ECLI:NL:RBGEL:2024:9052

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
05.302619.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag op rotonde

Op 16 december 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 juli 2023 in Doetinchem betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een fietser om het leven kwam. De verdachte, een beroepschauffeur, reed met een vrachtauto over een rotonde en verleende geen voorrang aan de van rechts komende fietser, wat leidde tot een aanrijding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de weginrichting en de dode hoek van de vrachtauto bijdroegen aan de ernst van het ongeval. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn afhankelijkheid van het rijbewijs voor zijn werk, en de impact van het ongeval op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05-302619-23
Datum uitspraak : 16 december 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1954 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
raadsman: mr. J. Zeegers, advocaat in Doetinchem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juli 2023 te Doetinchem als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de rotonde gevormd door de wegen, de Bedrijvenweg met de Havenstraat, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl verdachte de vrachtauto beroepsmatig bestuurde en/of terwijl verdachte ter plaatse bekend was en/of
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet op en/of is blijven letten op eventueel naderend verkeer op die rotonde en/of zich in onvoldoende mate ervan heeft vergewist of over de rotonde verkeer naderde en/of
- zonder te stoppen voornoemde rotonde is op, over en/of afgereden en/of
- in strijd met haaientanden en/of bord B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg", geen voorrang heeft verleend aan een op die kruisende weg/voornoemde rotonde rijdende fietser en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig (vrachtauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (vrachtauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij voornoemde rotonde kon overzien en waarover deze vrij was,
immers is hij met het door hem bestuurde voertuig gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met, een voor hem van rechts dicht genaderd zijnde bestuurder van een fiets, waardoor de bestuurder van die fiets ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd: [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juli 2023 te Doetinchem als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de rotonde gevormd door de wegen, de Bedrijvenweg met de Havenstraat, terwijl verdachte de vrachtauto beroepsmatig bestuurde en/of terwijl verdachte ter plaatse bekend was en/of
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet op en/of is blijven letten op eventueel naderend verkeer op die rotonde en/of zich in onvoldoende mate ervan heeft vergewist of over de rotonde verkeer naderde en/of
- zonder te stoppen voornoemde rotonde is op, over en/of afgereden en/of
- in strijd met haaientanden en/of bord B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg", geen voorrang heeft verleend aan een op die kruisende weg/voornoemde rotonde rijdende fietser en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig (vrachtauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (vrachtauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij voornoemde rotonde kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij met het door hem bestuurde voertuig gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met, een voor hem van rechts dicht genaderd zijnde bestuurder van een fiets, waardoor de bestuurder van die fiets ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juli 2023 te Doetinchem als bestuurder van een vrachtauto op
de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Bedrijvenweg, ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Havenstraat op het wegdek haaientanden waren aangebracht, de bestuurder van een op die kruisende weg, de Havenstraat, geen voorrang heeft gegeven, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte reed op 27 juli 2023 in een vrachtauto over de Bedrijvenweg in Doetinchem richting een rotonde. Op de rotonde sloeg verdachte af naar rechts richting de Havenstraat. Bij het afslaan en het oprijden van de Havenstraat heeft verdachte geen voorrang verleend aan de van rechts komende bestuurder van een fiets. [2] Verdachte heeft vervolgens de fietser, [slachtoffer] , aangereden als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig gereden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde feit. Verdachte valt geen verwijt te maken als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW 1994). Er was sprake van een dode hoek waardoor het slachtoffer niet zichtbaar was. Ook als verdachte op de rotonde was gestopt, was er sprake geweest van een dode hoek. Verder was het slecht weer, het slachtoffer fietste hard en de weginrichting was gevaarlijk. Verdachte heeft bij het kruisen van het fietspad naar links en rechts gekeken. Onder de gegeven omstandigheden had verdachte niet meer kunnen doen om het ongeval te voorkomen. Ook met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Er is sprake van afwezigheid van alle schuld. De weersomstandigheden waren slecht, het slachtoffer was vanwege het dragen van een zwarte regencape slecht zichtbaar en de situatie was onoverzichtelijk. Met betrekking tot het meer subsidiaire ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een verkeersovertreding door geen voorrang te verlenen.
Beoordeling door de rechtbank
Aan zijn schuld te wijten
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van dit artikel komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van verdachte wordt in die beoordeling afgemeten aan dat wat van een verkeersdeelnemer in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan niet als algemene regel worden afgeleid dat schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 in geen geval kan worden bewezenverklaard als de gedraging van de verdachte die heeft geleid tot het ongeval, haar aanleiding vindt in uitsluitend een enkel moment van onoplettendheid. De omstandigheden van het geval – waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend – kunnen immers zodanige aandacht vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt (zie: HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398).
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij 2 á 3 keer per maand de route over de rotonde rijdt. Verdachte beschrijft de rotonde als een mierennest omdat er altijd veel fietsers zijn. [4] Hij was bekend met de verkeerssituatie, wist dat er een fietspad naast de rijbaan lag, was zich bewust van de dode hoek en wist waar de dode hoek van zijn vrachtwagen zit. Ook wist hij dat de rijbaan en het fietspad voorafgaand aan de rotonde naar rechts afbuigen waardoor fietsers op het fietspad in de dode hoek van zijn vrachtauto ‘verdwijnen’. [5] Uit het zichtonderzoek is gebleken dat mede vanwege de weginrichting het slachtoffer circa 19 seconden voor het botsmoment zeer slecht zichtbaar is geweest voor verdachte vanwege de dode hoek.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte wist waar de dode hoek van zijn vrachtauto zat. Verder wist verdachte dat door het naar rechts afbuigen van de rijbaan en het fietspad en het opdraaien van de rotonde de dode hoek het deel van het fietspad bestrijkt vanwaar [slachtoffer] aan kwam fietsen waardoor fietsers uit die richting voor hem niet zichtbaar zijn. Om veilig op de rotonde te kunnen afslaan had verdachte als voorzorgsmaatregel zich, wetende dat hij verderop belemmerd zicht heeft, daar waar hij wél zicht op het fietspad heeft, moeten vergewissen van de aanwezigheid van eventuele fietsers. Uit het onderzoek van de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer] circa 4 seconden zichtbaar moet zijn geweest voor verdachte door zijn voorruit voordat hij haar passeerde op de Bedrijvenweg. Na het passeren van [slachtoffer] moet verdachte haar circa 21 seconden in zijn spiegels hebben kunnen zien. [6] De rechtbank begrijpt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij [slachtoffer] op geen enkel moment heeft gezien. Op de zitting heeft verdachte namelijk verklaard dat hij tijdens het aanrijden van de rotonde vooral geconcentreerd was op die rotonde. [7]
De rechtbank overweegt dat verdachte op het moment dat hij zicht had op het fietspad zich niet dan wel onvoldoende heeft vergewist van de aanwezigheid van fietsers. Desondanks reed hij met 11 km/h de rotonde op en sloeg zonder te stoppen af naar rechts waarbij hij geen voorrang heeft verleend aan het slachtoffer. [8] Verdachte is beroepschauffeur en was bekend met de verkeersituatie en wist dat het een gevaarlijke rotonde was. Van verdachte mocht daarom een bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid gevergd worden. Dat de weersomstandigheden die dag slecht waren en de weginrichting gevaarlijk, zoals de raadsman heeft bepleit, had bij verdachte juist aanleiding moeten geven tot een hogere mate van voorzichtigheid.
Door het hebben van onvoldoende aandacht voor [slachtoffer] bij het naderen van de rotonde, de rotonde vervolgens zonder te stoppen over te rijden en het niet verlenen van voorrang aan het [slachtoffer] heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen waardoor het verkeersongeval aan zijn schuld is te wijten, als bedoeld in artikel 6 WVW 1994.
De rechtbank is verder van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het tenlastegelegde ‘
in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig (vrachtauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (vrachtauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij voornoemde rotonde kon overzien en waarover deze vrij was’. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat als verdachte wél voldoende acht had geslagen op eventuele fietsers op het fietspad en het slachtoffer had gezien, hij niet in staat was geweest zijn vrachtauto tijdig tot stilstand te brengen. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel dan ook partieel vrij spreken.
Conclusie
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat een aan de schuld van verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] is overleden. De rechtbank merkt het rijgedrag van verdachte aan als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks27 juli 2023 te Doetinchem als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de rotonde gevormd door de wegen, de Bedrijvenweg met de Havenstraat
, zeer, althansaanmerkelijk
,onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl verdachte de vrachtauto beroepsmatig bestuurde en
/ofterwijl verdachte ter plaatse bekend was en
/of
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet op en
/ofis blijven letten op eventueel naderend verkeer op die rotonde en
/ofzich in onvoldoende mate ervan heeft vergewist of over de rotonde verkeer naderde en
/of
- zonder te stoppen voornoemde rotonde is op, over en
/ofafgereden en
/of
- in strijd met haaientanden en/of bord B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg", geen voorrang heeft verleend aan een op die kruisende weg/voornoemde rotonde rijdende fietser
en/of
-
in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig (vrachtauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (vrachtauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij voornoemde rotonde kon overzien en waarover deze vrij was,
immers is hij met het door hem bestuurde voertuig gebotst tegen
, althans in aanrijding gekomen met,een voor hem van rechts dicht genaderd zijnde bestuurder van een fiets, waardoor de bestuurder van die fiets ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd: [slachtoffer] ) werd gedood;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte met name op het belang van het rijbewijs voor diens werk.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt waardoor een ander is overleden. Verdachte heeft bij het naderen van een gevaarlijke rotonde onvoldoende gelet op medeweggebruikers en geen voorrang verleend aan het slachtoffer dat van rechts de rotonde naderde. De rechtbank rekent dit verdachte aan als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. Verdachte heeft met zijn handelen de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. De rechtbank betreft in haar oordeel echter ook dat de ernst en de gevolgen van het ongeval mede zijn veroorzaakt door de weginrichting. Uit het forensisch onderzoek van de plaats delict blijkt namelijk dat mede door de weginrichting, waarbij de rijbaan en het fietspad voorafgaand aan de rotonde naar rechts afbuigen, vrachtwagenchauffeurs vanwege de dode hoek aanzienlijke tijd sterk belemmerd zicht hebben op het fietspad en fietsers.
Het overlijden van het slachtoffer heeft onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan haar nabestaanden. Het gemis is voor hen, zoals ook uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen van haar partner en zus blijkt, enorm. Hoewel verdachte dat niet heeft gewild, is de aanrijding aan zijn schuld te wijten.
Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister volgt dat verdachte niet eerder is
veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Uit hetgeen ter zitting is besproken, is duidelijk geworden dat het ongeval grote indruk heeft gemaakt op verdachte. Verdachte toont zich zeer schuldbewust en heeft in een gesprek met de nabestaanden een maand na het ongeval zijn medeleven betuigd. De rechtbank gelooft verdachte dat hij van zijn fouten heeft geleerd en dat hij zijn rijgedrag heeft aangepast. De rechtbank betrekt verder dat verdachte voor zijn werk afhankelijk is van zijn rijbewijs.
Alles afwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van twee jaren passend. Dit is bedoeld als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw verkeersdelicten pleegt en om hem ervan te doordringen dat hij zijn aandacht bij het verkeer moet houden en de verkeersregels moet naleven. Gelet op bovengenoemde omstandigheden ziet de rechtbank vanuit het oogpunt van vergelding, maar ook vanuit het oogpunt van preventie geen toegevoegde waarde om daarnaast nog een taakstraf op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 6 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
twaalf maanden;
 bepaalt dat deze ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
twee jarenschuldig heeft maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Yeniay-Cenik (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en mr. J.M. Hollebrandse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hessel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 december 2024.
mr. Doon is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023343862, gesloten op 12 oktober 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal FO Verkeer en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 december 2024.
3.Schouwverslag van de GGD d.d. 27 juli 2023.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte.
5.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 december 2024.
6.Proces-verbaal FO Verkeer.
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 december 2024.
8.Proces-verbaal FO Verkeer.