ECLI:NL:RBGEL:2024:8887

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
432571
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over beëindiging overeenkomst van opdracht en vorderingen tot betaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 december 2024 een mondelinge uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. B.H.A. Augustin, en de gemeente Beek, vertegenwoordigd door mr. L.H. Janssen. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht die door de gemeente voortijdig is beëindigd. [eiser] vorderde betaling van € 81.498,00, vermeerderd met rente en kosten, op basis van de stelling dat de gemeente de overeenkomst onterecht heeft beëindigd en dat hij recht heeft op vergoeding van gereserveerde arbeidstijd. De gemeente betwistte de vordering en stelde dat zij de overeenkomst terecht had opgezegd. De rechtbank oordeelde dat de gemeente het recht had om de overeenkomst op te zeggen en dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd om zijn vordering te onderbouwen. De rechtbank wees de vordering van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten van € 5.495,00. De reconventionele vordering van de gemeente werd niet behandeld omdat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet was vervuld. De uitspraak werd gedaan door mr. I.W.M. Olthof en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/432571 / HA ZA 24-106 / 1547
Proces-verbaal van de mondeling behandeling, gehouden op 11 december 2024, waarop mondeling uitspraak is gedaan
in de zaak van
[eiser],
[vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. B.H.A. Augustin,
tegen
DE GEMEENTE BEEK,
te Beek, gemeente Beek,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de gemeente
advocaat: mr. L.H. Janssen.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Arnhem. Deze zitting wordt gehouden op grond van de beslissing van 19 juni 2024.
De zaak wordt behandeld door mr. I.W.M. Olthof, rechter, en L. van den Ham als griffier.
Aanwezig zijn:
- namens [eiser] , de heer [eiser] , directeur en eigenaar van [eiser] , bijgestaan door mr. Augustin voornoemd,
- namens de gemeente, mr. Janssen voornoemd,
- de heer [naam 1] , voorheen leidinggevende van de afdeling Bestuurs- en Managementondersteuning bij de gemeente, thans zelfstandig ondernemer,
- de heer [naam 2] , gemeentesecretaris bij de gemeente,
- de heer [naam 3] , afdelingscoördinator WMO bij de gemeente,
- de heer [naam 4] , senior beleidsmedewerker financiën bij de gemeente.
De volgende stukken zijn op de zitting aan het procesdossier toegevoegd:
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de akte houdende wijziging van voorwaardelijke eis in reconventie.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. De door de advocaten van partijen overgelegde spreekaantekeningen zijn toegevoegd aan het procesdossier. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de rechtbank op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

1.Het geschil

in conventie
1.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van de gemeente tot betaling van € 83.087,98, vermeerderd met rente en kosten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij zijn eis verminderd in die zin dat hij de buitengerechtelijke kosten niet zowel bij hoofdsom onder I als ook afzonderlijk onder II vordert. De rechtbank begrijpt dat hij zijn vordering in hoofdsom verminderd tot (€ 83.087,98 - € 1.589,98 =) € 81.498,00.
1.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten waarop zijn algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard. Hij stelt dat de gemeente de overeenkomst met onmiddellijke ingang heeft beëindigd. Op grond van artikel 4 lid 9 van de algemene voorwaarden dient de gemeente in die situatie de gereserveerde arbeidstijd te vergoeden. In de overeenkomst is de gehele opdrachtsom begroot op € 108.900 inclusief btw. Daarvan heeft [eiser] een bedrag van € 32.000,00 inclusief btw gefactureerd, zodat een bedrag van € 76.900,00 inclusief btw resteert. Op grond van artikel 6 lid 3 van de algemene voorwaarden wordt dit bedrag verhoogd met de contractuele rente van 1% per maand. Daarnaast heeft de gemeente ten onrechte de betaling opgeschort van twee facturen van in totaal € 4.598,00. Op grond van artikel 6.5 van 8.5 van de algemene voorwaarden is dit uitgesloten. Tezamen komt het bedrag neer op € 81.498,00. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 1.589,98 aan buitengerechtelijke incassokosten.
1.3.
De gemeente concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. De gemeente betwist dat zij de overeenkomst heeft opgezegd en, als dit wel het geval is geweest, dat [eiser] recht heeft op enige vergoeding. Zij beroept zich daarbij ook op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, die in de weg staan aan een vergoedingsverplichting. Subsidiair stelt zij dat de overeenkomst is ontbonden nu [eiser] is tekortgeschoten in zijn verbintenis. Zij betwist voorts de hoogte van de verschuldigde vergoeding als gevolg van het beëindigen van de overeenkomst.
1.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
1.5.
De gemeente vordert - samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling van € 5.203,00, vermeerderd met rente en kosten. De vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de gemeente het gefactureerde bedrag van € 4.598,00 aan [eiser] dient te betalen. Zij meent het bedrag van € 5.203,00 onverschuldigd te hebben betaald, omdat [eiser] over de periode van 6 tot en met 17 maart 2023 teveel heeft gefactureerd.
1.6.
[eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de gemeente, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de gemeente, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure.
1.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

2.De beoordeling

in conventie
2.1.
De kern van het geschil tussen partijen is of [eiser] nog recht heeft op een vergoeding van de gemeente na beëindiging van de samenwerking tussen partijen. [eiser] vordert betaling van een vergoeding enerzijds uit hoofde van onbetaald gebleven facturen en anderzijds uit hoofde van een vergoeding voor gereserveerde arbeidstijd. De rechtbank zal die vordering afwijzen en overweegt hiertoe als volgt.
2.2.
Op 21 januari 2023 is tussen partijen een overeenkomst van opdracht gesloten, met toepassing van de algemene voorwaarden van [eiser] . De overeenkomst had een looptijd van 24 januari 2023 tot 15 april 2023. De werkzaamheden zouden worden uitgevoerd op basis van werkelijk gewerkte uren tegen een uurtarief van € 100,00 exclusief btw. De totale kosten worden op basis van een gemiddelde wekelijkse inzet van 24-36 uur gedurende 25 kalenderweken geraamd op € 90.000,00 exclusief btw. Wekelijks zou worden gefactureerd op basis van de werkelijk gewerkte uren. Op 14 april 2023 is de overeenkomst voortijdig beëindigd tijdens een gesprek dat daarover tussen partijen heeft plaatsgevonden. In geschil is wie van beide partijen die overeenkomst heeft beëindigd. Het antwoord op die vraag kan echter in het midden blijven.
2.3.
Gesteld noch gebleken is namelijk dat de overeenkomst niet tussentijds opzegbaar was. Artikel 7:408 lid 1 BW bepaalt dat de opdrachtgever, hier de gemeente, de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen. Deze bepaling is niet uitgesloten in de overeenkomst of de daarop toepasselijke algemene voorwaarden. Het stond de gemeente aldus vrij de overeenkomst op te zeggen. De vraag is wel of dat kan zonder betaling van een vergoeding.
2.4.
[eiser] doet daarvoor een beroep op artikel 4 lid 9 van de algemene voorwaarden. Deze luidt als volgt:
‘Indien de Opdrachtgever een geplaatste order geheel of gedeeltelijk annuleert, dan zullen de werkzaamheden die werden verricht en de daarvoor bestelde of gereedgemaakte zaken, vermeerderd met de eventuele aan- afvoer- en afleveringskosten daarvan en de voor de uitvoering van de overeenkomst gereserveerde arbeidstijd, integraal aan de Opdrachtgever in rekening worden gebracht’.
Toepassing van het Haviltex-criterium leidt ertoe dat deze bepaling zo moet worden uitgelegd dat deze niet ziet op de vergoeding van werkzaamheden als door [eiser] gefactureerd aan de gemeente. De algemene voorwaarden definiëren het begrip order niet, zodat geen aanleiding is om daaraan een andere betekenis toe te kennen dan die daaraan in het normale taalgebruik wordt toegekend. Van een losse opdracht of bestelling is in dit geval geen sprake, nu [eiser] uit hoofde van een doorlopende overeenkomst was verplicht tot het verrichten van werkzaamheden. De bepaling spreekt verder over ‘bestelde of gereedgemaakte zaken’en ‘aan- afvoer en afleveringskosten’. Ook daarvan was in dit geval geen sprake, nu het ging om het verrichten van werkzaamheden. De verwijzing naar de gereserveerde arbeidstijd leest de rechtbank daarom in het kader van de zaken die volgens deze bepaling werden besteld of gereed gemaakt. [eiser] heeft een andere uitleg van deze bepaling onvoldoende onderbouwd. De rechtbank volgt hem niet in zijn toelichting tijdens de mondelinge behandeling dat met ‘order’ hetzelfde wordt bedoeld als ‘overeenkomst’ en dat ‘zaken’ verwijst naar onderwerpen die hij in het kader van zijn werkzaamheden afhandelde. De algemene voorwaarden bieden daarom in dit geval geen grondslag voor een door de gemeente aan [eiser] te betalen vergoeding.
2.5.
Op grond van artikel 7:411 lid 1 BW heeft de opdrachtnemer recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend, is verstreken, en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd. Voor vergoeding van het volle loon is ingevolge het tweede lid van artikel 7:411 BW plaats indien het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is.
2.6.
[eiser] heeft, in het licht van de betwisting door de gemeente, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die toepassing van deze bepaling rechtvaardigen. Weliswaar is de overeenkomst geëindigd voordat de tijd waarvoor deze was aangegaan was verstreken, maar het is niet gebleken dat de verschuldigdheid van het loon afhankelijk was van volbrenging van de opdracht of van het verstrijken van een bepaalde tijd. [eiser] en de gemeente zijn een duurovereenkomst aangegaan waarbij de honorering plaatsvindt op basis van een overeengekomen vast tarief. Op die situatie is artikel 7:411 BW niet van toepassing (Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Boek 7 titels 1, 7, 9 en 14 1991, p. 378). Dat zou anders kunnen zijn indien sprake is van beëindiging binnen een tijdseenheid, maar hiervoor heeft [eiser] in het geheel geen feiten of omstandigheden aangevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij daarover zelf verklaard dat de vordering tot betaling van het volle loon alleen is gegrond op de algemene voorwaarden en dat op grond van artikel 7:411 lid 1 BW alleen verschuldigd is wat [eiser] tot het moment van beëindiging heeft gefactureerd. Dit betekent dat vergoeding niet op deze grondslag kan plaatsvinden.
2.7.
Ten aanzien van de onbetaald gebleven facturen overweegt de rechtbank als volgt. In de eerste plaats betwist de gemeente dat [eiser] de gefactureerde uren daadwerkelijk heeft gewerkt ter uitvoering van de aan hem gegeven opdracht. Door de gemeente is herhaaldelijk verzocht om een specificatie van de gefactureerde uren, onder andere bij brief van 25 april 2023. De gemeente voert aan dat [eiser] in die periode in het buitenland verbleef, ook een opdracht elders verrichte, beperkt aanwezig was en dat niet zichtbaar was welke werkzaamheden hij verrichte. Nu [eiser] betaling vordert van deze facturen en de gemeente deze vordering betwist, had het op zijn weg gelegen om deze vordering te onderbouwen en de gevraagde specificatie te geven. De bij brief van 26 mei 2023 gevoegde screenshots van de agenda van [eiser] acht de rechtbank daartoe, mede gelet op de redenen die door de gemeente genoemd werden om aan de facturen te twijfelen, onvoldoende. Hieruit blijkt niet welke werkzaamheden [eiser] daadwerkelijk heeft verricht. Ook bij conclusie van antwoord in reconventie en tijdens de mondelinge behandeling heeft hij de gevraagde specificatie niet gegeven. Bij die stand van zaken heeft [eiser] zijn vordering onvoldoende onderbouwd en komt de rechtbank niet toe aan (de toelaatbaarheid van) een beroep van de gemeente op opschorting.
Conclusie
2.8.
De conclusie is dat de vordering in conventie zal worden afgewezen. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.495,00
2.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in voorwaardelijke reconventie
2.10.
Nu de vordering tot betaling van de facturen zal worden afgewezen is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder de gemeente de reconventionele vordering heeft ingesteld. Dit betekent dat de reconventionele vordering niet behoeft te worden behandeld. Geen van beide partijen kan als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom moet als uitgangspunt een proceskostenveroordeling in reconventie achterwege blijven (zie Hoge Raad, 11 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9673). In dezen zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die tot afwijking van dit uitgangspunt zouden moeten leiden. Dit leidt tot na te melden beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 5.495,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder r.o. 3.2 en 3.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
verstaat dat aan de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld niet is voldaan en dat de vordering niet behoeft te worden behandeld,
3.6.
bepaalt dat geen der partijen in de kosten wordt veroordeeld.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.