ECLI:NL:RBGEL:2024:8258

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
442796
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de executie van een vaststellingsovereenkomst in kort geding met betrekking tot de levering van groeimatten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is een kort geding aan de orde tussen Holland Bioproducts B.V. en Bio-Inno B.V. Het geschil betreft de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst die op 21 juni 2024 tussen beide partijen is gesloten. Holland Bioproducts had zich verplicht om 22.600 groeimatten van type I te leveren aan Bio-Inno, maar er ontstond onenigheid over de kwaliteit van de geleverde producten. Bio-Inno stelde dat de geleverde groeimatten niet voldeden aan de afgesproken specificaties en heeft daarop executoriale maatregelen getroffen, waaronder beslaglegging op de bedrijfsinventaris van Holland Bioproducts. Holland Bioproducts vorderde in kort geding schorsing van de executie en opheffing van de beslagen, stellende dat zij de overeenkomst correct was nagekomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Holland Bioproducts voldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen en dat de executie door Bio-Inno misbruik van bevoegdheid opleverde. De rechtbank schorste de tenuitvoerlegging van de vaststellingsovereenkomst voor zover deze betrekking had op de boetes en hefte de gelegde beslagen op. Bio-Inno werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/442796 / KG ZA 24-358
Vonnis in kort geding van 18 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLAND BIOPRODUCTS B.V.,
statutair gevestigd te Nijmegen en kantoorhoudende te Elst,
eisende partij,
hierna te noemen: Holland Bioproducts,
advocaat: mr. A.T. de Putter,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIO-INNO B.V.,
statutair gevestigd te Wageningen en kantoorhoudende te Bennekom,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Bio-Inno,
advocaten: mrs. B.P.C. Bijl en J.A.M. van Zuilen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 11
- het herstelexploot
- de mondelinge behandeling van 7 november 2024
- de pleitnota van Holland Bioproducts
- de pleitnota van Bio-Inno.

2.De feiten

2.1.
Holland Bioproducts drijft een onderneming gericht op technologie- en research en development ter zake van ‘agritech’ oplossingen voor de tray-, grond- en waterteelt. Zij verkoopt onder meer diverse soorten groeimatten.
2.2.
Bio-Inno drijft een onderneming die zich bezighoudt met het kweken c.q. produceren van insecten. Deze insecten dienen als biologisch alternatief voor (chemische) bestrijdingsmiddelen voor de bestrijding van plagen op gewassen. Bio-Inno kweekt de insecten in kwestie op gewassen, welke worden geteeld op groeimatten.
2.3.
Bio-Inno heeft op 28 december 2023 in totaal 24.000 groeimatten bij Holland Bioproducts besteld voor een bedrag van in totaal € 14.157,00. Over de kwaliteit van de geleverde groeimatten zijn partijen in geschil geraakt. Dat geschil heeft geleid tot een kort geding (met rol-/zaaknummer C/05/437168 / KG ZA 24-192) waarin Bio-Inno kort gezegd, in conventie nakoming vorderde van de (destijds) tussen partijen bestaande overeenkomst tot levering van de groeimatten.
2.4.
De op 21 juni 2024 geplande kortgedingzitting heeft vervolgens geen doorgang gevonden vanwege schikkingsonderhandelingen. Op diezelfde dag hebben partijen buiten rechte overeenstemming bereikt en de voorzieningenrechter verzocht om vastlegging van de tussen hen gesloten vaststellingsovereenkomst in een proces-verbaal en doorhaling van de procedure. Het verzochte proces-verbaal is vervolgens op 8 augustus 2024 afgegeven.
2.5.
De vaststellingsovereenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
‘(…)
IN OVERWEGING NEMENDE:
(A) dat tussen Bio-Inno en Holland Bioproducts een overeenkomst is gesloten voor de levering van groeimatten van het type dat bij Partijen bekend is als Groeimat type I (de “Overeenkomst”) (Bijlage 1) op grond waarvan Bio-Inno – tegen betaling van een geldsom aan Holland Bioproducts – Groeimat type I geleverd zou krijgen;
(B) dat Holland Bioproducts na eerdere leveringen van Groeimat type I andere groeimatten heeft geleverd aan Bio-Inno, zijnde Groeimat type II en Groeimat type III;
(C) dat Bio-Inno door de leveringen van Groeimat type II en Groeimat type III schade heeft geleden omdat, onder andere, de geleverde groeimatten wezenlijk andere resultaten gaven in de groeiprocessen van Bio-Inno;
(D) dat tussen Partijen een geschil is ontstaan omtrent de hiervoor genoemde leveringen waarbij Partijen overeenstemming hebben bereikt dat de geleverde groeimatten andere groeimatten betreffen dan in de Overeenkomst is afgesproken. (…)
(…)
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
Artikel 1 - Levering (alternatieve) groeimatten
1.1.
Holland Bioproducts zal kosteloos uiterlijk 28 juni 2024 3900 stuks Groeimat type III leveren op de logistieke locatie van Bio-Inno aan de Frankeneng 114L (6716AA) te Ede.
1.2.
Holland Bioproducts zal kosteloos op uiterlijk 1 augustus 2024 22600 stuks Groeimat type I leveren op de logistieke locatie van Bio-Inno aan de Frankeneng 114L (6716AA) te Ede.
1.3.
Bio-Inno zal binnen een week na levering van Groeimat type I de nog openstaande facturen met factuurnummers 11897 en 11858 aan Holland Bioproducts voldoen.
1.4.
Holland Bioproducts erkent dat zij een ander type groeimat heeft geleverd bij Bio-Inno in de leveringen van 01-02-2024 en 26-02-2024 en 20-03-2024 en dat Bio-Inno schade heeft geleden waar zij aansprakelijk voor is. De leveringen die in het kader van de Regeling worden gedaan gelden expliciet niet als schadevergoeding voor die schade.
(…)
Artikel 6 - Boeteclausule
Indien Holland Bioproducts haar verplichtingen uit hoofde van Artikel 1 uit de VSO niet (tijdig en volledig) nakomt is zij een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd aan Bio-Inno van EUR 50.000,- vermeerderd met EUR 10.000,- per dag dat de niet-nakoming voortduurt.
(…)’
2.6.
Partijen hebben op enig moment nadien in afwijking van artikel 1.2 van de vaststellingsovereenkomst afgesproken dat de termijn voor levering van 12.600 van de groeimatten zou worden uitgesteld naar uiterlijk 18 augustus 2024, onder de voorwaarde dat de ‘resterende’ 10.000 groeimatten uiterlijk op 19 juli 2024, en dus eerder dan oorspronkelijk overeengekomen, aan Bio-Inno zouden worden geleverd.
2.7.
Op 18 juli 2024 heeft Holland Bioproducts 10.000 groeimatten aan Bio-Inno geleverd.
2.8.
Bij e-mailbericht van 24 juli 2024 heeft Bio-Inno Holland Bioproducts in gebreke gesteld omdat de op 18 juli 2024 aan Bio-Inno geleverde groeimatten niet voldoen aan de specificaties van groeimat type I. Bio-Inno sommeert Holland Bioproducts om uiterlijk op 1 augustus 2024 alsnog 22.600 groeimatten type I te leveren, bij gebreke waarvan Bio-Inno de contractueel overeengekomen boete zal invorderen.
2.9.
In reactie op voornoemd e-mailbericht heeft Holland Bioproducts bij e-mailbericht van 26 juli 2024 onder meer aan Bio-Inno laten weten dat zij wel degelijk groeimatten type I heeft geleverd en dat de aan Bio-Inno ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst geleverde groeimatten van dezelfde jute met een ‘scimnet’ zijn gemaakt, net zoals de batch van medio 2023.
2.10.
Bij brief van 14 augustus 2024 heeft de advocaat van Bio-Inno aan het bestuur van Holland Bioproducts medegedeeld dat de aan Bio-Inno geleverde groeimatten niet aan de kwaliteitseisen voldoen zodat Holland Bioproducts tekort is geschoten in de nakoming van de uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen en zij met ingang van 2 augustus 2024 een boete in de hoogte van € 170.000,00 verschuldigd is. Bio-Inno sommeert Holland Bioproducts in de brief tot betaling van die boete.
2.11.
Op 16 augustus 2024 heeft Holland Bioproducts nog eens 12.600 groeimatten aan Bio-Inno geleverd. Op de in het geding gebrachte pakbon van de op 18 juli 2024 en 16 augustus 2024 door Holland Bioproducts aan Bio-Inno geleverde groeimatten staat als artikelnummer: BM250BC605290 en als omschrijving:
‘BlueMat250 Caddies 60,5 cm x 29 cm IND’. Op de in het geding gebrachte vrachtbrief, gedateerd op 16 augustus 2024, staat als omschrijving ‘
jute mats’.
2.12.
Bij deurwaardersexploot van 27 augustus 2024 heeft Bio-Inno het proces-verbaal met daarin opgenomen de vaststellingsovereenkomst van 21 juni 2024 aan Holland Bioproducts betekend en aan haar bevel tot betaling gedaan van € 170.000,00 aan boetes (per stand 14 augustus 2024). Daaraan heeft Holland Bioproducts geen gehoor gegeven.
2.13.
Bij e-mailbericht van 3 september 2024 heeft de advocaat van Holland Bioproducts aan de advocaten van Bio-Inno bericht dat partijen geen specifieke kwaliteitseisen zijn overeengekomen, dat Holland Bioproducts de vaststellingsovereenkomst correct is nagekomen door tijdige levering van in totaal 22.600 groeimatten op 18 juli 2024 en 16 augustus 2024 en dat juist Bio-Inno tekort is geschoten in de nakoming door niet uiterlijk 25 juli 2024 de openstaande facturen aan Holland Bioproducts te voldoen en dat zij daardoor zelf in verzuim is geraakt.
2.14.
Bij aanvullend e-mailbericht van 4 september 2024 heeft de advocaat van Holland Bioproducts nogmaals aan de advocaat van Bio-Inno bericht dat Holland Bioproducts de gemaakte afspraken inmiddels volledig is nagekomen en dat Holland Bioproducts geen nieuwe bestellingen meer van Bio-Inno zal aannemen. In het e-mailbericht doet de advocaat van Holland Bioproducts verder het verzoek aan Bio-Inno om een deurwaarder een proces-verbaal van constatering te laten opmaken als Bio-Inno erbij blijft dat Holland Bioproducts tekort is geschoten in de nakoming van de uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen.
2.15.
Op 4 september 2024 heeft Bio-Inno ten laste van Holland Bioproducts executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de ING Bank N.V. Uit de in het geding gebrachte documentatie van ING Bank N.V. blijkt dat het beslag doel heeft getroffen voor een bedrag van in totaal € 512,36.
2.16.
Op 25 september 2024 heeft Bio-Inno ten laste van Holland Bioproducts executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de Coöperatieve Rabobank U.A.
2.17.
Een op 22 oktober 2024 geplande bespreking over een minnelijke oplossing heeft geen doorgang gevonden.
2.18.
Op 23 oktober 2024 heeft Bio-Inno door de deurwaarder executoriaal beslag laten leggen op allerhande roerende zaken van Holland Bioproducts, waaronder bedrijfsinventaris zoals machines en handelsvoorraden.
2.19.
Partijen hebben nadien wederom gepoogd om een bespreking in te plannen om het geschil minnelijk op te lossen. Daarin zijn partijen niet geslaagd.

3.Het geschil

3.1.
Holland Bioproducts bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, binnen één dag na dit vonnis, dan wel een in goede justitie te bepalen termijn, te bepalen dat:
de executie door Bio-Inno van de tussen partijen in een proces-verbaal vastgelegde en in executoriale vorm afgegeven vaststellingsovereenkomst wordt geschorst en geschorst wordt gehouden op grond van artikel 438 Rv, met directe opheffing van alle executoriale maatregelen (waaronder de verbeurde dwangsommen en gelegde beslagen);
Bio-Inno wordt verboden om de in een proces-verbaal vastgelegde en in executoriale vorm afgegeven vaststellingsovereenkomst (opnieuw) te executeren;
Bio-Inno te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over al deze kosten vanaf 14 dagen na dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
en, indien de rechtbank de mening is toegedaan dat onderhavig geschil niet geschikt is voor behandeling in kort geding, de procedure door te verwijzen naar de daartoe bevoegde rechtbank ex artikel 438 lid 4 Rv.
3.2.
Bio-Inno voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Holland Bioproducts in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Holland Bioproducts, met veroordeling van Holland Bioproducts in de proceskosten en de wettelijke rente daarover vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop moet worden gesteld dat in het kader van dit kort geding slechts een voorlopig oordeel kan worden gegeven over de rechtsverhouding van partijen aan de hand van de toepasselijke materiële rechtsregels en na een afweging van de wederzijdse belangen. Het voorlopige oordeel in dit kort geding moet gebaseerd zijn op de ten tijde van de behandeling van het kort geding bekende feiten en omstandigheden. Voor nadere bewijslevering en onderzoek zoals in een bodemprocedure is in kort geding geen plaats. Bepalend is dus of feiten die relevant zijn voor de toewijsbaarheid van de vordering voldoende aannemelijk zijn geworden op grond van hetgeen partijen in deze kort gedingprocedure over en weer naar voren hebben gebracht.
4.2.
Holland Bioproducts verzet zich in dit kort geding op grond van artikel 438 Rv tegen de executie van het proces-verbaal met daarin de vaststellingsovereenkomst van 21 juni 2024.
4.3.
Bio-Inno betwist allereerst dat Holland Bioproducts spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Volgens Bio-Inno heeft Holland Bioproducts niet aan haar stelplicht in dat verband voldaan. Maar ook indien dat anders zou zijn heeft Holland Bioproducts geen spoedeisend belang bij haar vorderingen, zo betoogt Bio-Inno. Holland Bioproducts heeft volgens Holland Bioproducts maanden de tijd gehad om executiemaatregelen te voorkomen door een regeling met Bio-Inno te treffen, maar door de weigerachtige houding van Holland Bioproducts is dat niet gelukt. Als aan de zijde van Holland Bioproducts de noodzaak zou bestaan om executiemaatregelen te voorkomen, dan had het op de weg van Holland Bioproducts gelegen om een discussie te starten over de kwaliteit van de door haar geleverde groeimatten en niet (slechts) te volstaan met de mededeling dat zij niet tekort is geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Bio-Inno kan niet in haar verweer worden gevolgd. Vaststaat dat Bio-Inno met de tenuitvoerlegging van het proces-verbaal met daaraan gehecht de vaststellingsovereenkomst is gestart en ten laste van Holland Bioproducts executoriaal (derden)beslag heeft laten leggen onder de ING Bank, de Rabobank en op allerhande roerende zaken zoals de (gehele) bedrijfsinventaris en handelsvoorraden van Holland Bioproducts. Holland Bioproducts vordert in dit kort geding schorsing en staking van de tenuitvoerlegging van het proces-verbaal en zij stelt daartoe (primair) dat zij de vaststellingsovereenkomst geheel is nagekomen, zodat de gelegde beslagen ter inning van de overeengekomen boete elke grond ontberen. Deze beslagen en dan met name het executoriale beslag op de inventaris en de voorraden bedreigen in ernstige mate haar bedrijfsvoering. Het spoedeisend belang volgt daarmee uit de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde. Holland Bioproducts is dan ook ontvankelijk in haar vorderingen.
4.4.
Voorop moet worden gesteld dat (de grosse van) het proces-verbaal van 13 augustus 2024 met daaraan gehecht de tussen partijen op 21 juni 2024 gesloten vaststellingsovereenkomst Bio-Inno op grond van de artikelen 89 en 430 Rv een executoriale titel geeft en dat zij in beginsel bevoegd is om de executie ook ter hand te nemen. De executie door een partij van een in een proces-verbaal van een zitting vastgelegde vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het geschil tussen partijen sluit aan bij de executie van een vonnis waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat. Met de gemaakte afspraken hebben partijen blijkens de tekst van de vaststellingsovereenkomst immers (onder andere) beoogd om de (inmiddels ingezette) rechtsgang naar aanleiding van het tussen hen bestaande conflict ter zake van de kwaliteit van de door Holland Bioproducts aan Bio-Inno geleverde groeimatten te voorkomen, wat ook blijkt uit de in het proces-verbaal opgenomen uitsluiting van de mogelijkheid om de vaststellingsovereenkomst te ontbinden.
4.5.
Uit artikel 1.2 van de vaststellingsovereenkomst volgt dat Holland Bioproducts gehouden is in totaal 22.600 groeimatten van type I vóór uiterlijk 1 augustus 2024 aan Bio-Inno te leveren. Uit artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst volgt verder dat indien Holland Bioproducts haar verplichtingen uit hoofde van artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst niet tijdig en volledig nakomt, zij een onmiddellijk opeisbare boete aan Bio-Inno verschuldigd is van € 50.000,00 per dag, vermeerderd met € 10.000,00 per dag dat de niet-nakoming voortduurt. Tussen partijen is niet in geschil dat zij (op verzoek van Holland Bioproducts) ten opzichte van de vaststellingsovereenkomst afwijkende afspraken hebben gemaakt over de uiterste termijnen van levering van de groeimatten type I en ook staat vast dat Holland Bioproducts vervolgens in lijn met die afwijkende afspraken op 19 juli 2024 in totaal 10.000 groeimatten aan Bio-Inno heeft geleverd en op 16 augustus 2024 nog eens 12.600, en dus in totaal de overeengekomen 22.600 stuks. Partijen twisten wél over de vraag of Holland Bioproducts met de door haar geleverde 22.600 groeimatten heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van (artikel 1.2. van) de vaststellingsovereenkomst.
4.6.
Volgens Holland Bioproducts is dit het geval. Zij heeft ter uitvoering van het bepaalde in artikel 1.2. van de vaststellingsovereenkomst op 19 juli 2024 10.000 groeimatten type I aan Bio-Inno geleverd en op 16 augustus 2024 nog eens 12.600 groeimatten van datzelfde type. Daarmee is zij voornoemd artikel uit de vaststellingsovereenkomst nagekomen en is zij de geen boete aan Bio-Inno verschuldigd vanwege het (voortdurende) niet-nakomen daarvan. Holland Bioproducts verwijst in dit verband naar de door haar in het geding gebrachte afleverbonnen en foto’s van pallets met daarop dozen (productie 4 van de zijde van Holland Bioproducts), waarop ook een handtekening van (een medewerker van) Bio-Inno staat waarmee zij bevestigt dat de leveringen als zodanig hebben plaatsgevonden. De door Bio-Inno getroffen executiemaatregelen zijn volgens Holland Bioproducts dan ook onrechtmatig en vexatoir. Subsidiair betoogt Holland Bioproducts dat indien geoordeeld zou worden dat zij toch op enige wijze tekort is geschoten in de nakoming van (artikel 1.2. van) de vaststellingsovereenkomst, Bio-Inno door de door haar getroffen executiemaatregelen misbruik maakt van haar (executie)bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. Het voorgaande maakt volgens Holland Bioproducts dat zij recht en belang heeft bij toewijzing van het door haar gevorderde.
4.7.
Bio-Inno heeft gemotiveerd betwist dat Holland Bioproducts de vaststellingsovereenkomst is nagekomen; Holland Bioproducts heeft weliswaar in totaal 22.600 groeimatten aan Bio-Inno geleverd, maar de geleverde groeimatten zijn niet van het overeengekomen ‘type I’, zo betoogt Bio-Inno. Volgens Bio-Inno zijn de door Holland Bioproducts geleverde groeimatten zelfs in het geheel ongeschikt voor toepassing in de teelt bij Bio-Inno. Zij verwijst ter onderbouwing van haar standpunt onder meer naar het in haar opdracht uitgevoerde onderzoek door onderzoeksbureau FINQA naar de ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst door Holland Bioproducts geleverde groeimatten en het naar aanleiding daarvan opgestelde onderzoeksrapport van 30 september 2024 (productie 28 van Bio-Inno).
4.8.
In dit verband ligt de vraag voor welke eigenschappen en specificaties Bio-Inno van de door Holland Bioproducts ter uitvoering van artikel 1.2 van de vaststellingsovereenkomst te leveren groeimatten type I mocht verwachten. Om te beoordelen welke afspraken partijen met betrekking tot (het type van) de te leveren groeimatten hebben gemaakt, moet de vaststellingsovereenkomst worden uitgelegd. Dat gebeurt aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf. Deze maatstaf houdt in dat de vraag wat tussen partijen is overeengekomen niet moet worden beantwoord door alleen maar een taalkundige uitleg van datgene wat zij schriftelijk zijn overeengekomen maar ook door acht te slaan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden van het geval over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. Ook gedragingen van partijen na het sluiten van de (vaststellings)overeenkomst kunnen van belang zijn voor de aan de overeenkomst te geven uitleg.
4.9.
Partijen hebben in artikel 1.2 van de vaststellingsovereenkomst geen nadere omschrijving opgenomen van de kenmerken en specificaties waaraan ‘groeimatten type I’ moeten voldoen. Onder punt (A) van de preambule staat in dit verband dat partijen ermee bekend zijn wat moet worden verstaan onder ‘groeimat type I’ en wordt verwezen naar de overeenkomst van 28 december 2023. In die overeenkomst, bestaande uit een getekende offerte waarbij Bio-Inno in totaal 24.000 groeimatten bij Holland Bioproducts heeft besteld, staan de bestelde groeimatten omschreven als
‘BlueMat250 + verstevigingsdoek (60,5x29 cm) IND’en
‘BlueMat250 + verstevigingsdoek (59,5x23 cm) IND’.
Volgens Bio-Inno was met voorgaande omschrijving in de vaststellingsovereenkomst voor partijen voldoende duidelijk welk type groeimat onder ‘groeimat type I’ moet worden verstaan en dus ook welke groeimatten Holland Bioproducts ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst aan Bio-Inno diende te leveren. Volgens Bio-Inno was het onderzoeksrapport van FINQA de basis voor de vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Uit dit rapport kunnen bepaalde eigenschappen met betrekking tot de lichtdoorlatendheid, de homogeniteit van de (jute)vezels en het vochtabsorptievermogen van de groeimat type I worden afgeleid. Dat het partijen ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst voor ogen stond om (de resultaten van) het rapport van FINQA tot uitgangspunt te nemen voor de kwaliteit van de ingevolge de vaststellingsovereenkomst aan Bio-Inno te leveren groeimatten, zoals Bio-Inno betoogt, heeft Holland Bioproducts echter betwist en dit blijkt ook niet uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst. Ter zitting heeft Holland Bioproducts voorts toegelicht dat het verschil tussen de verschillende types groeimatten (volgens haar) juist gelegen is in het land van herkomst. Zo zijn de groeimatten type I afkomstig uit India, de groeimatten type II uit Bangladesh en de groeimatten type III uit België. De groeimatten zijn volgens Holland Bioproducts te duiden aan de hand van het kleurverschil tussen de verschillende types. Partijen hebben volgens Holland Bioproducts (enkel) afgesproken dat de (ingevolge de vaststellingsovereenkomst te leveren groeimatten type I) een mooi patroon zouden moeten hebben (te zien wanneer de groeimat in kwestie tegen het licht in wordt gehouden), dat het om niet-samengesteld materiaal zou moeten gaan maar om een jute mat met daarin/daaronder een ‘scrimnet’ en dat het om een jute vezel zou moeten gaan. Ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst heeft Holland Bioproducts wederom de groeimatten uit India besteld en deze matten heeft zij vervolgens op maat gesneden aan Bio-Inno geleverd.
4.10.
Gelet op de sterk uiteenlopende standpunten van partijen, de over en weer in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet met voldoende mate van zekerheid vast worden gesteld aan welke specificaties c.q. specifieke eigenschappen de door Holland Bioproducts ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst van 21 juni 2024 te leveren ‘groeimatten type I’ moesten voldoen althans wat partijen daarover over en weer van elkaar hebben mogen begrijpen. Binnen het bestek van dit kort geding kan dan ook niet worden vastgesteld of Holland Bioproducts de vaststellingsovereenkomst volledig is nagekomen door de levering van in totaal 22.600 groeimatten aan Bio-Inno met als omschrijving op de afleverbonnen/ pakbonnen '
BlueMat250 Caddies 60,5 cm x 29 cm IND’en
'jute mats'. Dit vergt een nader onderzoek naar de feiten en eventueel bewijslevering en daarvoor leent zich een kort geding niet. Daarvoor zullen partijen zich tot de bodemrechter moeten wenden.
Dat betekent dat Bio-Inno voorshands geoordeeld onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Holland Bioproducts boetes aan haar verschuldigd is vanwege het niet-nakomen van (artikel 1.2) van de vaststellingsovereenkomst.
4.11.
Nu partijen twisten over de uitleg die moet worden gegeven aan de in artikel 1.2 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen verplichting tot levering van 22.600 groeimatten type I, (ook) binnen het bestek van dit kort geding niet kan worden vastgesteld waartoe dat artikel Holland Bioproducts exact verplicht en (dus) in het verlengde daarvan niet kan worden vastgesteld of Holland Bioproducts de vaststellingsovereenkomst door de door haar aan Bio-Inno geleverde 22.600 groeimatten volledig is nagekomen, maakt Bio-Inno naar het oordeel van de voorzieningenrechter– mede gelet op de belangen van Holland Bioproducts die door de executie(maatregelen) worden geschaad – misbruik van haar bevoegdheid (ex artikel 3:13 BW) om tot tenuitvoerlegging van het proces-verbaal over te gaan. Hiertoe is het volgende redengevend.
4.12.
Bio-Inno heeft ter zitting aangevoerd dat zij in een noodtoestand zal komen te verkeren indien de vorderingen van Holland Bioproducts worden toegewezen. Dit heeft zij echter niet nader onderbouwd. Gebleken is bovendien dat Bio-Inno ondanks de door haar gestelde niet-nakoming van de vaststellingsovereenkomst door Holland Bioproducts door heeft kunnen gaan met haar productieproces. Bio-Inno heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat zij (inmiddels) en na het uitvoeren van tests een alternatieve groeimat (afkomstig van een andere leverancier) heeft gevonden die weliswaar 26% minder opbrengt, maar overigens voldoet aan de eisen die Bio-Inno aan de door haar toegepaste groeimatten stelt. Dat aan de zijde van Bio-Inno een noodtoestand zal ontstaan indien haar wordt verboden het proces-verbaal te executeren en de door haar gelegde beslagen worden opgeheven, is dan ook niet aannemelijk geworden in dit kort geding. Hoewel voorstelbaar is dat Bio-Inno enige schade lijdt door het noodgedwongen en nogal ‘adhoc’ moeten overstappen op de thans door haar gebruikte alternatieve mat die kennelijk (iets) minder goed presteert dan de door haar gewenste ‘groeimat type I’, heeft Bio-Inno deze schade onvoldoende concreet gemaakt. In dit verband is verder van belang dat Bio-Inno heeft toegelicht dat de zij met 22.600 (volgens haar) ‘juiste’ groeimatten ongeveer een jaar vooruit had gekund. Dat betekent dat ook in het geval Bio-Inno wel tevreden was geweest met de door Holland Bioproducts aan haar geleverde matten, zij wellicht na enige tijd alsnog op zoek had gemoeten naar een alternatieve groeimat, bijvoorbeeld in het geval dat Holland Bioproducts niet tot een volgende levering van die groeimatten bereid zou zijn geweest. Het voorgaande, afgezet tegen de waarde van de oorspronkelijk eind 2023 bij Holland Bioproducts geplaatste order van € 14.157,00, rechtvaardigt echter niet de volledige stilleging van bedrijfsvoering van Holland Bioproducts door het executoriale beslag op hele bedrijfsinventaris en voorraden, een en ander ter inning van een contractueel overeengekomen boete waaraan bovendien geen maximum is verbonden. Dat Holland Bioproducts een zwaarwegend belang heeft om over haar bedrijfsinventaris en voorraden te kunnen beschikken is, gelet op de aard van de (executoriaal) beslagen goederen, voorts evident.
4.13.
Het voorgaande brengt met zich dat het belang van Holland Bioproducts bij schorsing van de executie en opheffing van de reeds getroffen executiemaatregelen naar oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder weegt dan het belang van Bio-Inno bij handhaving van de bestaande situatie. Dat betekent dat grond bestaat om in te grijpen in de executie van het proces-verbaal met daarin de vaststellingsovereenkomst van 21 juni 2024, voor zover het de executie van de in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst neergelegde boeteclausule betreft. De vordering onder 1. zal in zoverre worden toegewezen, dat de executie van het proces-verbaal van 21 juni 2024 zal worden geschorst voor zover het de boeteclausule uit artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst betreft. De schorsing zal voortduren totdat in een onherroepelijk geworden uitspraak in een (nog te entameren) bodemprocedure is vastgesteld dat Holland Bioproducts enig bedrag aan boetes heeft verbeurd wegens niet-nakoming van artikel 1.2. van de vaststellingsovereenkomst dan wel totdat partijen daarover minnelijke afspraken hebben gemaakt. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan de zorg van Bio-Inno, dat zij bij volledige schorsing van de executie van het proces-verbaal de schade die zij stelt te hebben geleden niet meer op Holland Bioproducts zou kunnen verhalen. Bio-Inno heeft in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat van haar niet kan worden gevergd zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht alvorens de executie door te zetten.
4.14.
De vordering onder 1. tot opheffing van de ten laste van Holland Bioproducts gelegde executoriale (derden)beslagen zal eveneens worden toegewezen. Uit de in het geding gebrachte stukken volgt dat in totaal drie beslagen ten laste van Holland Bioproducts zijn gelegd, te weten (i) het ten laste van Holland Bioproducts gelegde derdenbeslag onder de ING Bank en (ii) onder de Rabobank alsmede (iii) het executoriale beslag op de bedrijfsinventaris en de handelsvoorraden van Holland Bioproducts. Deze beslagen zullen worden opgeheven. De vordering van Holland Bioproducts onder 1. ziet voorts op ‘verbeurde dwangsommen’ maar het is de voorzieningenrechter niet duidelijk waarop Holland Bioproducts in dit verband doelt. Het gaat in dit geschil immers over de verbeurte van boetes en niet over de verbeurte van dwangsommen. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.15.
Voor het opleggen van een algeheel verbod om het proces-verbaal opnieuw te executeren bestaat geen grond. De executie van het proces-verbaal zal immers worden geschorst voor zover het gaat om de boetes vanwege overtreding van artikel 1.2. van de vaststellingsovereenkomst en de inmiddels in het kader van de tenuitvoerlegging van het proces-verbaal getroffen executiemaatregelen, de gelegde beslagen, zullen worden opgeheven. Niet valt in te zien welk belang Holland Bioproducts heeft bij een verbod om de vaststellingsovereenkomst opnieuw te executeren. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.16.
Holland Bioproducts maakt voorts aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Holland Bioproducts heeft deze vordering in het geheel niet onderbouwd of gespecificeerd, zodat deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt. Aan de onder 4. gevorderde verwijzing wordt niet toegekomen, nu de Holland Bioproducts ontvankelijk is gebleken in haar vorderingen in dit kort geding.
4.17.
Bio-Inno is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief de nakosten) betalen. Holland Bioproducts heeft een herstelexploot aan Bio-Inno laten betekenen in verband met een ontbrekende pagina in de dagvaarding. De kosten voor dit exploot dienen voor haar eigen rekening te blijven. Gelet op het voorgaande worden de proceskosten van Holland Bioproducts tot op heden begroot op:
- dagvaarding
- griffierecht
115,22
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.088,22
4.18.
Over dit bedrag zal de gewone wettelijke rente (artikel 6:119 BW) en niet de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) worden toegewezen, nu het bij een proceskostenveroordeling niet gaat om een verbintenis uit overeenkomst, zoals voor toepassing van artikel 6:119a BW is vereist.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter,
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van de tussen partijen in het proces-verbaal van 8 augustus 2024 vastgelegde en in executoriale vorm afgegeven vaststellingsovereenkomst van 21 juni 2024, voor zover de tenuitvoerlegging betrekking heeft op het innen van boetes als bedoeld in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst, wegens overtreding van het bepaalde in artikel 1.2 van de vaststellingsovereenkomst,
5.2.
bepaalt dat de schorsing voortduurt totdat in een onherroepelijk geworden uitspraak in een bodemprocedure is vastgesteld dat Holland Bioproducts enig bedrag aan boetes heeft verbeurd wegens niet-nakoming van artikel 1.2. van de vaststellingsovereenkomst dan wel totdat partijen daarover minnelijke afspraken hebben gemaakt,
5.3.
heft op het executoriale derdenbeslag van 4 september 2024 gelegd ten laste van Holland Bioproducts onder de ING Bank N.V.,
5.4.
heft op het executoriale derdenbeslag van 23 september 2024 gelegd ten laste van Holland Bioproducts onder de Coöperatieve Rabobank U.A.,
5.5.
heft op het executoriale beslag van 23 oktober 2024 op de roerende zaken van Holland Bioproducts zoals beschreven in het proces-verbaal van beslaglegging door de deurwaarder,
5.6.
veroordeelt Bio-Inno in de proceskosten van € 2.088,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Bio-Inno niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2024.