft [eiser in hoofdz] de overeenkomst in hoedanigheid van consument gesloten?
2.3.
In het kader van de eerste vraag stelt de kantonrechter voorop dat op Somnium, die zich als eisende partij in het incident beroept op het rechtsgevolg van haar stelling dat sprake is van een onroerende zaak – namelijk verwijzing naar de handelskamer – de stelplicht rust van die stelling. Zij moet in dit geval voldoende feiten stellen om te onderbouwen dat het chalet een onroerende zaak is.
2.4.
Somnium heeft gewezen op artikel 1.2 van notariële leveringsakte, waarin staat dat in de koop geen roerende zaken zijn begrepen. Dit is echter niet doorslaggevend in dit civiele bevoegdheidsincident waarin de kantonrechter zelfstandig oordeelt over de civielrechtelijke kwalificatie van het chalet.
2.5.
Leidend is artikel 3:3 lid 1 BW, dat bepaalt dat onroerend zijn de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.
2.6.
De vraag of het chalet duurzaam verenigd is met de grond en daarmee onroerend is, moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaven uit het Portacabin-arrest [1] , waarin de Hoge Raad heeft bepaald dat:
a. een gebouw duurzaam met de grond verenigd kan zijn in de zin van artikel 3:3 BW, doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Niet van belang is dan meer dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen;
b. bij beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is;
c. de bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven naar buiten kenbaar dient te zijn;
d. dat de verkeersopvattingen - anders dan voor de vraag of iets een bestanddeel van een zaak is in de zin van artikel 3:4 BW - niet kunnen worden gebezigd als een zelfstandige maatstaf voor de beoordeling van de vraag of een zaak roerend of onroerend is. Zij kunnen echter wel in aanmerking worden genomen in de gevallen dat in het kader van de beantwoording van die vraag onzekerheid blijkt te bestaan of een object kan worden beschouwd als duurzaam met de grond verenigd, en voor de toepassing van die maatstaf nader moet worden bepaald wat in een gegeven geval als ‘duurzaam’, ‘verenigd’ en in verband daarmee als ‘bestemming’ en als ‘naar buiten kenbaar’ heeft te gelden.
2.7.
De kantonrechter overweegt dat Somnium weinig onderbouwd heeft gesteld over de feiten en omstandigheden rondom en van (de aard en inrichting van) het chalet. Somnium heeft alleen gesteld dat het chalet is aangesloten op gas, water en licht en op riolering en heeft twee algemene foto’s van het chalet in het geding gebracht. Hiertegenover staat het gemotiveerde verweer van [eiser in hoofdz] , die op het volgende het gewezen:
- in de verkoopbevestiging staat “koper verklaart uitdrukkelijk bovenstaand(e) mobiel(e) recreatieobject(en) aan te kopen als roerende za(a)k(en)”;
- het chalet is door een kraan op de kavel gezet;
- het chalet staat op een chassis met vier wielen.
Dit zijn allemaal indicaties dat het chalet niet naar de aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse blijven. Somnium heeft er nog op gewezen dat het chalet bij aangaan van de koop al op de kavel stond. Dat betekent echter niet dat het chalet van meet af aan duurzaam met de grond was verenigd. Om die conclusie te kunnen trekken is meer nodig en daarvoor heeft Somnium onvoldoende gesteld. De kantonrechter concludeert daarom, met inachtneming van de maatstaven uit het Portacabin-arrest en op basis van de voorhanden zijnde stukken, dat het chalet niet kwalificeert als een onroerende zaak. Ingevolge artikel 3:3 lid 2 BW heeft het chalet dan ook te gelden als roerende zaak.
2.8.
De tweede discussie tussen partijen ziet op de vraag of [eiser in hoofdz] het chalet als consument heeft gekocht. Het gaat hierbij om de hoedanigheid van [eiser in hoofdz] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst. Somnium heeft erop gewezen dat in de verkoopbevestiging staat dat het “recreatieobject wordt aangekocht enkel en alleen voor verhuurdoeleinden”, dat “koper verklaart nadrukkelijk te handelen in de uitoefening van beroep of bedrijf” en dat het chalet ook daadwerkelijk is verhuurd. Volgens [eiser in hoofdz] heeft hij het chalet als consument gekocht. Tijdens de zitting heeft hij verklaard dat hij weliswaar een bedrijf in Duitsland heeft, maar er bewust voor heeft gekozen dit chalet als consument te kopen. Hij heeft het chalet bovendien gekocht inclusief btw, hetgeen niet gebruikelijk is bij het sluiten van een handelstransactie. Het chalet is weliswaar op een gegeven moment verhuurd geweest, maar op het moment van het sluiten van de verkoopovereenkomst had [eiser in hoofdz] nog niet de intentie het chalet te gaan verhuren. Hij heeft pas naar aanleiding van de notariële leveringsakte bij Somnium geïnformeerd naar de mogelijkheden van verhuur en partijen hebben daarom ook pas in juli 2019, twee maanden na de koop, een verhuur- en beheerovereenkomst gesloten, zo heeft [eiser in hoofdz] verklaard. Op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser in hoofdz] het chalet als consument heeft gekocht.
2.9.
Op basis van voorgaande overwegingen concludeert de kantonrechter dat sprake is van een overeenkomst van consumentenkoop en dat hij daarom bevoegd is van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen.
2.10.
Somnium wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) van dit incident. De proceskosten van [eiser in hoofdz] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
611,00
In de hoofdzaak
2.11.
De kantonrechter zal de zaak verwijzen naar de hierna te noemen roldatum voor het indienen van een conclusie van antwoord.
2.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
3.1.
wijst de vordering van Somnium af,
3.2.
veroordeelt Somnium in de proceskosten van € 611,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser in hoofdz] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
8 januari 2025voor het indienen van een conclusie van antwoord door Somnium,
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.
51588 \ 41245

Voetnoten

1.HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2478.