ECLI:NL:RBGEL:2024:8647

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
24/491
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en handhaving van milieuregels bij slachterij door holding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij de holding [A] B.V. in beroep ging tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe. De holding, die de failliete slachterij [E] B.V. vertegenwoordigt, betwistte de handhaving van verschillende voorschriften uit de inrichtingsvergunning en de invordering van verbeurde dwangsommen. De rechtbank oordeelde dat de holding als overtreder kan worden aangemerkt, omdat zij de enige aandeelhouder was van de slachterij en daarmee verantwoordelijk voor de overtredingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de besluiten van het college, waarbij de holding werd verplicht om de verbeurde dwangsommen te betalen. De rechtbank lichtte toe dat de beginselplicht tot handhaving van milieuregels in het algemeen belang is en dat de holding niet kon aantonen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die handhaving onterecht zouden maken. De rechtbank oordeelde dat de overtredingen van de voorschriften uit de inrichtingsvergunning en de Activiteitenregeling milieubeheer voldoende waren vastgesteld door het college, en dat de holding niet kon ontkomen aan de gevolgen van deze overtredingen. De rechtbank veroordeelde het college tot betaling van proceskosten aan de holding en bepaalde dat het griffierecht aan de holding moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024

in de zaak tussen

[A] B.V., uit [plaats B] , de holding

(gemachtigde: [C] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe, het college
(gemachtigden: mr. M. van Beem, mr. N.C. Correa en I. Oostvogels).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de holding tegen de beslissing op bezwaar van 23 februari 2023 (beslissing op bezwaar) waarin het besluit van 15 augustus 2022 tot oplegging van een last onder dwangsom in stand is gelaten. De rechtbank beoordeelt ook het besluit van 17 januari 2023 (invorderingsbesluit) dat strekt tot invordering van de hiervoor genoemde dwangsom.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de holding en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar en het invorderingsbesluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van de holding.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Achtergrond

4. De holding is gevestigd op het adres [D] in [plaats B] . De holding was eigenaresse van de slachterij [E] b.v. (de slachterij). De slachterij was ook gevestigd op voornoemd adres. De beslissing op bezwaar was ook gericht aan de slachterij en de slachterij heeft samen met de holding het beroep ingesteld. De slachterij is echter op 28 mei 2023 failliet verklaard en de curator heeft de rechtbank op 10 november 2023 laten weten dat hij de zaak niet voortzet.
4.1.
Op 12 januari 2006 heeft het college een vergunning verleend voor het veranderen van de inrichting van een slachthuis (inrichtingsvergunning). In deze inrichtingsvergunning zijn verschillende voorschriften opgenomen.
4.2.
Tijdens verschillende controles heeft het college verschillende overtredingen geconstateerd bij de slachterij. Op 15 augustus 2022 heeft het college daarom de holding gelast om uiterlijk op 3 oktober 2022 de volgende overtredingen te beëindigen, onder oplegging van de daarbij behorende dwangsommen:
1. Het veranderen van de inrichting of van de werking van de inrichting [1] , onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,- in één keer. De veranderingen bestaan volgens het college uit:
 Het plaatsen van een silo waarin mest/afvalwater wordt opgeslagen terwijl de opslag van mest of afvalwater niet op deze wijze is vergund;
 De ligging van de riolering is niet overeenkomstig de laatst bekende (vergunde) tekening;
 Er staan bloedtanks op een plek die niet conform de tekeningen behorende bij de laatst verleende vergunning zijn;
 Er is in de loods ten westen van de losplaats een Intermediate Bulk Containers (hierna IBC) met H202 (waterstofperoxide) aanwezig om water te reinigen voor gebruik. Deze activiteit is niet aangevraagd of vergund;
 Er zijn meerdere IBC’s opgeslagen op het parkeerterrein dat voor het bedrijf is gelegen. Het betrekken van het parkeerterrein bij de inrichting is niet vergund;
 Er worden meer ADR geclassificeerde producten opgeslagen dan hetgeen is aangevraagd en vergund;
 Er worden meer dieren geslacht dan hetgeen is vergund;
 Er is een warmtekrachtkoppeling (hierna: WKK) in gebruik genomen, terwijl het in gebruik hebben van deze installatie niet is gemeld.
2. Het niet voldoen aan voorschriften 1.1.3 en 10.1.3 uit de inrichtingsvergunning, [2] onder oplegging van een dwangsom van € 2.000,- in één keer;
3. Het niet voldoen aan voorschrift 10.1.2 uit de inrichtingsvergunning, [3] onder oplegging van een dwangsom van € 2.000,- per keer dat geconstateerd wordt dat de inrichting niet dagelijks wordt schoongemaakt en ontsmet, met een maximum van
€ 10.000,-;
4. Het niet voldoen aan voorschriften 10.1.4 en 10.2.1 uit de inrichtingsvergunning, [4] onder oplegging van een dwangsom van € 2.000,- in één keer;
5. Het niet voldoen aan voorschriften 11.1.1 en 11.2.1 uit de inrichtingsvergunning, [5] onder oplegging van een dwangsom van € 1.250,- per keer dat geconstateerd wordt dat de aanwezige ADR geclassificeerde producten niet overeenkomstig de PGS 15 in een daartoe bestemde opslagvoorziening zijn opgeslagen, met een maximum van € 5.000,-;
6. Het niet mogelijk maken om de afvalwaterstroom afkomstig van de wasplaats separaat te bemonsteren [6] , onder oplegging van een dwangsom van € 2.000,- in één keer;
7. Het aanwezig hebben van een gasgestookte stookinstallatie (WKK) terwijl deze niet in de afgelopen vier jaar gekeurd is [7] , onder oplegging van een dwangsom € 1.000,- in één keer;
8. Het aanwezig hebben van een gasgestookte stookinstallatie (WKK) terwijl geen keuringsdocumenten in de nabijheid van de installatie aanwezig zijn en uit SCIOS portaal ook niet is op te maken dat emissiemetingen zijn uitgevoerd voor deze installatie [8] , onder oplegging van een dwangsom van € 2.500,- in één keer.
4.3.
Tijdens meerdere controles heeft het college vastgesteld dat verschillende van de hierboven genoemde overtredingen niet zijn beëindigd. Op 17 januari 2023 heeft het college daarom besloten tot invordering van de volledig verbeurde dwangsommen van overtreding 1 en overtredingen 3 tot en met 8 van in totaal € 27.500,- aan verbeurde dwangsommen.
4.4.
In de beslissing op bezwaar heeft het college het bezwaar van de holding tegen het besluit van 15 augustus 2022 ongegrond verklaard en dit besluit in stand gelaten.

Leeswijzer

5. De rechtbank licht bij de beoordeling van de gronden eerst de beginselplicht tot handhaving toe en gaat dan in op de beroepsgronden die gericht zijn tegen het besluit waarin de holding een last onder dwangsommen opgelegd heeft gekregen. In het beroepschrift betoogt de holding:
  • dat voorschrift 10.1.2 van de inrichtingsvergunning niet is overtreden;
  • dat voorschriften 10.1.4 en 10.2.1 van de inrichtingsvergunning niet zijn overtreden;
  • dat artikel 3.7m, tweede lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer niet is overtreden;
  • dat de inrichting niet is veranderd;
  • dat de holding niet is aan te merken als overtreder.

Beroepsgronden

Beginselplicht tot handhaving

6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [9]
Is voorschrift 10.1.2 overtreden?
7. De holding betoogt dat het college ten onrechte heeft besloten dat sprake is van een overtreding van voorschrift 10.1.2 uit de inrichtingsvergunning. De holding betoogt dat de slachterij dagelijks in de avonduren werd gereinigd en de vervuiling van de slachterij overdag plaatsvond. Hierdoor is het mogelijk dat wel voldaan is aan de dagelijkse reinigingsplicht, maar de slachterij in de middag vervuild en niet (meer) gereinigd is. Tijdens de zitting heeft de holding gesteld dat de stallen geen onderdeel zijn van de inrichting en dat voorschrift 10.1.2 daarom niet geldt voor de stallen.
7.1.
In de inrichtingsvergunning is in paragraaf 10, voor zover hiervan belang, het volgende opgenomen:

10. Slachterij
10.1
Algemeen
10.1.1
Het terrein van de inrichting, moet behoudens ter plaatse van de noodzakelijke toegangen en aan de voorzijde, aan alle zijden zijn afgesloten door een ten minste 2 meter hoge omheining; (…)
(…)
De inrichting, m.u.v. de kantoren, moet zindelijk worden gehouden en regelmatig, doch ten minste 1x per werkdag worden schoongemaakt en ontsmet.
10.1.3
De vloer van de slachterij moet mestdicht zijn en afwaterend zijn gelegd naar een of meer putten, die zijn aangesloten op de riolering.
(…)
10.1.5
De stallen moeten zijn voorzien van een mestdichte vloer.’
7.2.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt onder inrichting verstaan: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
Volgens artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer worden als één inrichting beschouwd de tot dezelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid liggen.
7.3.
In het rapport van 16 mei 2022, waarin een toezichthouder van het college de uitgevoerde controle van 20 april 2022 bij de slachterij heeft gerapporteerd, is het volgende opgenomen:
Geconstateerde overtredingen vergunningsvoorschriften
(…)
Voorschrift 10.1.2 vergunning d.d. 12-01-06
‘(…)
Tijdens het bezoek is in de stal verontreinigd strooisel aangetroffen alsook opgedroogde mestresten en ‘‘koek’’ afkomstig van opgedroogd(e mest met) afvalwater dat afkomstig is uit de silo. (foto’s 26 t/m 31, 34 en 35)
In het rapport van 29 juli 2022, waarin een toezichthouder van het college de uitgevoerde controle van 22 juli 2022 bij de slachterij heeft gerapporteerd, is het volgende opgenomen:
Geconstateerde overtredingen vergunningsvoorschriften
(…)
Voorschrift 10.1.2 vergunning d.d. 12-01-06
(…)
Tijdens het bezoek op 22 juli 2022 is gezien dat een deel van de stal ontdaan is van mest(resten), vervuild strooisel en ‘‘koek’’ (foto 19). Er is echter ook geconstateerd dat dit in een groot deel van de stal nog wel mest, vervuild strooisel en ‘‘koek’’ aanwezig is. (foto’s 15 t/m 18).’
7.4.
De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen de overtreding van voorschrift 10.1.2 uit de inrichtingsvergunning, omdat tijdens meerdere controles is geconstateerd dat de stal verontreinigd is. De rechtbank volgt het betoog van de holding dat de stal geen onderdeel uitmaakt van de inrichting, niet. Zo is de stal gelegen op hetzelfde terrein als de slachterij en is de stal functioneel verbonden met de slachterij, omdat in de stal de te slachten dieren moeten verblijven voordat zij daadwerkelijk geslacht worden. Verder blijkt uit de systematiek van de inrichtingsvergunning dat de stal behoort tot de inrichting en daarmee onder de reikwijdte van voorschrift 10.1.2 valt. Immers, wordt in verschillende voorschriften uit paragraaf 10 van de inrichtingsvergunning specifiek de termen ‘slachterij’ en ‘stal’ gebruikt. De stelling van de holding dat de slachterij dagelijks werd gereinigd, volgt de rechtbank niet. Zo blijkt uit beide controleverslagen dat ‘koek’ aanwezig was. Dit duidt er volgens de rechtbank op, zo stelt het college terecht, dat de vervuiling een geruime tijd aanwezig was. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn voorschriften 10.1.4 en 10.2.1 overtreden?
8. De holding betoogt dat het college ten onrechte heeft besloten dat sprake is van een overtreding van voorschriften 10.1.4 en 10.2.1 uit de inrichtingsvergunning. De holding stelt dat bij de verzameling en afvoer van mest gebruik wordt gemaakt van de gesloten mestcontainer.
8.1.
Voorschrift 10.1.4 uit de inrichtingsvergunning luidt: ‘
De transporten van mest dienen met zodanige voorzorgen te geschieden, dat het terrein, de wegen, de bodem en het grondwater niet worden verontreinigd: transport van dunne mest en gier moet daarom geschieden in volledig gesloten tankwagens, die in zindelijke staat moeten verkeren; vast mest moet worden getransporteerd in daarvoor geschikte transportmiddelen, die op correcte wijze zijn beladen.
Voorschrift 10.2.1 uit de inrichtingsvergunning luidt: ‘
Mest, inhouden van magen, darmen en pensen moet worden verzameld en opgevangen in een mestcontainer.
8.2.
In het rapport van 16 mei 2022, waarin een toezichthouder van het college de uitgevoerde controle van 20 april 2022 bij de slachterij heeft gerapporteerd, is het volgende opgenomen:

Geconstateerde overtredingen vergunningsvoorschriften
Voorschrift 10.1.4 vergunning d.d. 12-01-06 juncto voorschrift 10.2.1 vergunning d.d. 12-01-06
(…)
Tijdens het bezoek en op recent gemaakte luchtfoto’s is gezien dat het interne transport van mest niet op dusdanige wijze geschiedt dat verontreiniging van het terrein en de bodem voorkomen wordt. Door de pomp op het dak (foto 5 t/m 7) wordt mest (en andere stoffen) dat in het afvalwater aanwezig is rond gesproeid. De mestcontainer waarnaar de mest en andere producten vervoerd zou moeten worden is niet goed gepositioneerd dan wel gedemensioneerd. Rondom de mestcontainer (foto 1 t/m 4) is een aanzienlijke hoeveelheid mest en aanverwante materialen aangetroffen. De gebruikte opslagcontainer is ook niet mestdicht uitgevoerd.
In het rapport van 29 juli 2022, waarin een toezichthouder van het college de uitgevoerde controle van 22 juli 2022 bij de slachterij heeft gerapporteerd, is het volgende opgenomen:

Geconstateerde overtredingen vergunningsvoorschriften
(…)
Tijdens het bezoek op 22 juli 2022 is ten aanzien van dit punt verbetering waargenomen. Er is een andere opslagcontainer voor de mest aangetroffen en de omgeving van de mestcontainer ziet er ook minder verontreinigd uit (foto’s 20, 21 en 22). Op luchtfoto’s (23 en 24) is ook te zien dat de omgeving er schoner uitziet en dat er meer aandacht is voor het interne transport en de opslag van mest. Er kan echter niet gesteld worden dat de bodem rond de mestcontainer en het grondwater afdoende beschermd is. Er is nog steeds een hoeveelheid mest aanwezig en de bodem rond de container is nat, waarschijnlijk afkomstig door vocht dat uit de (nieuw geplaatste) zeef komt.
(…)
Ondanks dat geconstateerd is dat er verbeteringen doorgevoerd zijn kan niet gesteld worden dat aan de omschrijving voldaan is.
8.3.
De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om handhavend op treden tegen de overtreding van voorschriften 10.1.4 en 10.2.1 uit de inrichtingsvergunning, omdat tijdens meerdere controles is geconstateerd dat het terrein en de bodem verontreinigd zijn met mest. Verder is tijdens deze controles ook vastgesteld dat de gebruikte mestcontainer niet gesloten was en rondom deze mestcontainer trof men veel mest aan. Tijdens de controle van 22 juli 2022 heeft de toezichthouder wel verbetering op dit punt waargenomen. Deze verbetering neemt echter niet weg dat niet werd voldaan aan de voorschriften. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 3.7m, tweede lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer overtreden?
9. De holding betoogt dat het college ten onrechte heeft besloten dat sprake is van een overtreding van artikel 3.7,m, tweede lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer. De holding stelt dat de betreffende gasgestookte stookinstallatie (WKK) in maart 2022 definitief buiten werking was gesteld. Op de zitting heeft de holding betoogd dat de WKK niet meer in bedrijf was, maar niet was losgekoppeld van de gasleiding.
9.1.
Artikel 3.10p, van het Activiteitenbesluit milieubeheer luidt:

Een stookinstallatie voldoet ten behoeve van het veilig functioneren, een optimale verbranding en energiezuinigheid van deze stookinstallatie aan de bij ministeriële regeling inzake keuring en onderhoud gestelde eisen.
Artikel 3.7m, tweede lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer luidt:

Een gasgestookte stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 100 kilowatt wordt ten minste eenmaal per vier jaar gekeurd op veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid.
9.2.
In het rapport van 16 mei 2022, waarin een toezichthouder van het college de uitgevoerde controle van 20 april 2022 bij de slachterij heeft gerapporteerd is het volgende opgenomen:
Artikel 3.10 p van het Activiteitenbesluit milieubeheer juncto artikel 3.7m lid 2 van de Activiteitenregeling milieubeheer
(…)
Tijdens de controle is geconstateerd dat een stookinstallatie (WKK), met een vermogen van meer dan 100 kilowatt (318) aanwezig is en dat deze niet in de afgelopen vier jaar met een goed gevolg SCIOS gekeurd is. Door de heer Hoogendonk is aangegeven dat de installatie ten tijde van de periode rond de controle niet gebruikt wordt in verband met de hoge gasprijzen. Dat de installatie niet gebruikt wordt wil niet zeggen dat deze niet met goed gevolg SCIOS gekeurd dient te zijn.
In het rapport van 29 juli 2022, waarin een toezichthouder van het college de uitgevoerde controle van 22 juli 2022 bij de slachterij heeft gerapporteerd, is het volgende opgenomen:
‘Artikel 3.10 p van het Activiteitenbesluit milieubeheer juncto artikel 3.7m lid 2 van de Activiteitenregeling milieubeheer
(…)
Tijdens het bezoek op 22 juli 2022 is geconstateerd dat de WKK aanwezig is en niet buiten gebruik gesteld is (foto’s 27 en 28). In de nabijheid van de installatie zijn geen keuringsdocumenten o.i.d. aanwezig, uit het SCIOS portal is ook niet gebleken (zie foto 29) dat de installatie met goed gevolg SCIOS gekeurd is.
In het rapport van 10 oktober 2022, waarin een toezichthouder van het college de uitgevoerde controle van 5 oktober 2022 bij de slachterij heeft gerapporteerd, is het volgende opgenomen:
‘Artikel 3.10 p van het Activiteitenbesluit milieubeheer juncto artikel 3.7m lid 2 van de Activiteitenregeling milieubeheer
(…)
Tijdens het bezoek op5 oktober 2022is gezien dat de situatie onveranderd is. De WKK is aanwezig en niet buiten gebruik gesteld is. In de nabijheid van de installatie zijn geen keuringsdocumenten o.i.d. aanwezig, uit het SCIOS portal is ook niet gebleken dat de installatie met goed gevolg SCIOS gekeurd is (zie foto’s 5, 6 en 18).
In het rapport van 28 oktober 2022, waarin een toezichthouder van het college de uitgevoerde controle van 17 oktober 2022 bij de slachterij heeft gerapporteerd is het volgende opgenomen:

Bevindingen
(…)
Op basis van de overlegde foto’s / bevindingen van collega-toezichthouders lijken de volgende punten (voor nu) opgelost (nummering zoals opgenomen in het besluit) 1e (IBC’s zijn naar binnen verplaatst voor afvoer), 1f, 7 en 8 (WKK is afgekoppeld van de gasleiding).
9.3.
De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen de overtreding van artikel 3.7m, tweede lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer. Uit de rapporten van 16 mei 2022 en 29 juli 2022 blijkt dat de WKK niet was gekeurd in de vier jaren daarvoor dan wel dat de WKK buiten werking was gesteld. Dit laatste heeft namelijk omstreeks 17 oktober plaatsgevonden, zoals is op te maken uit de rapporten van 10 oktober 2022 en 28 oktober 2022. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de inrichting veranderd?
10. De holding betoogt dat de huidige ligging van de riolering wel degelijk overeenkomt met de laatst bekende tekening. Het college heeft ten onrechte geconcludeerd dat is afgeweken van de riooltekeningen.
10.1.
Het college betoogt dat geconstateerd is dat de ligging van de riolering niet overeenkomstig de laatst (vergunde) tekening is en daarmee via andere plaatsen wordt geloosd dan vergund. Tijdens de controle van 20 april 2022 is voor het eerst geconstateerd dat het afvalwater uit de silo geloosd wordt op een put in de stal. Vervolgens is met behulp van kleurstof geconstateerd dat de put in de stal afvoert naar een rioolstreng onder het fietspad naast het bedrijf. Op de riooltekeningen (behorende bij de vergunning) is dit niet op te maken. De omstandigheid dat dit een aansluiting betreft op een bestaande rioolvoorziening, neemt niet weg dat deze lozing niet is vergund.
10.2.
De rechtbank overweegt dat aan een handhavingsbesluit, indien daartoe wordt besloten, een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag moet liggen op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat sprake is van een overtreding. [10]
10.3.
De rechtbank stelt vast dat de tekening waarop de huidige ligging van de riolering is gesitueerd niet bij het controlerapport of het handhavingsbesluit is gevoegd. Het college heeft de tekening ook niet in het kader van deze procedure overgelegd. Dit heeft het college desgevraagd tijdens de zitting ook niet gedaan. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of de huidige ligging van het riool wel of niet overeenkomstig de vergunde riooltekening is. Hierdoor is sprake van een gebrek. De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Het is niet aannemelijk dat de holding door dit gebrek is benadeeld. Zoals de rechtbank onder 4.2 heeft overwogen, ziet de overtreding bestaande uit het veranderen van de inrichting uit meerdere handelingen, waarvan het veranderen van de ligging van de riolering er slechts één is. Deze verschillende overtredingen worden gesanctioneerd met één dwangsom van € 5000,- in één keer. De andere handelingen die zien op de overtreding onder 1 (bestaande uit het veranderen van de inrichting) worden door de holding niet betwist. Dit brengt mee dat het college, ondanks het geconstateerde gebrek, de last kon opleggen. Daarom passeert de rechtbank het gebrek.
Is de holding aan te merken als overtreder?
11. De holding betoogt dat zij geen pleger, vergunninghoudster of anderszins adressant is van de overtredingen. De holding stelt dat zij uitsluitend aandeelhoudster en bestuurder was van de inmiddels failliete vennootschap [E] BV. Hierdoor kan de holding ook niet worden verplicht om de verbeurde dwangsommen te betalen.
11.1.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is de overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de gedraging is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt. [11]
11.2.
De rechtbank stelt vast dat de holding, naast [E] B.V., adressant was van het primaire besluit van 15 augustus 2022 en ook van de beslissing op bezwaar. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat de holding enig aandeelhouder was van [E] B.V. Uit het uittreksel van de holding blijkt dat Bernardus van Hattem enig aandeelhouder is van de holding. Dit leidt volgens de rechtbank tot de conclusie dat Bernardus van Hattem enig eigenaar was van zowel de holding als de slachterij.
11.3.
De rechtbank oordeelt dat het college de holding kon aanmerken als overtreder. Onbetwist is dat Bernardus van Hattem op het moment van de overtredingen de uitsluitende zeggenschap had over beide b.v.’s. Hierdoor was er wat betreft het ontstaan en voortbestaan van de overtredingen bij de slachterij sprake van een zodanige verwevenheid dat de holding in haar hoedanigheid van eigenaresse van de gronden en de opstallen van de slachterij kan worden aangemerkt als overtreder. [12] De stelling van de holding dat zij niet verplicht kan worden om de verbeurde dwangsommen te betalen, omdat zij niet kan worden aangemerkt als overtreder, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op bezwaar en het invorderingsbesluit in stand blijven.
13. Vanwege het onder 10.3 gepasseerde gebrek bestaat er aanleiding het college in de proceskosten van de holding te veroordelen. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
14. De rechtbank bepaalt dat het college het door de holding betaalde griffierecht aan haar vergoedt. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan de holding moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan de holding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit betreft een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Dit betreft een overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wabo.
3.Dit betreft een overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wabo.
4.Dit betreft een overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wabo.
5.Dit betreft een overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wabo.
6.Dit betreft een overtreding van artikel 3.23c van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
7.Dit betreft een overtreding van artikel 3.10p, van het Activiteitenbesluit milieubeheer in samenhang met artikel 3.7m, tweede lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer.
8.Dit betreft een overtreding van artikel 3.10f, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
9.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1937, r.o. 5.1.
10.Uitspraak van het College Beroep voor het Bedrijfsleven van 18 april 2018, ECLI:NL:CBB:2018:128.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067.
12.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:102.