ECLI:NL:RBGEL:2024:8442

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
C/05/436656 / FZ RK 24-1332
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en gelasten DNA-onderzoek in familierechtelijke kwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 december 2024 een tussenbeschikking uitgesproken in een familierechtelijke kwestie. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.K. de Blieck-Willemsen, heeft verzocht om de erkenning van haar kind door de man te vernietigen en om een DNA-onderzoek te gelasten. De man heeft [kind] erkend, maar de moeder stelt dat hij niet de biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet de verwekker is van [kind] op basis van DNA-onderzoek. De bijzondere curator, mr. P.L. Hellinga, heeft het verzoek van de moeder overgenomen en ondersteunt de vernietiging van de erkenning. De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning, maar heeft de erkenning van de man wel vernietigd op verzoek van de bijzondere curator. Tevens is een DNA-onderzoek gelast om vast te stellen of dhr. [man 2] de biologische vader is van [kind]. De rechtbank heeft de kosten van het DNA-onderzoek voorlopig ten laste van de Staat gebracht en verdere verzoeken aangehouden tot na het DNA-onderzoek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/436656 / FZ RK 24-1332
Datum uitspraak: 2 december 2024
beschikking erkenning en vernietiging erkenning
in de zaak van
[naam moeder](hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
tegen
[naam man 1](hierna: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.C.M. Groenestijn te Almere,
en
[naam man 2](hierna: dhr. [man 2] ),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. W.H. Teusink te Wezep.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
de minderjarige
[naam kind],
geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. P.L. Hellinga te Zwolle, bijzondere curator,

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de (tussen)beschikking van deze rechtbank van 31 juli 2024;
- het verslag met bijlagen van de bijzondere curator van 2 oktober 2024;
- het verweerschrift van dhr. [man 2] van 21 oktober 2024;
- het e-mailbericht van mr. Groenestijn van 23 oktober 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 30 oktober 2024 zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- dhr. [man 2] , bijgestaan door zijn advocaat;
- mr. Hellinga, de bijzondere curator.
1.3.
De man en zijn advocaat zijn niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Zij hebben zich op voorhand schriftelijk afgemeld.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de man hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens die relatie is [kind] geboren.
2.2.
De man heeft [kind] erkend.
2.3.
De man en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind] .

3.Het verzoek en de verweren

3.1.
De moeder verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad, op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden:
I. toe te wijzen het verzoek van de moeder om te bepalen dat de erkenning door de man van [kind] wordt vernietigd;
II. te bepalen dat dhr. [man 2] medewerking dient te verlenen aan het afnemen van een DNA-test en daarbij te bepalen dat de kosten voor de DNA-test voor rekening van dhr. [man 2] zullen komen, nu dhr. [man 2] heeft geweigerd een gewone test te doen;
III. indien dhr. [man 2] de biologische vader van [kind] blijkt te zijn, vervangende toestemming te verlenen aan dhr. [man 2] om [kind] te erkennen;
IV. de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten een latere vermelding aan de geboorteakte van [kind] toe te voegen, inhoudende de vernietiging van de erkenning van de man.
3.2.
De man refereert zich aan het onder I. en IV. verzochte van de moeder. Ten aanzien van het onder II. en III. verzochte geeft de man aan dat hij daar geen belang bij heeft, maar voor zover nodig refereert hij zich ook aan die verzoeken.
3.3.
Dhr. [man 2] voert verweer tegen de verzoeken van de moeder.
Dhr. [man 2] verzoekt de rechtbank:
I. de verzoeken van de moeder af te wijzen;
II. de verzoeken van de bijzondere curator – voor zover deze als zodanig door de rechtbank worden opgevat en ontvankelijk worden geacht – af te wijzen;
III. met veroordeling van de moeder en de bijzondere curator in de kosten van het geding.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader worden ingegaan.

4.Het standpunt van de bijzondere curator

4.1.
De bijzondere curator geeft in haar brief van 2 oktober 2024 aan dat zij als bijzondere curator van [kind] zelfstandig het verzoek tot vernietiging van de erkenning door de man doet op grond van het feit dat hij niet haar biologische vader is. De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat dit verzoek in het belang van [kind] is. In het verlengde daarvan dient de vernietiging van de erkenning ook aangehecht te worden aan de geboorteakte van [kind] .
4.2.
Het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de erkenning van dhr. [man 2] is naar inziens van de bijzondere curator niet zinvol omdat dhr. [man 2] heeft aangegeven dat hij [kind] niet zal erkennen als blijkt dat hij de biologische vader van [kind] is. En als blijkt dat dhr. [man 2] wel bereid is tot erkenning, zal de moeder hem daar toestemming voor geven.
4.3.
De bijzondere curator sluit zich aan bij het verzoek van de moeder om dhr. [man 2] te bevelen tot medewerking aan een DNA-onderzoek. De bijzondere curator verzoekt de rechtbank daarbij te bepalen dat aan dhr. [man 2] een dwangsom wordt opgelegd van
€ 500,- voor iedere dag dat dhr. [man 2] weigert mee te werken aan dat onderzoek, met een maximum van € 10.000,-.
4.4.
Als uit het DNA-onderzoek blijkt dat dhr. [man 2] de verwekker is van [kind] , dan is het volgens de bijzondere curator in het belang van [kind] dat de bijzondere curator op grond van artikel 1:207 lid 2 sub b Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) een verzoek doet tot vaststelling van het ouderschap van de dhr. [man 2] , uiteraard nadat vernietiging van de erkenning van de man heeft plaatsgevonden.

5.De beoordeling

rechtsmacht

5.1.
De man en de moeder hebben in Nederland hun gewone woonplaats, zodat aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. [1] [kind] heeft haar woonplaats in [woonplaats] , zodat deze rechtbank bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen. [2]
vernietiging erkenning door de man
5.2.
Een verzoek tot vernietiging van de erkenning kan op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend [3] :
door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
5.3.
In geval van bedreiging of misbruik van omstandigheden, wordt het verzoek door de erkenner of door de moeder niet later ingediend dan een jaar nadat deze invloed heeft opgehouden te werken en, in geval van bedrog of dwaling, binnen een jaar nadat de verzoeker het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
5.4.
Allereerst dient beoordeeld te worden of de moeder wel ontvankelijk is in haar verzoek. De moeder stelt dat er sprake is van dwaling omdat zij er gedurende de zwangerschap – en nog een tijd daarna – er zeker van was dat de man de verwekker was van [kind] . De moeder stelt dat zij gedwaald heeft in de veronderstelling dat dat zo was. De moeder voert ook aan dat als de man ten tijde van de erkenning op de hoogte was van het feit dat hij niet de biologische vader was van [kind] , hij haar nooit zou hebben erkend. Ten tijde van de verwekking van [kind] heeft de moeder echter ook geslachtsgemeenschap gehad met dhr. [man 2] . De moeder voert daarover aan dat zij zich dat niet meer kan herinneren, maar de rechtbank gaat daaraan voorbij. Naar het oordeel van de rechtbank had de moeder kúnnen weten dat niet de man, maar dhr. [man 2] , de biologische vader zou kunnen zijn. De argumenten die de moeder aanhaalt waarmee ze een beroep op dwaling wil doen, zien vooral op de situatie dat de man gedwaald zou hebben. De moeder kan slechts een beroep op dwaling doen als zij is gedwongen tot het geven van toestemming voor de erkenning, en dat is hier niet aan de orde. De man en de moeder hebben gezamenlijk de keuze gemaakt dat de man [kind] zou erkennen.
5.5.
De rechtbank verklaart de moeder dan ook niet-ontvankelijk in haar verzoek. Nu er geen sprake is van dwaling, kan de erkenning niet op deze grond worden vernietigd.
5.6.
De bijzondere curator heeft het verzoek namens [kind] overgenomen voor de situatie dat de moeder niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
De bijzondere curator is ontvankelijk in het verzoek namens [kind] .
5.7.
De rechtbank zal de erkenning van de man over [kind] vernietigen. Het is onweersproken – door middel van een DNA-onderzoek – vast komen te staan dat de man niet de verwekker is van [kind] . De man is verder ook niet betrokken in het leven van [kind] en wil ook niet betrokken worden in haar leven. Het is dan ook belangrijk dat de erkenning wordt vernietigd, zodat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Dat betekent wellicht dat er helemaal geen juridische vader van [kind] op papier genoemd staat, maar de bijzondere curator heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het voor [kind] in dat geval meer van belang is dat er geen vader op papier vaststaat, dan een vader die helemaal geen rol heeft in haar leven. Dat is dus wat het is en dat is geen argument om de erkenning van [kind] door de man dan maar in stand te houden.
DNA-onderzoek
5.8.
De rechtbank acht het, net als de moeder en de bijzondere curator, in het belang van [kind] om te weten van wie zij afstamt. Uit het DNA-onderzoek dat is uitgevoerd door het CWZ te Nijmegen blijkt duidelijk dat de man in ieder geval niet de biologische vader is van [kind] .
5.9.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad [4] blijkt dat voor het gelasten van een DNA-onderzoek het noodzakelijk en voldoende is dat op grond van de ten processe gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de man de verwekker van het kind kan zijn. Niet nodig is dat het verwekkerschap van de man vaststaat, en ook niet dat vaststaat dat de man met de moeder van het kind in het conceptietijdvak seksuele gemeenschap heeft gehad.
5.10.
De moeder en dhr. [man 2] verschillen van mening over of er sprake is geweest van geslachtsgemeenschap tussen hen. Dat valt door de rechtbank ook niet te achterhalen, want de enigen die erbij waren op de avond waarop er (mogelijk) geslachtsgemeenschap is geweest (volgens de moeder) zijn de moeder, de man en dhr. [man 2] . Wat voor de rechtbank echter vast staat – zoals hiervoor overwogen – is dat de man niet de verwekker is van [kind] . Daarnaast is het aannemelijk dat dhr. [man 2] op zijn minst merkwaardig gedrag heeft vertoond nadat hij heeft vernomen dat de man niet de verwekker is van [kind] . Het verslag van wat de vriendin van de moeder (mevrouw [naam] ) heeft verklaard, onderbouwt die stelling. Dat dit verslag gelijkenissen vertoont met wat de moeder hier zelf over zegt, is geen reden om de hele verklaring als onbetrouwbaar te kwalificeren.
5.11.
De combinatie van het feit dat de man de verwekker niet is, de stellingen van de moeder dat dhr. [man 2] dan de enige mogelijke verwerker kan zijn, het gedrag dat dhr. [man 2] in reactie daarop heeft laten zien, de verklaring van mevrouw [naam] én het feit dat de man onderschrijft wat de moeder daarover in de procedure naar voren brengt (al gaat hij er ook niet in detail op in) maakt dat wat de rechtbank betreft dat het voldoende aannemelijk is dat dhr. [man 2] mogelijk de verwekker is van [kind] . De rechtbank acht het daarom noodzakelijk en in het belang van [kind] dat er een DNA-onderzoek wordt uitgevoerd naar of dhr. [man 2] de biologische vader is van [kind] . De rechtbank zal dan ook een DNA-onderzoek gelast en dhr. [man 2] bevelen hier aan mee te werken.
dwangsom
5.12.
De rechtbank hangt aan het bevel tot medewerking aan het DNA-onderzoek (vooralsnog) geen dwangsom vast omdat dhr. [man 2] in zijn verweerschrift heeft aangegeven dat hij zich niet zal onttrekken aan een bevel tot vaststelling van het vaderschap als de rechtbank zo mocht oordelen. De rechtbank gaat ervan uit dat hij dit zal doen en zal anders beslissen wat haar gerade acht.
kosten deskundige
5.13.
De rechtbank zal voorshands de kosten verbonden aan voormeld DNA-onderzoek (voorlopig) ten laste van de Staat brengen en daarover bij de eindbeschikking een nadere beslissing nemen.
overige verzoeken
5.14.
Alle overige verzoeken worden aangehouden, nu daar pas op kan worden beslist op het moment dat het DNA-onderzoek is afgerond.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
vernietigt de erkenning door:
- de heer
[naam man 1], geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
van de minderjarige:
-
[naam kind], geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] ;
6.2.
verstaat dat de wijziging geschiedt doordat aan de desbetreffende akten een latere vermelding wordt toegevoegd overeenkomstig artikel 1:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek;
6.3.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank daartoe een afschrift van deze beschikking aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand te [plaats] zal zenden zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, ter inschrijving in de registers aldaar;
alvorens verder te beslissen
6.4.
beveelt dat een DNA-onderzoek door een deskundige zal worden gedaan ter beantwoording van de navolgende vraag:
- is de heer
[naam man 2], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , de verwekker van de minderjarige
[naam kind], geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] ?;
6.5.
bepaalt dat ter beantwoording van de onder 6.4. genoemde vraag het DNA-materiaal wordt onderzocht van:
  • [naam man 2], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] ;
  • [naam kind], geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] ;
6.6.
beveelt voornoemde personen aan voormeld onderzoek hun medewerking te verlenen;
6.7.
benoemt tot deskundige dr. J.W.J. van der Stappen, klinisch chemicus, dan wel zijn vervang(st)er, verbonden aan het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, [adres] ;
6.8.
begroot het voorschot inzake de kosten van de deskundige op € 603,- (inclusief BTW);
6.9.
bepaalt het honorarium van de deskundige voorshands ten laste van de Staat wordt gebracht;
6.7.
bepaalt dat de plaats en het tijdstip van het onderzoek zal worden vastgesteld door de deskundige in overleg met betrokkenen;
6.8.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal toezenden;
6.9.
bepaalt dat de deskundige zo spoedig mogelijk tot het onderzoek zal overgaan en zijn met redenen omkleed schriftelijk rapport met eindnota (onder vermelding van de zaakgegevens C/05/436656 / FZ RK 24-1332) zal indienen ter griffie van deze rechtbank, team familie en jeugdrecht, Postbus 9008, 7200 GJ Zutphen,
uiterlijk op 4 maart 2025;
6.10.
bepaalt dat de deskundige een afschrift van voormeld schriftelijk rapport te zijner tijd ook zal sturen naar:
  • de heer [man 2] , p/a mr. W.H. Teusink, [adres] ;
  • de moeder, p/a mr. P.K. de Blieck-Willemsen, [adres] ;
  • de bijzondere curator mr. P.L. Hellinga, [adres] ;
6.11.
bepaalt dat de betrokkenen in de gelegenheid zullen worden gesteld om
binnen een termijn van twee wekenna ontvangst van het rapport dan de deskundige schriftelijk op het deskundigenbericht te reageren en zich uit te laten het verloop van de procedure, eventueel onder vermelding van verhinderdata;
6.12.
houdt iedere verdere beslissing aan tot uiterlijk
18 maart 2025 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Krijnen, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van
L. Stoevenbelt als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)
2.artikel 265 Rv
3.ingevolge artikel 1:205 lid 1 BW
4.Hoge Raad 16 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:252