ECLI:NL:RBGEL:2024:8394

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
05/245513-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1987, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn zusje, geboren in 1994. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer en het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de zestien jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het betasten van de vulva van het slachtoffer met zijn vingers tijdens een vakantie op Corsica in juli 2003. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de andere tenlastegelegde feiten, waaronder het seksueel binnendringen en andere ontuchtige handelingen. De verdachte is vrijgesproken van deze onderdelen van de tenlastelegging.

De rechtbank heeft de ernst van het feit in overweging genomen, evenals het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De officier van justitie had een werkstraf van 200 uren geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf op van 70 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, het slachtoffer, ter hoogte van € 5.419,72, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken, waarbij de kinderrechters de zaak hebben behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/245513-24
Datum uitspraak : 26 november 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
raadsvrouwmr. mr. R.W. van Zanden, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 mei 2003 tot en met 4 oktober 2004 te Ede, althans te Nederland en/of te Corsica, althans te Frankrijk, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1994) die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn penis tussen haar schaamlippen en/of
- het brengen van zijn vingers in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen en/of
- het brengen van zijn tong tussen haar schaamlippen;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 mei 2003 tot en met 4 oktober 2004 te Ede, althans te Nederland en/of te Corsica, althans te Frankrijk, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1994) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van haar vulva met zijn penis en/of tong en/of vingers en/of
- het betasten van haar borsten met zijn vingers en/of
- het aftrekken, althans het betasten van zijn eigen penis in haar nabijheid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat er geen steunbewijs is voor het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw bepleit dat eenmalig bewezen kan worden dat verdachte (hierna: [verdachte] ) ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Hoewel [verdachte] heeft verklaard dat hij twee keer met zijn vingers de vulva van [slachtoffer] heeft betast, kan de eerste keer buiten de ten laste gelegde periode vallen.
Beoordeling door de rechtbank
Juridisch kader bewijs in zedenzaken (bewijsminimumregel)
Het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (artikel 342, tweede lid Wetboek van Strafvordering (Sv)). Deze bepaling strekt ter waarborging van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen in het geval de verklaring van één getuige over relevante feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling heeft volgens vaste rechtspraak betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op ieder onderdeel daarvan. De vraag of sprake is van voldoende steunbewijs en dus aan het bewijsminimum is voldaan, vergt een beoordeling van het concrete geval. In het geval de rechter de verklaringen van een getuige betrouwbaar acht, dan is daarmee nog niet voldaan aan het bewijsminimum. Alleen de inhoud van een - op zich betrouwbaar te achten - aangifte levert dus geen wettig bewijs op. Het gaat dan immers nog steeds maar om één bewijsmiddel. Het voor een veroordeling benodigde steunbewijs kan volgens vaste rechtspraak niet worden aangenomen op grond van alleen zogenoemde de auditu getuigenverklaring (‘van horen zeggen’), waarbij de getuige geen eigen zelfstandige waarneming deed ten aan zien van de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer tijdens of kort na het feit (Hoge Raad 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117).
Feit 1: ontucht met seksueel binnendringen
[slachtoffer] deed op 23 mei 2024 aangifte van misbruik door [verdachte] , zijnde haar broer. Deze heeft volgens haar op meerdere momenten zijn penis, vingers en tong tussen haar schaamlippen en/of vingers in haar vagina hebben gebracht rond haar 9e levensjaar. [slachtoffer] heeft dus aangegeven dat haar broer tijdens het misbruik haar lichaam is binnengedrongen op de wijze zoals tenlastegelegd onder het eerste en derde streepje. [verdachte] heeft deze handelingen ontkend.
Ten aanzien van de getuigenverklaringen van vader en broer van [slachtoffer] heeft te gelden dat deze verklaringen hun bron vinden in wat [slachtoffer] hen zelf jaren later heeft verteld. Deze verklaringen bevatten geen zelfstandige waarnemingen van deze getuigen ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand tijdens of kort na het feit. Deze verklaringen leveren daarom geen steunbewijs in juridische zin aan de verklaringen van [slachtoffer] . Ander steunbewijs ontbreekt.
Ten aanzien van het tweede liggende streepje (het binnendringen met de vingers) in de tenlastelegging merkt de rechtbank op dat dit niet volgt uit de aangifte van [slachtoffer] zelf. Zij heeft immers verklaard dat hij weliswaar aan haar vagina zat maar niet met zijn vingers erin. Alleen verdachte zelf heeft hierover bij de politie verklaard. Daargelaten dat verdachte deze verklaring ter terechtzitting heeft bijgesteld, ontbreekt ook voor het binnendringen met de vingers het wettig bewijs.
De rechtbank is aldus van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat voor een bewezenverklaring van feit 1.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 20;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 50;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2024.
De rechtbank stelt op grond van de aangifte en de verklaring van [verdachte] vast dat [verdachte] twee keer met zijn vingers de vulva van [slachtoffer] heeft betast, zoals onder het tweede streepje is tenlastegelegd. Eén van deze twee keer was tijdens een vakantie op Corsica. Uit het dossier volgt dat deze vakantie in juli 2003 daar werd doorgebracht door onder meer [slachtoffer] en [verdachte] .
Uit de verklaringen van aangever en verdachte volgt verder dat de andere keer moet hebben plaatsgevonden op een slaapkamer thuis. De rechtbank stelt vast dat niet kan worden vastgesteld wanneer dit was. Dit kan zoals door de verdediging is aangevoerd, ook zijn geweest op een moment dat ligt voor de ten laste gelegde periode. Het misbruik heeft zich langer dan twintig jaar geleden afgespeeld en zowel [slachtoffer] als [verdachte] weten nu niet meer wanneer precies welke handelingen zijn uitgevoerd. De rechtbank is aldus van oordeel dat er redelijke twijfel bestaat dat het thuis betasten van de vulva binnen de ten last gelegde periode valt.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt voldoende bewijs voor de gedragingen zoals tenlastegelegd onder het eerste en derde streepje: het betasten van de vulva met de penis of tong, het betasten van de borsten en het aftrekken. [slachtoffer] heeft als volwassen vrouw na veel tijdsverloop over het misbruik in haar jeugd verteld. Een lang tijdsverloop sinds een gebeurtenis betekent in het algemeen dat behoedzaam met een verklaring over die gebeurtenis als bewijsmiddel moet worden omgegaan. [verdachte] erkent op zich de omstandigheden waaronder het misbruik plaatsvond (op de camping in Corsica, thuis in een slaapkamer) maar heeft specifiek de hiervoor genoemde handelingen tegengesproken en/of ter terechtzitting aangegeven dat hij zich dat niet herinnert. Naar het oordeel van de rechtbank levert de eigen verklaring van [verdachte] daarom in dit geval onvoldoende steunbewijs op. De rechtbank spreekt [verdachte] daarom vrij van die onderdelen van de tenlastelegging.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in juli 2003 op Corsica met zijn vingers de vulva van [slachtoffer] heeft betast.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeks de periode van 28 mei 2003 tot en met 4 oktober 2004juli 2003te Ede, althans te Nederland en/ofte Corsica,
althans te Frankrijk,met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1994) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van haar vulva met zijn
penis en/of tong en/ofvingers
en/of- het betasten van haar borsten met zijn vingers en/of- het aftrekken, althans het betasten van zijn eigen penis in haar nabijheid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft schuldig verklaring zonder oplegging van straf of maatregel dan wel een geheel voorwaardelijke straf bepleit. De raadsvrouw heeft in dat verband gewezen op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder die is begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie van 9 oktober 2024 (het strafblad),
  • het rapport van Reclassering Nederland van 1 november 2024.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
Uit de justitiële documentatie van [verdachte] volgt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke feiten.
De ernst van het feit
Bewezen is dat [verdachte] zich tijdens de vakantie op Corsica in 2003 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn zusje [slachtoffer] . Hij heeft haar vulva met zijn vingers betast. [slachtoffer] was ten tijde van het plegen van dit strafbare feit 8 jaar oud. [verdachte] heeft de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] op grove wijze geschonden en is over haar grenzen heen gegaan. Door zijn handelwijze heeft [verdachte] daarnaast misbruik gemaakt van het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem als oudere broer mocht stellen. [slachtoffer] had zich veilig en geborgen moeten kunnen voelen bij hem, net als bij de andere familieleden, en [verdachte] zorgde er juist voor dat zij zich heel onveilig heeft gevoeld, en alleen. Die gevoelens, en de overtuiging dat zij een geheim meedroeg dat ze niet kon delen, hebben haar lange tijd achtervolgd en veel schadelijke invloed gehad op haar leven. Dit neemt de rechtbank [verdachte] zeer kwalijk. [verdachte] heeft tijdens de zitting verklaard dat hij veel spijt heeft en dat hij zich destijds niet gerealiseerd heeft wat voor een impact zijn handelen op [slachtoffer] zou hebben.
Het advies van Reclassering Nederland
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft het volgende over verdachte gerapporteerd. Het recidiverisico wordt ingeschat op laag. Er zijn voldoende beschermende factoren in het leven van [verdachte] . De reclassering ziet geen aanknopingspunten voor interventies.
Ten aanzien van de op te leggen straf overweegt de rechtbank verder het volgende. Aan de ene kant gaat het om een ernstig strafbaar feit met verstrekkende gevolgen voor het slachtoffer. Aan de andere kant weegt mee dat het feit al langer geleden is en dat [verdachte] sindsdien niet met politie of justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast heeft [verdachte] hulp gezocht bij de huisarts. Hij voert gesprekken met een praktijkondersteuner en volgt behandeling (PMT). Een en ander maakt dat ook de rechtbank de kans op herhaling op zeer klein inschat.
De rechtbank is van oordeel dat het feit te ernstig is om geen, dan wel alleen een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen. De rechtbank komt mede tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt. Alles afwegende vindt de rechtbank een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 70 uren, passend.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.022,- aan materiële schade en € 10.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij de vordering toegelicht. Uit deze toelichting blijkt dat er een fout in de berekening van de materiële schade is gemaakt. De materiële schade bedraagt geen € 1.022,-, maar € 419,72.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verzocht om de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen. De materiële schade (€ 419,72) heeft de verdediging niet betwist.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde schade heeft geleden waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank stelt vast dat de schadepost niet is betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevorderde kosten voldoende onderbouwd en komt de vordering de rechtbank op dit punt gegrond voor. Toegewezen wordt daarom het door benadeelde gevorderde bedrag van € 419,72.
Immateriële schade
Ten aanzien van het smartengeld overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat de benadeelde partij, gezien de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, en de daardoor gemaakte grove inbreuk op haar persoonlijke integriteit, in haar persoon is aangetast op andere wijze als bedoeld in artikel 106 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 5.000,00 vaststellen.
In totaal zal de rechtbank aldus een schadevergoeding van € 5.419,72 toewijzen die bestaat uit:
  • € 419,72 aan geleden materiële schade;
  • € 5.000,00 aan geleden immateriële schade.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2024 (datum indienen vordering).
Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2003 (einddatum pleegperiode).
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf van
70 (zeventig) uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
35 (vijfendertig)dagen.
De beslissing op de vorderingen benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 419,72 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en € 5.000 aan immateriële, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2003 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van in totaal € 5.419,72 ten titel van vergoeding van materiële en immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2024 (materiële schade) en 31 juli 2003 (immateriële schade) tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 62 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld (kinderrechter tevens voorzitter), mr. P.J.C. Cremers en mr. A. Tegelaar, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2024.
Mr. M. Rietveld is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024128312, gesloten op 30 juli 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.