ECLI:NL:RBGEL:2024:828

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 6065
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de minister van Financiën om private schulden van eiseres over te nemen in het kader van de hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister van Financiën van 13 december 2022 beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de minister om twee private schulden over te nemen, die zij had aan [instantie 1] en haar zoon. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten om deze schulden niet over te nemen, omdat de schuld aan [instantie 1] niet als een geldige schuld kan worden beschouwd en de schuld aan de zoon niet is vastgelegd in een notariële akte, wat een vereiste is volgens de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank wijst erop dat de wetgever bewust heeft gekozen voor deze eis om te voorkomen dat gedupeerden in de problemen komen door incassomaatregelen.

De rechtbank concludeert dat de minister de eis van een notariële akte terecht heeft gesteld en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere uitkomst rechtvaardigen. Eiseres krijgt geen gelijk in haar beroep en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/6065

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.P. Boer),
en

De minister van Financiën

(gemachtigden: mr. M.A. Balbi en [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit op bezwaar van de minister van 13 december 2022.
1.1.
De minister heeft met het besluit van 23 juni 2022 besloten om de twee opgegeven private schulden van eiseres niet over te nemen. Het gaat om private schulden aan [instantie 1] en aan [naam 2] , de zoon van eiseres. Deze schulden zijn niet overgenomen omdat er bij de schuld bij [instantie 1] geen sprake is van een schuld en er niets kan worden betaald en de schuld bij de zoon een privé-schuld is die niet door de minister wordt afbetaald. Met het bestreden besluit van 13 december 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij het besluit van 23 juni 2022 gebleven onder uitbreiding van de motivering.
1.2.
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daarom beroep ingesteld.
1.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigden van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestuursorgaan in deze zaak de minister van Financiën is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het primaire besluit en het bestreden besluit genomen in (onder)mandaat. In het bestreden besluit staat een verschrijving. Daar waar staat dat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit heeft genomen had dat de minister moeten zijn.
3. De rechtbank beoordeelt de weigering van de minister om de schulden van eiseres aan [instantie 1] en haar zoon over te nemen. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hersteloperatie: overnemen private schulden
5. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en wil de problemen van gedupeerde ouders oplossen.
5.1.
Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is de overname door de overheid van (opeisbare achterstanden) van private schulden van een gedupeerde ouder en zijn of haar toeslagpartner. Het overnemen van private schulden wordt uitgevoerd door de [instantie 2] , namens de minister. De regeling hiervoor was eerst opgenomen in het Besluit betalen private schulden, dat gold vanaf 29 oktober 2021. De regeling is daarna opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Deze wet is in het najaar van 2022 in werking getreden en vervangt alle eerdere regelingen van de hersteloperatie. Op grond van artikel 8.6 van de Wht, worden beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn dezelfde vereisten die het Besluit betalen private schulden stelde.
De schuld aan [instantie 1]
6. Eiseres stelt dat de minister de schuld aan [instantie 1] ten onrechte niet heeft overgenomen. Deze schuld is door eiseres betaald met het geld dat zij via de Catshuisregeling heeft ontvangen. De minister verwijst eiseres voor het indienen van deze schuld naar een ander loket van [instantie 2] . Eiseres vindt dit omslachtig, onzorgvuldig en onredelijk belastend. Eiseres verzoekt de minister om deze afgeloste schuld af te handelen en alsnog te vergoeden. Op de zitting heeft eiseres gezegd dat deze schuld inmiddels is ingediend bij het loket al betaalde schulden, maar dat deze schuld niet wordt afbetaald omdat de schuld niet opeisbaar was. Eiseres is het niet eens met de verwijzing naar een ander loket van hetzelfde bestuursorgaan.
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat een private schuld die al is afbetaald met de financiële compensatie die is ontvangen vanuit de Catshuisregeling kinderopvangtoeslag (mogelijk) in aanmerking kan komen voor vergoeding, wanneer de schuld op grond van artikel 4.1 van de Wht voor overneming in aanmerking zou komen als deze niet was voldaan. Voor een reeds betaalde schuld geldt een andere regeling en de schuld dient op een andere wijze, via het loket al betaalde schulden, bij [instantie 2] te worden ingediend. De minister voegt daar nog aan toe dat ten tijde van de aanvraag de schuld niet openstond en dus niet is voldaan aan artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft eiseres voor de schuld aan [instantie 1] terecht verwezen naar het loket al betaalde schulden, omdat voor een al betaalde schuld een andere regeling geldt en de schuld op een andere wijze dient te worden ingediend. De compensatie of kwijtschelding van private schulden of bestuursrechtelijke schulden is in verschillende regelingen opgenomen en loopt langs verschillende loketten/bestuursorganen, die elk een eigen deskundigheid hebben op de relatie van een bepaalde schuld met de toeslagenaffaire. Dit is uitdrukkelijk zo in de wet geregeld. Uit het wettelijke systeem volgt zo dat niet alles via één loket en op één moment kan worden afgehandeld. De rechtbank begrijpt dat dit voor eiseres omslachtig en belastend is. De wetgever heeft echter de nadelige effecten van het systeem voor gedupeerde ouders onder ogen gezien en heeft desondanks bewust gekozen voor een stapsgewijze afdoening van de verschillende onderdelen om de uitvoering van de hersteloperatie beheersbaar te houden.
6.2.1.
De rechtbank begrijpt dat eiseres de schuld inmiddels heeft ingediend bij het loket al betaalde schulden en dat is besloten deze schuld niet te vergoeden. Tegen dat besluit, dat buiten de omvang van dit geding valt, heeft eiseres geen bezwaar gemaakt, zodat dat besluit rechtens onaantastbaar is geworden.
6.3.
Op de zitting heeft eiseres gesteld dat gedupeerden, die niet aan hun betalingsverplichtingen hebben voldaan, in aanmerking komen voor overname van hun schuld en gedupeerden, die wel aan hun betalingsverplichtingen hebben voldaan, struikelen over de opeisbaarheidseis. Eiseres is van mening dat de eis van opeisbaarheid geen rol mag spelen en dat de schuld moet worden overgenomen.
6.3.1.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak niet toegekomen wordt aan de beoordeling van deze beroepsgrond. De rechtbank heeft hiervoor (onder 6.2.) overwogen dat de minister eiseres voor dit onderdeel terecht heeft verwezen naar het loket al betaalde schulden.
Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wht, bepaalt dat de resterende hoofdsommen van leningen niet worden overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. In de memorie van toelichting van de Wht [1] staat dat de regeling voor het overnemen van private schulden tot doel heeft gedupeerden die te maken hebben met deurwaarders en schuldenproblematiek tegemoet te komen. Hieruit volgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden is bedoeld om gedupeerde ouders zoveel mogelijk een kans te bieden op een nieuwe start. Door alleen opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen over te nemen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen. De regeling voor het overnemen van schulden heeft verder niet tot doel om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen.
De schuld aan de zoon
7. Eiseres stelt dat de minister de schuld aan haar zoon ten onrechte niet heeft overgenomen. Eiseres is door haar zoon geholpen. Hij heeft zijn huis verkocht en (een deel van) dat geld aan eiseres gegeven om haar te helpen in de moeilijke tijd als gedupeerde. Aan deze schuld ligt geen notariële akte ten grondslag. Eiseres stelt dat niemand over een notariële akte beschikt bij een dergelijke schuld. Dit komt er volgens eiseres feitelijk op neer dat informele schulden, ook die zijn gebruikt om formele schulden af te lossen, nooit voor vergoeding in aanmerking komen omdat een notariële akte ontbreekt. Eiseres stelt dat de lening van rechtswege op grond van artikel 6:38 BW opeisbaar is geworden. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat een schakel verder, tussen de bank en de zoon, wel een notariële akte aanwezig is inhoudende de verkoop van het huis. Eiseres bepleit gezien deze situatie een brede en meeromvattende toepassing van de regeling.
7.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de informele lening bij de zoon van eiseres niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de schuld niet is vastgelegd in een notariële akte en daardoor niet voldoet aan het bepaalde in artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht. De minister vult hierbij aan dat bij toepassing van de Wht het niet relevant is wat de oorsprong van de gelden zijn bij (het verstrekken van) een informele lening; in dit geval gaat het om gelden die zijn vrijgekomen door verkoop van de woning van de zoon. Naast de notariële akte of een rechterlijke uitspraak, gelden voor alle schulden de vereisten dat deze zijn ontstaan na 31 december 2005, opeisbaar zijn voor 1 juni 2021 en nog openstaan op het moment van de aanvraag. Daarnaast stelt de minister zich op het standpunt dat ook voor zogenoemde informele leningen in beginsel alleen de achterstanden kunnen worden vergoed. Hoofdsommen van leningen komen alleen in aanmerking voor vergoeding wanneer deze wegens betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. De minister stelt zich op het standpunt dat een beroep op artikel 6:38 BW niet slaagt omdat uit de onderliggende stukken niet blijkt dat er afspraken zijn gemaakt over de consequenties van het niet-nakomen van betalingen en over vervroegde opeisbaarheid van de lening. Daar komt bij dat er geen invorderingsmaatregelen om de hoofdsom op te eisen zijn getroffen door de zoon.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht is bepaald dat een private geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling en geen alimentatieverplichting betreft, alleen voor overname in aanmerking komt als die is vastgelegd in een notariële akte, die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021. De rechtbank mag, nu de eis van een notariële akte is vervat in een wet in formele zin, niet aan het evenredigheidsbeginsel of een ander algemeen rechtsbeginsel toetsen. In artikel 120 van de Grondwet is bepaald dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen en in de rechtspraak is recent nogmaals bevestigd dat dit toetsingsverbod ook inhoudt dat de rechter een wet in formele zin niet mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Uit deze rechtspraak volgt ook dat er aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [2]
7.2.1.
De rechtbank oordeelt dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich in dit geval niet voordoen, omdat de wetgever juist bewust heeft gekozen voor het stellen van de eis van een notariële akte (of rechterlijke uitspraak) in de Wht. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om met voorstellen te komen om ook informele schulden terug te betalen. [3] Deze motie is ingetrokken. Bij de behandeling in de Eerste Kamer is vervolgens een motie ingediend om met een regeling te komen waarbij het mogelijk wordt bewijs te leveren van door ouders aangegane informele leningen. [4] Deze motie is aangenomen. De Tweede Kamer en de Eerste Kamer hebben het wetsvoorstel aangenomen zonder dat de eis van een notariële akte is aangepast. Daaruit moet worden afgeleid dat er op het punt van de eis van de notariële akte geen sprake is van een omstandigheid die niet of niet ten volle is verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Naar aanleiding van de motie van de Eerste Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën te kennen gegeven dat het voor de gedupeerde ouders problematisch is om een betalingsachterstand op informele schulden aan te tonen en zou leiden tot een zeer complex en intensief proces van beoordeling. Tegelijkertijd zou een verruiming leiden tot verwachtingen die niet kunnen worden waargemaakt, met alle teleurstellingen van dien. Daarom is een regeling voor informele leningen geen goede oplossing. Hieruit volgt dat het niet te verwachten is dat het bereik van de huidige regeling zal worden verruimd tot informele leningen. [5]
7.2.2.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht de eis van een notariële akte aan eiseres heeft gesteld. Nu er niet voldaan wordt aan de eis van een notariële akte gaat de rechtbank voorbij aan de vraag of de vordering opeisbaar is geworden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzitter, en mr. G.W.B. Heijmans en
mr. J.A.M. van Heijningen, leden, in aanwezigheid van mr. C.M.J.C. Rooding, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 43-45.
2.ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
3.Kamerstukken II 2021/22, 31 066, nr. 965.
4.Kamerstukken I 2022/23, 36 151, nr. L.
5.Zie de kamerbrief van de staatssecretaris bij de Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen 4e kwartaal 2022 van 3 februari 2023, Kamerstukken II 2022/23, 31 066, nr. 1165, p. 6 en de voortgangsrapportage zelf, p. 39-40.