ECLI:NL:RBGEL:2024:8951

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
ARN 23_6623
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet, beroep op vertrouwensbeginsel afgewezen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de herziening van zijn recht op bijstand en de terugvordering van € 3.280 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum. Het college had eerder besloten om de bijstand van eiser te herzien en een bedrag terug te vorderen op basis van de Participatiewet. Eiser had in een eerdere uitspraak van de rechtbank al geprotesteerd tegen de intrekking van zijn bijstandsrecht over bepaalde maanden, wat leidde tot een herziening van het besluit. De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om het recht op bijstand in te trekken, maar dat er nader onderzoek moest worden gedaan naar de terugvordering.

Eiser voerde aan dat hij een beroep deed op het vertrouwensbeginsel, omdat hij op basis van een gesprek met een rapporteur van het college had aangenomen dat zijn bijstandsrecht niet zou worden herzien. De rechtbank oordeelde echter dat het college niet voldoende had onderzocht of de gewekte verwachtingen door het college moesten worden nagekomen. Eiser had in de tussentijd wel stappen ondernomen om werk te vinden, maar de rechtbank concludeerde dat hij niet binnen de gestelde termijn aan het werk was gegaan, wat de verwachtingen die door het college waren gewekt, niet rechtvaardigde.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond was en dat de herziening van zijn recht op bijstand en de terugvordering van € 3.280 in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter G.J.H. Boerhof, in aanwezigheid van griffier N. ter Horst, en werd openbaar uitgesproken op 16 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.C. van Etten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum, het college

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van zijn recht op bijstand en tegen de terugvordering door het college van een bedrag van € 3.280 aan ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Het college heeft tot deze herziening en terugvordering besloten bij het besluit op bezwaar van 25 augustus 2023 (het bestreden besluit).
1.2.
Eiser heeft nadere stukken ingebracht waar door het college met een verweerschrift op is gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij besluit van 22 februari 2022 heeft het college het recht op bijstand van eiser over bepaalde maanden vanaf augustus 2012 tot en met 21 oktober 2020 ingetrokken dan wel herzien en een bedrag van € 35.979,76 (bruto) aan betaalde kosten van bijstand van eiser teruggevorderd. Bij besluit op bezwaar van 4 oktober 2022 heeft het college dit besluit in zoverre herroepen dat is afgezien van het intrekken van het recht op bijstand van eiser over augustus 2013 en dat het bedrag aan terugvordering in verband daarmee is verminderd. Omdat een deel al is afgelost staat nog een bedrag van € 32.999,22 open.
2.1.
Eiser heeft tegen dit besluit op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 23 juni 2023 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van de uitspraak. [1] De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd was om het recht op bijstand van eiser over bepaalde maanden in te trekken en dat het college, voor wat betreft de handel in auto’s, over bepaalde maanden het recht op bijstand van eiser heeft kunnen schatten en dat hier nader onderzoek naar gedaan moet worden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het college terecht aanleiding heeft gezien om de bijstand van eiser te herzien over de maanden waarin (uitsluitend) handel op marktplaats is aangenomen. Het college moet dus volgens de rechtbank ook nader onderzoeken of en zo ja, hoeveel bijstand moet worden teruggevorderd.
2.2.
Eiser had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Daarover heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser uit het gesprek dat hij had met de rapporteur redelijkerwijs heeft kunnen en mogen afleiden dat het college zijn bevoegdheden genoemd in de artikelen 54 en 58 van de Pw niet (volledig) zou uitoefenen als hij ‘binnen een paar weken aan het werk zou gaan’. Daarmee is volgens de rechtbank voldaan aan de eerste twee stappen van het toetsingskader zoals dat volgt uit vaste rechtspraak wanneer een beroep op het vertrouwensbeginsel wordt gedaan. [2] Verder heeft de rechtbank geoordeeld:
“13.4. Of het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel kan slagen, hangt echter nog af van de vraag in hoeverre het college de gewekte gerechtvaardigde verwachtingen moet nakomen. Dit vergt een beoordeling van de vraag of zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, daaraan in de weg staan. Hierbij dient ook te worden betrokken de vraag of eiser op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of niet.
Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij aan het werk is gegaan als coach bij een sportschool. Zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is echter niet verlengd en sindsdien is eiser wederom werkloos. De rechtbank stelt vast dat het college geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of hij de bij eiser door de rapporteur gewekte gerechtvaardigde verwachtingen, gelet op de daarbij betrokken belangen, moet nakomen of niet. Het college had hiervan niet kunnen afzien, omdat – als blijkt dat de gewekte verwachtingen hadden moeten worden nagekomen – dit gevolgen heeft voor het bestreden besluit. Ook op dit punt is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.”
De rechtbank heeft geoordeeld dat ook op dit punt door het college nader onderzoek moet worden verricht.
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft het college de waarde van de auto’s die volgens de rechtbank nog wel in de terugvordering mee mochten worden genomen, vastgesteld op nihil waardoor het recht op bijstand over die maanden niet meer wordt ingetrokken vanwege handel in auto’s. Het college heeft het bedrag van de terugvordering teruggebracht naar € 3.280 door alleen rekening te houden met de marktplaatsadvertenties (met uitzondering van brommers (met kenteken) en auto’s) die volgens eiser daadwerkelijk tot verkoop hebben geleid. Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel stelt het college zich op het standpunt dat dit niet kan slagen. Volgens het college heeft eiser geen, althans onvoldoende, handelingen verricht op basis van de gewekte verwachtingen. De toezegging van de sociaal rechercheur kan volgens het college uiterlijk op 25 november 2021 gedaan zijn (de datum van het laatste gesprek). Eiser is echter pas stage gaan lopen bij een sportschool vanaf mei 2022. Dat is ruim vijf maanden later waarmee geen sprake meer is van ‘enkele weken’. Daarbij speelt voor het college een rol dat inmiddels op 22 februari 2022 al het besluit over de terugvordering was genomen en dat eiser tot zijn ontslag nooit de volledige uitkeringsnorm heeft verdiend. Eiser heeft dus volgens het college te laat actie ondernomen en onvoldoende inkomen verdiend om nakoming van de toezegging te rechtvaardigen. Op basis daarvan weegt het algemeen belang van een correcte uitkeringsverlening zwaarder dan het nakomen van de toezegging, aldus het college.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de herziening en de hoogte van het terugvorderingsbedrag. De rechtbank beoordeelt alleen nog of het college terecht nog het recht op bijstand van eiser herziet en van hem een bedrag van € 3.280 terugvordert of dat het college dit niet meer mocht doen, omdat hij de bij eiser door de rapporteur gewekte gerechtvaardigde verwachtingen, gelet op de daarbij betrokken belangen, moet nakomen. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van wat eiser hierover heeft aangevoerd.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser voert aan dat het college de gewekte gerechtvaardigde verwachtingen wel moet nakomen. Volgens eiser werpt het college hem het tijdsverloop ten onrechte tegen. Hij heeft namelijk op basis van de door de rapporteur gedane mededelingen het traject gevolgd dat heeft geleid tot de stage en de baan. De rapporteur heeft hem tijdens het gesprek in contact gebracht met de nieuwe werkconsulente van de gemeente, [persoon A] . Via haar is eiser bij de werktrajectbegeleider [persoon B] gekomen en in dat traject is het hem gelukt – na een stage – bij een fitnesscentrum te gaan werken. Dat eiser hiermee is verder gegaan, is gebaseerd op de mededelingen van de rapporteur. Verder is volgens eiser van belang dat hij op het moment van het gesprek met de rapporteur nog herstellende was van een verbrijzelde voet en het ook psychisch niet goed met hem ging. Het gesprek met de rapporteur heeft grote impact op hem gehad vanwege de dreiging zijn inkomen en huis kwijt te raken. Hij is doorverwezen en heeft op 28 januari 2022 een intake gehad bij GGZ [plaats 2] waar de diagnose depressieve stoornis, recidiverend, matig is gesteld. Eiser was al bekend met psychische problematiek waarvoor hij in zijn jeugd en ook als volwassene is behandeld. Het is daarom irreëel te veronderstellen dat het vinden van werk binnen een kortere termijn had gekund. Ten onrechte heeft het college hier geen rekening mee gehouden. [persoon B] heeft na het primaire besluit binnen de gemeente contact opgenomen om te vragen of van de terugvordering kon worden afgezien gezien het lopende traject. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser meerdere voortgangsrapportages Participatie , informatie van de regiebehandelaar [persoon C] van de GGZ, een huisartsenjournaal van 25 oktober 2024 en een usb-stick waarop een telefoongesprek te horen is tussen eiser en [persoon A] , dat volgens eiser heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2021, ingebracht.
5.1.
Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. Dit is de derde stap van het toetsingskader bij een beroep op het vertrouwensbeginsel. [3]
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de toezegging van het college om af te zien van intrekking/herziening en terugvordering erop ziet dat eiser binnen een paar weken aan het werk zou gaan. Niet in geschil is dat hierbij gerekend moet worden vanaf het moment waarop de toezegging is gedaan, dit is uiterlijk eind november 2021 geweest. Vast staat ook dat eiser na vijf maanden stage is gaan lopen en in mei 2022 aan het werk is gegaan. Dat betekent dat eiser dus niet binnen een paar weken na de toezegging aan het werk is gegaan. Dit is door eiser ook niet betwist. Dat hij voorafgaand aan het verkrijgen van de baan wel een re-integratietraject heeft gevolgd - wat te prijzen valt - en dat hij kampte met lichamelijke en psychische problemen, zoals volgt uit de door eiser ingebrachte informatie, doet daar niet aan af. Het college heeft hier dus ook geen rekening mee hoeven houden. Het college heeft in dat kader terecht opgemerkt dat bij de toezegging geen voorbehoud is gemaakt met betrekking tot de problematiek van eiser. De stelling van eiser dat [persoon B] na het primaire besluit binnen de gemeente contact heeft opgenomen om te vragen of van de terugvordering kon worden afgezien gezien het lopende traject is door hem niet onderbouwd. En zelfs als dit wel zo was geweest, doet dit niet af aan de gedane toezegging en heeft het college naar aanleiding van dat contact ook niet anders gehandeld. Verder is door het college terecht naar voren gebracht dat uit het gesprek tussen eiser en [persoon A] , dat is vastgelegd op de usb-stick, volgt dat dit ging over het re-integratietraject en niet over de terugvordering. Dat [persoon A] bij dat gesprek heeft gezegd dat eiser van haar geen gezeur zou krijgen, ziet dus ook op het re-integratietraject en op het niet opleggen van maatregelen in het kader van de arbeidsverplichtingen op grond van de Pw. Dit volgt ook uit de opmerking van [persoon A] dat eiser van haar geen gezeur zou krijgen, maar dat hij dit misschien wel kon krijgen op rechtmatig gebied, over de auto’s waar Klee het over had.
5.3.
Ter zitting heeft eiser voor het eerst naar voren gebracht dat in een gesprek dat hij had met [persoon B] en [persoon A] door (één van) hen is gezegd dat als hij zou meewerken aan het re-integratietraject, alles goed zou komen en er niet zou worden teruggevorderd. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij dit niet kan onderbouwen. Evenmin is hierover door hem een begin van bewijs geleverd op grond waarvan het college nader onderzoek had moeten verrichten. Van een onzorgvuldig onderzoek is dan ook geen sprake.
5.4.
Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond van eiser niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de herziening van eisers recht op bijstand en de terugvordering van eiser van € 3.280 in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.Onder meer de uitspraak van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.
3.Zie de uitspraak genoemd in noot 2.