ECLI:NL:RBGEL:2024:939

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
10625358
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en vernietiging van schenkingen in nalatenschap na overlijden erflater

In deze zaak vorderen de kinderen van erflater, die op 26 juli 2022 is overleden, schadevergoeding van de nicht van erflater, [gedaagde], en de vernietiging van schenkingen die aan haar zijn gedaan. De kinderen stellen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door geld van de bankrekening van erflater over te maken naar haar eigen rekening, en dat zij misbruik heeft gemaakt van haar rol als mantelzorger. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, inclusief een mondelinge behandeling op 20 november 2023, en heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen.

De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van een overeenkomst van opdracht tussen [gedaagde] en erflater, en dat [gedaagde] niet verplicht was om rekening en verantwoording af te leggen aan de erfgenamen. De rechter concludeert dat erflater wilsbekwaam was en zelf zijn financiële zaken regelde. De vordering van [eiser] wordt afgewezen, omdat onvoldoende bewijs is geleverd dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld of dat er sprake was van ongerechtvaardigde verrijking. De kantonrechter merkt op dat de omvang van de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat de proceskosten voor rekening van [eiser] komen.

De uitspraak is gedaan door kantonrechter M.D.R. Joppe op 19 januari 2024, waarbij de vorderingen van [eiser] zijn afgewezen en [eiser] is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 10625358 \ CV EXPL 23-1991
Vonnis van 19 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. I.P.M.J. Nelemans,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.J. Germs.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 september 2023
- de aanvullende stukken voor de mondelinge behandeling van [eiser]
- de reactie op de aanvullende stukken van [eiser] door [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 20 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[erflater] is de op 26 juli 2022 overleden vader van [eiser] (hierna: erflater). [gedaagde] is de nicht van erflater (haar moeder is de zus van erflater).
2.2.
Sinds 1997 was [gedaagde] mantelzorger voor erflater. Tot 2001 had erflater nauwelijks contact met zijn vijf kinderen, maar daarna zijn de banden hersteld.
2.3.
Na het overlijden van erflater hebben zijn kinderen de transacties op de bankrekening van erflater bekeken. Ze zagen dat vanaf juli/augustus 2020 bedragen van de bankrekening van erflater naar [eiser] gingen. De kinderen hebben [gedaagde] over deze bevinding om een verklaring gevraagd. Op 28 november 2022 heeft [gedaagde] schriftelijk het volgende verklaard: “
(…) Het moge duidelijk zijn dat ik geen financieel beheerder of adviseur ben geweest van [erflater] . Ik heb hem geholpen met vraagstukken zowel wat betreft zijn gezondheid, huishouding en financiën. Zijn financiën heeft [erflater] altijd zelf gedaan en op zijn verzoek heb ik handelingen verricht. (…) [erflater] heeft steeds uitgesproken zolang hij wilsbekwaam is, zijn eigen zaken te willen regelen zoals hij dit voor ogen had. Dit heeft hij tot aan zijn laatste dagen kunnen doen.
Er is geen verklaring noch testament van [erflater] waaruit blijkt dat ik verantwoordelijk was voor zijn financiële situatie. [erflater] verzocht mij om boekingen te doen en contanten op te nemen van de rekening. Deze werden aan hem overgedragen. [erflater] keek wekelijks mee op de laptop van mij en gaf dan aan welke boekingen er moesten worden uitgevoerd.
(…)
Hieronder kunt u een overzicht van de uitgave zien die maandelijks terugkwamen voor zover ik mij dit kan herinneren. Ik heb geen afschriften en papieren. De map was weg toen ik in het appartement kwam. Afschriften en bonnen bewaarde [erflater] niet omdat hij alles digitaal met [gedaagde] kon zien. Daarvoor had hij destijds bij de bank een digikastje aangevraagd (SNS bank).
(…)
Ik wil u er nogmaals op wijze dat ik niet de financieel beheerder van [erflater] was, maar wel enige verantwoording wil geven over de bedragen die u noemt. (…)
2.4.
Ook per brief van 2 februari 2023 heeft [gedaagde] aangegeven hoe de relatie tussen haar en erflater verliep.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen de door [eiser] geleden schade te vergoeden, althans aan de nalatenschap te voldoen, middels storting van € 25.000,00 op de bankrekening van erflater vanwege de onrechtmatige onttrekkingen van de bankrekening van erflater, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde] geld van erflater heeft overgemaakt gekregen in de periode vanaf 1 juli 2020 tot aan het overlijden van erflater. Er zijn relatief grote en onverklaarbare transacties verricht vanaf de bankrekening van erflater. Deze transacties passen niet bij zijn normale uitgavepatroon; hij was iemand die spaarzaam leefde. Mogelijk is meer dan € 25.000,00 overgemaakt, maar [eiser] heeft haar vordering tot dit bedrag beperkt en tijdens de mondelinge behandeling heeft zij expliciet van het meerdere afstand gedaan. [eiser] stelt de vordering ook in namens de (vijf) gezamenlijke erfgenamen van erflater. [eiser] baseert haar op een de volgende grondslagen:
-
primair[gedaagde] had een overeenkomst van opdracht met erflater en op grond daarvan was ze verplicht rekening en verantwoording aan hem af te leggen (art. 7:403 lid 2 BW). [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van deze verplichting en moet daarom de schade die de erfgenamen daardoor lijden vergoeden;
-
subsidiair[gedaagde] heeft misbruik gemaakt van omstandigheden (art. 3:44 BW). Er is sprake van financieel ouderenmisbruik. [gedaagde] heeft, als mantelzorger, erflater bewogen geld over te maken naar haar, terwijl ze wist dat erflater afhankelijk van haar was en dat haar ervan had moeten weerhouden. [eiser] vernietigt de rechtshandelingen die erflater heeft gedaan en vordert alle bedragen terug op grond van onverschuldigde betaling;
-
meer subsidiair[gedaagde] is ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van erflater (art. 6:212 BW). Daarom moet zij, voor zover dit redelijk is, de schade van de erfgenamen vergoeden tot het bedrag van de verrijking;
-
meer subsidiairheeft [eiser] twee schenkingen aan [gedaagde] vernietigd vanwege misbruik van omstandigheden, [gedaagde] moet aldus de geschonken bedragen terugbetalen;
-
meer subsidiair[gedaagde] heeft onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld, dit kan haar worden toegerekend en daarom is ze verplicht de schade die de erfgenamen lijden te vergoeden (art. 6:162 BW). Ze heeft onrechtmatig gelden aan de bankrekening van erflater onttrokken, namelijk tegen zijn wil, en moet die terugbetalen aan de nalatenschap. Niet vaststaat dat die gelden ten goede zijn gekomen aan erflater. Ook heeft [gedaagde] ervoor gezorgd dat er geld aan haar geschonken werd waar ze geen recht op had en/of heeft ze geld van erflater weggeschonken aan anderen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Ze concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Overeenkomst van opdracht
4.1.
[gedaagde] heeft allereerst betwist dat sprake was van een overeenkomst van opdracht tussen haar en haar oom. [gedaagde] duidt haar rol als die van mantelzorger. Ze was dan ook niet verplicht om rekening en verantwoording aan de kinderen af te leggen na het overlijden van haar oom, van een tekortkoming van [gedaagde] kan dan ook geen sprake zijn. [gedaagde] heeft alle uitgaven altijd in overleg met haar oom gedaan en erflater was tot aan zijn overlijden volledig wilsbekwaam. Overigens heeft ze de kinderen wel (onverplicht) uitleg gegeven over uitgaven op 28 november 2022 en 2 februari 2023, aldus nog steeds [gedaagde] .
4.2.
De kantonrechter overweegt dat volgens vaste rechtspraak een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording kan worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. [1] Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht. [2] Aan het oordeel dat op grond van ongeschreven recht een verplichting bestaat om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het over het vermogen van een ander gevoerd beheer, kan bijdragen dat sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming. Voor het overige is het antwoord op de vraag of een zodanige verantwoording geboden is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die in dit verband een rol kunnen spelen zijn onder meer: (i) de redenen waarom het beheer is gevoerd, (ii) de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende, (iii) hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was, (iv) de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen, en (v) de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat tussen [gedaagde] en erflater geen rechtsverhouding op grond van de wet of op grond van een rechtshandeling heeft bestaan krachtens welke [gedaagde] jegens erflater (en nu zijn kinderen/erven) verplicht was - kort gezegd - rekening en verantwoording af te leggen. Zo heeft [gedaagde] betwist dat er tussen haar en erflater een zakelijke relatie bestond en heeft [eiser] haar stelling over een zodanige relatie niet nader onderbouwd. Of een zodanige rechtsverhouding op grond van ongeschreven recht aanwezig was, zal de kantonrechter hierna aan de hand van de hiervoor genoemde gezichtspunten van de Hoge Raad beoordelen. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, oordeelt de kantonrechter dat dit niet het geval is. Erflater was, tot aan zijn overlijden, goed in staat zijn wil te bepalen. Dat is niet door [eiser] betwist, zodat de kantonrechter dit tot uitgangspunt neemt in de verdere beoordeling. Het was dus niet nodig dat [gedaagde] het financiële beheer over het vermogen van erflater voerde. Daarnaast speelt mee dat, gezien de familiaire verhouding tussen [gedaagde] en erflater, eerder sprake was van mantelzorg/een familiedienst, dan van een wat meer zakelijke verhouding waarbij rekening en verantwoording afgelegd moet worden. Bovendien geldt dat [eiser] onvoldoende heeft weersproken dat [gedaagde] en erflater regelmatig met elkaar om tafel zaten om (financiële) zaken te bekijken. Daaruit leidt de kantonrechter af dat erflater de handelingen van [gedaagde] kon overzien en ook dat hij voldoende voor zijn belangen op kon komen. Tot slot speelt mee dat [gedaagde] betwist heeft dat zij een volmacht had met betrekking tot de bankpas van erflater (ze beschikte niet over zijn pinpas en/of pincode zo stelt ze). Wel kon ze, samen met erflater, beschikken over zijn Digicode die hij gekregen had van SNS bank en waarmee bedragen van de bankrekening van erflater afgeboekt konden worden. Dat wijst erop dat [gedaagde] niet zelfstandig kon en mocht handelen, maar alles met medeweten van erflater deed.
4.4.
Gezien het bovenstaande is geen sprake geweest van een zodanige rechtsverhouding tussen erflater en [gedaagde] op grond waarvan [gedaagde] verplicht was rekening en verantwoording af te leggen aan erflater, dan wel - na zijn overlijden - aan zijn erfgenamen. Aldus is [gedaagde] ook niet tekortgeschoten jegens erflater of zijn erfgenamen. De vordering van [eiser] kan niet op haar primaire grondslag worden toegewezen.
Misbruik van omstandigheden
4.5.
[gedaagde] heeft betwist dat zij erflater ertoe heeft bewogen geld van zijn rekening naar haar over te maken. Hij heeft zelf besloten de geldstromen via haar rekening te laten verlopen. Volgens haar was erflater goed in staat zijn wil te bepalen en niet afhankelijk van haar. Er is door haar geen misbruik van omstandigheden gemaakt, aldus [gedaagde] .
4.6.
De kantonrechter volgt [gedaagde] in dit betoog. Dat komt door de volgende omstandigheden. [gedaagde] heeft verklaard dat er twee redenen waren voor de geldstromen die via haar (bankrekening) liepen. De eerste was dat er in 2020 een conflict tussen erflater en zijn kinderen was ontstaan over bedragen die hij aan de kleinkinderen wilde schenken en ook daadwerkelijk heeft geschonken. Er ontstond toen druk op erflater om zijn kinderen zijn financiële huishouding te laten doen. Erflater heeft dat afgehouden. Hij wilde zelf zijn financiën (blijven) doen. Hij wilde niet dat zijn kinderen alles (in)zagen. De tweede verklaring die [gedaagde] gaf was dat erflater last had van zijn handen en daarom niet goed de pincode in kon toetsen. Kleine betalingen kon hij daarom wel zelf doen, maar grote bedragen liet hij [gedaagde] pinnen, nadat hij eerst het geld naar haar had overgemaakt. Erflater betaalde zijn bestedingen dan ook met contant geld. De kantonrechter ziet geen reden om te twijfelen aan deze toelichting. De kantonrechter betrekt in dit oordeel de omstandigheid dat, op de bankafschriften die door [eiser] in de procedure zijn gebracht, nauwelijks afschrijvingen zichtbaar zijn. Dit terwijl erflater bijvoorbeeld zelf boodschappen deed. De boodschappen werden kennelijk contact door erflater afgerekend. [eiser] ziet wel reden tot twijfel, maar heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] onjuist heeft verklaard en/of dat zaken anders zijn dan ze verteld heeft.
4.7.
Hoewel de kantonrechter begrijpt dat de kinderen het bijzonder vinden dat hun vader de laatste jaren van zijn leven veel “contant” leefde en niet alle geldstromen via zijn eigen bankrekening liet lopen. Echter, zo’n bijzonderheid maakt niet dat [gedaagde] daar (automatisch) een verwijt van valt te maken. Het was aan erflater om te bepalen wat hij met zijn geld deed. Ook de eigen stelling van [eiser] dat erflater in 2020 zijn kinderen geld liet pinnen van zijn eigen rekening om aan de kleinkinderen te geven, is in overeenstemming met het verhaal van [gedaagde] . Kennelijk was het toen ook de eigen wil van erflater dat er contant geld van zijn rekening door anderen opgenomen werd.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.8.
[eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Ze heeft namelijk onvoldoende rechtsfeiten gesteld om te kunnen oordelen dat [gedaagde] is verrijkt ten koste van erflater voor een bedrag van € 25.000,00. Ook op deze grondslag kan de vordering dus niet slagen.
Vernietiging van schenkingen
4.9.
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] schenkingen heeft ontvangen van erflater van € 1.590,00 en € 2.000,00. Deze schenkingen vernietigt [eiser] en moeten daarom terugbetaald worden aan de nalatenschap volgens haar.
4.10.
De kantonrechter overweegt dat indien de schenker, in dit geval de erfgenamen van schenker, feiten stelt waaruit (uitgaande van de feitelijke juistheid ervan) volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde rust, in dit geval [gedaagde] (art. 7:176 BW). Voor wat betreft de twee schenkingen die [eiser] noemt, geldt dus dat het, als [eiser] voldoende feiten heeft gesteld, aan [gedaagde] is om te stellen en bij voldoende betwisting te bewijzen dat de schenkingen niet door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen.
4.11.
Hoewel de kantonrechter van mening is dat [eiser] te weinig feiten gesteld heeft om over te gaan tot omkering van de bewijslast, geldt dat als toch uitgegaan wordt van een omkering van de bewijslast, [gedaagde] aan haar stelplicht en bewijslast daaromtrent heeft voldaan, [gedaagde] zou dan ook slagen in het leveren van tegendeelbewijs. [gedaagde] heeft namelijk gesteld dat de eerste “schenking” (€ 1.590,00) geen schenking is, maar ziet op benzinegeld dat zij door de jaren heen gekregen heeft van erflater, omdat zij boodschappen voor hem deed. Uiteindelijk heeft ze dat geld niet voor het betalen van de benzinekosten gebruikt, maar er een elektrische fiets voor gekocht. De tweede schenking (€ 2.000,00) is geen schenking aan haar geweest, maar aan haar moeder, de zus van erflater, aldus [gedaagde] . [eiser] heeft haar twijfels geuit bij deze uitleg, maar het niet gemotiveerd weersproken. Ook in het licht van de omstandigheid dat erflater de laatste jaren van zijn leven vaker geld heeft geschonken aan derden (aan [gedaagde] (verjaardagsgeld), aan zijn kleinkinderen en aan zijn zus) en dus niet meer zo spaarzaam leefde als voorheen het geval was, is de uitleg van [gedaagde] niet ongeloofwaardig.
4.12.
De vernietiging door [eiser] van de genoemde schenkingen treft dan ook geen doel. Deze bedragen hoeven daarom niet te worden terugbetaald.
Onrechtmatige daad
4.13.
[eiser] heeft zich, voor wat betreft de grondslag onrechtmatige daad, deels op dezelfde feiten beroepen als bij de andere grondslagen. Zoals in het voorgaande al is geoordeeld is door [eiser] onvoldoende onderbouwd (en is dus niet vast komen te staan) dat [gedaagde] tekort is geschoten in het afleggen van rekening en verantwoording en/of misbruik heeft gemaakt van omstandigheden. In zoverre is dan ook geen sprake van onrechtmatig handelen van [gedaagde] . [eiser] heeft voorts aangevoerd dat [gedaagde] veel transacties heeft verricht die: “
op zijn zachts gezegd vragen oproepen en lijken te zijn gedaan enkel te hare gunsten en zo ten detrimento van de nalatenschap van erflater”. Wat hiervan ook zij, die enkele stelling is van onvoldoende gewicht om te oordelen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. Ook de laatste grondslag van [eiser] kan de vordering niet dragen.
Slotopmerking en proceskosten
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen. Daarbij merkt de kantonrechter, ten overvloede, nog op dat de omvang van de vordering van [eiser] in deze procedure onvoldoende is onderbouwd. Ze vordert € 25.000,00, maar uit de overgelegde rekeningafschriften, andere overzichten en de nadere toelichtingen op de zitting blijkt dat hooguit een bedrag van om en nabij € 17.000,00 (enigszins) onderbouwd kon worden. Dit punt heeft de kantonrechter ook aan de orde gesteld tijdens de mondelinge behandeling.
4.15.
Tot slot merkt de kantonrechter nog het volgende op, Het is op zich zelf te begrijpen dat de overboeking van zo’n € 17.000,00 naar de bankrekening van [gedaagde] vragen oproept bij de erfgenamen van erflater. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter daarom [gedaagde] ook kritisch bevraagd, De kantonrechter heeft ook veel doorgevraagd om e.e.a. goed te begrijpen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter ook aan de orde gesteld dat de persoon die klaarheid kan geven over de geldbedragen die naar de bankrekening van [gedaagde] zijn overgemaakt en de achtergronden daarvan, is overleden. Niet is gebleken dat erflater zich voor zijn overlijden op schrift of anderszins heeft uitgelaten over deze overboekingen. Binnen het bestek van een juridische procedure zal het verhaal van erflater daarom mogelijk nooit bekend worden. Het is dan aan [eiser] om voldoende feiten te stellen die maken dat de overboekingen door [gedaagde] teruggestort moeten worden. Binnen het bestek van deze procedure is zij daarin echter niet geslaagd.
4.16.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot dit vonnis vastgesteld op € 1.058,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.058,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2024.
51588 \ 40141

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089 r.o. 3.6.
2.Vgl. onder meer HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561 en HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1911.