In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de herziening van zijn recht op bijstand en de terugvordering van € 3.280 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum. Het college had eerder besloten om de bijstand van eiser te herzien en een bedrag terug te vorderen op basis van de Participatiewet. Eiser had in een eerdere uitspraak van de rechtbank al geprotesteerd tegen de intrekking van zijn bijstandsrecht over bepaalde maanden, wat leidde tot een herziening van het besluit. De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om het recht op bijstand in te trekken, maar dat er nader onderzoek moest worden gedaan naar de terugvordering.
Eiser voerde aan dat hij een beroep deed op het vertrouwensbeginsel, omdat hij op basis van een gesprek met een rapporteur van het college had aangenomen dat zijn bijstandsrecht niet zou worden herzien. De rechtbank oordeelde echter dat het college niet voldoende had onderzocht of de gewekte verwachtingen door het college moesten worden nagekomen. Eiser had in de tussentijd wel stappen ondernomen om werk te vinden, maar de rechtbank concludeerde dat hij niet binnen de gestelde termijn aan het werk was gegaan, wat de verwachtingen die door het college waren gewekt, niet rechtvaardigde.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond was en dat de herziening van zijn recht op bijstand en de terugvordering van € 3.280 in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter G.J.H. Boerhof, in aanwezigheid van griffier N. ter Horst, en werd openbaar uitgesproken op 16 december 2024.