ECLI:NL:RBGEL:2024:8254

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
C/05/435555 / HZ ZA 24-159
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en retentierecht in het kader van een overeenkomst van opdracht voor paardenverzorging

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft eiser, een ondernemer in de paardenhouderij, gedaagde aangeklaagd voor het niet betalen van facturen die verband houden met verrichte werkzaamheden voor de dekhengst [naam hengst]. Eiser heeft diverse diensten geleverd, waaronder stalverhuur en inseminatie, en heeft hiervoor facturen gestuurd die door gedaagde niet zijn voldaan. Eiser vordert een totaalbedrag van € 30.999,46, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen overeenkomst van opdracht is, maar dat het om een vriendendienst gaat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, gezien de zakelijke aard van de werkzaamheden en de erkenning van gedaagde dat hij iets zou moeten betalen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde de facturen voor de verrichte werkzaamheden moet betalen, met een totaalbedrag van € 23.216,41, na aftrek van betwiste kosten. Daarnaast heeft eiser recht op vergoeding van kosten die verband houden met de verzorging van de dekhengst, die door gedaagde moeten worden vergoed.

De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van in totaal € 25.874,46, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en heeft hem ook in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en gedaagde moet de kosten binnen veertien dagen na aanschrijving voldoen. Het vonnis is uitgesproken op 30 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/435555 / HZ ZA 24-159
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
[eiser] .,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.W.M. Soentjens,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Zeegers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 juli 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 september 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] drijft een onderneming die zich onder andere bezighoudt met het fokken en houden van paarden, waaronder begrepen de exploitatie van een (pension-)stalling. [eiser] heeft voor [gedaagde] diverse werkzaamheden verricht ten behoeve van verschillende dekhengsten. Deze werkzaamheden bedroegen onder meer stalverhuur, inseminatie en service voor onder andere de hengst [naam hengst] .
2.2.
[eiser] heeft voor voornoemde werkzaamheden facturen aan [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft deze facturen niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis – samengevat – en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 30.999,46 vermeerderd met de wettelijke handelsrente van 12,5% over een bedrag van € 28.341,41 vanaf 11 januari 2024, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 325,00 per maand voor iedere maand dat de dekhengst [naam hengst] uit hoofde van het door [eiser] uitgeoefende retentierecht bij [eiser] zal verblijven, vermeerderd met de wettelijke handelsrente van 12,5% over de aldus verschuldigde bedragen vanaf de maand september tot aan de dag dat de dekhengst [naam hengst] niet meer bij [eiser] zal verblijven,
III. [gedaagde] te veroordelen in alle kosten van het geding, waaronder griffierecht, deurwaarderskosten en salaris advocaat,
IV. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten ter hoogte van € 173,00 zonder betekening, verhoogd met € 90,00 in geval van betekening van het in deze zaak te verkrijgen vonnis..
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt dat tussen haar en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen voor de op verzoek van [gedaagde] verrichte werkzaamheden. Op grond daarvan is [gedaagde] volgens [eiser] gehouden de facturen voor de verrichte werkzaamheden te betalen. Aangezien [gedaagde] deze facturen niet betaalt, beroept [eiser] zich op het retentierecht en weigert zij [naam hengst] af te geven. [gedaagde] betwist dat hij de facturen van [eiser] moet betalen. Volgens hem is geen sprake van een overeenkomst van opdracht, maar van een (kosteloze) vriendendienst.
Er is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] op verzoek van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht en diensten heeft verleend onder andere ten behoeve van [naam hengst] . Partijen verschillen van mening over hoe dit moet worden gekwalificeerd; als overeenkomst van opdracht, of als vriendendienst.
4.3.
De scheidslijn tussen een overeenkomst van opdracht en een vriendendienst is dun. Een vriendendienst is een eenvoudige toezegging tot hulp en bijstand in de particuliere sfeer die niet als een overeenkomst moet worden opgevat. De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich tegenover de andere partij, de opdrachtgever verbindt werkzaamheden te verrichten, anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst. Daarbij is kenmerkend dat de opdrachtgever bepaalde verrichtingen aan de opdrachtnemer kan opdragen, die de opdrachtnemer moet uitvoeren en waarbij hij zich moet houden aan de gegeven aanwijzingen. De overeenkomst van opdracht is een overeenkomst tot dienstbetoon. Daarin ligt het raakvlak met de vriendendienst. Of er een overeenkomst van opdracht tegen betaling tussen partijen tot stand is gekomen of sprake is geweest van een vriendendienst hangt af van de bedoelingen van partijen en van wat partijen over en weer tegenover elkaar hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:736).
4.4.
In dit geval is geen sprake van hulp en bijstand in de particuliere sfeer. [eiser] houdt zich namelijk bedrijfsmatig bezig met het fokken en houden van paarden. Daarnaast heeft [gedaagde] niet betwist dat hij zelf ook bedrijfsmatig handelt in paarden. [eiser] heeft voorts gesteld en [gedaagde] heeft niet betwist dat het in deze branche gebruikelijk is dat afspraken mondeling worden gemaakt. Verder is van belang dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat hij ervan uitging dat [eiser] een overzicht van werkzaamheden bijhield en dat hij iets zou moeten betalen voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden. Hij verwachtte echter dat de kosten vele malen lager zouden zijn dan wat [eiser] in deze procedure vordert. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen met betrekking tot onder andere de ten behoeve van [naam hengst] verrichte werkzaamheden en verleende diensten. Dat tussen partijen een vriendschappelijke relatie zou hebben bestaan – hetgeen door [eiser] wordt betwist – maakt dit niet anders. Het bestaan van een vriendschappelijke relatie betekent immers niet dat partijen geen overeenkomst van opdracht kunnen sluiten.
[gedaagde] moet de facturen voor de werkzaamheden gedeeltelijk betalen
4.5.
Nu tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en [gedaagde] kan worden aangemerkt als opdrachtgever, moet [gedaagde] de door [eiser] gestuurde facturen betalen. In totaal vordert [eiser] een bedrag van € 28.341,41 voor de door haar verrichte werkzaamheden en verleende diensten. [gedaagde] heeft de facturen inhoudelijk op een paar punten betwist.
4.6.
[gedaagde] heeft allereerst betwist dat [eiser] kosten voor medicatie in rekening kan brengen. Volgens [gedaagde] mag [eiser] diverse medicatie niet geven, nu zij geen dierenarts is. De kosten voor de medicatie kan [eiser] daarom niet in rekening brengen, aldus [gedaagde] . [eiser] heeft gesteld dat zij wel degelijk medicatie mag toedienen en dat alleen medicatie in rekening is gebracht die zij mag geven. [gedaagde] heeft zijn betwisting op geen enkele wijze onderbouwd. Zo heeft hij nagelaten te onderbouwen welke medicatie [eiser] volgens hem niet mag geven en welke gevolgen dit volgens hem heeft voor de hoogte van de facturen. [gedaagde] heeft slechts aangevoerd dat hij meent dat er niets van klopt. Deze onvoldoende gemotiveerde betwisting wordt daarom gepasseerd.
4.7.
Verder betwist [gedaagde] een deel van de factuur met nummer 2022237. Onderdeel van deze factuur zijn twee bedragen die kennelijk zien op door [eiser] aan [gedaagde] geleende bedragen ten behoeve van de aankoop van een paard (€ 4.000,00) en de huur van een stal (€ 1.250,00). [eiser] heeft in dit kader slechts gesteld dat zij geld heeft geleend aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft dit betwist. [eiser] heeft dit deel van haar vordering onvoldoende onderbouwd. Het had op haar weg gelegen om nadere feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen waaruit blijkt dat, wanneer en onder welke voorwaarden deze bedragen aan [gedaagde] zijn geleend. Het enkele opnemen van bedragen in een factuur met daarbij de vermelding van het woord lening, is onvoldoende om een geldlening te kunnen aannemen.
4.8.
[gedaagde] moet gelet op het voorgaande aan [eiser] voor de verrichte werkzaamheden en geleverde diensten een bedrag van € 23.216,41 betalen (€ 28.341,41 - € 5.125,00).
Ook de andere kosten moet [gedaagde] betalen
4.9.
[eiser] vordert ook vergoeding van de kosten die zij ten behoeve van [naam hengst] maakt sinds de uitoefening van het retentierecht. Deze kosten zien op verzorging, voer en stalling en betroffen vóór januari 2024 € 300,00 en na januari 2024 € 325,00 per maand. [gedaagde] betwist dat hij gehouden is deze kosten te vergoeden. Ter onderbouwing hiervan voert [gedaagde] aan dat niet hij, maar [betrokkene 1] eigenaar is van [naam hengst] . De kosten dienen daarom volgens [gedaagde] door [betrokkene 1] te worden voldaan.
4.10.
Een schuldeiser heeft een retentierecht ten aanzien van andermans zaak indien hij op zijn wederpartij een opeisbare vordering heeft die voldoende samenhang vertoont met de verplichting tot afgifte van die zaak om de terughouding te rechtvaardigen en die zaak in zijn macht is gekomen (artikel 3:290 van het Burgerlijk Wetboek (BW) juncto artikel 6:52 lid 1 BW). Aan deze vereisten is in dit geval voldaan, aangezien [eiser] op basis van de overeenkomst van opdracht een opeisbare vordering op [gedaagde] heeft (zie 4.5 tot en met 4.8) en de feitelijke macht uitoefent over [naam hengst] .
4.11.
Op grond van artikel 3:293 BW kan het retentierecht mede worden uitgeoefend voor de kosten die de schuldeiser heeft moeten maken ter zake van de zorg die hij krachtens de wet ten aanzien van de zaak in acht moet nemen. Uit artikel 6:27 BW volgt dat de retentor voor de zaak moet zorgdragen op de wijze waarop een zorgvuldig schuldenaar dit in de gegeven omstandigheden zou doen. Op grond van artikel 6:63 BW heeft de retentor daarbij, binnen de grenzen van de redelijkheid, recht op vergoeding van de kosten die in dit verband ontstaan. [gedaagde] heeft niet betwist dat de door [eiser] gevorderde kosten voor de verzorging van [naam hengst] redelijk zijn. [eiser] kan dus aanspraak maken op vergoeding van deze kosten. Wie eigenaar is van [naam hengst] is irrelevant. [gedaagde] is immers – gelet op het voorgaande – op grond van de contractuele verhouding met [eiser] gehouden tot vergoeding van deze kosten.
4.12.
In de periode van november 2023 tot en met augustus 2024 heeft [eiser] in totaal € 2.658,05 aan kosten gemaakt en gefactureerd. Dit bedrag zal worden toegewezen. Verder vordert [eiser] dat [gedaagde] vanaf de maand september 2024 wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 325,00 per maand. Ook deze vordering zal gelet op het voorgaande worden toegewezen. De over deze bedragen gevorderde wettelijke handelsrente zal worden afgewezen, aangezien de bedragen pas in de toekomst verschuldigd zijn en [gedaagde] met betrekking tot deze nog te verschijnen kosten nog niet in verzuim is met de betaling van de facturen.
De wettelijke handelsrente worden toegewezen
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- schade

23.216,41
2.658,05
+
Totaal
25.874,46
4.14.
De door [eiser] gevorderde wettelijke handelsrente zal ook worden toegewezen, aangezien [gedaagde] in verzuim is met de betaling van de facturen.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten
4.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
114,54
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
786,00
(1 punt × € 786,00)
- nakosten
173,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.962,54

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 25.874,46, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 23.216,41, met ingang van 11 januari 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 325,00 per maand voor iedere maand dat de dekhengst [naam hengst] uit hoofde van het door [eiser] uitgeoefende retentierecht bij [eiser] zal verblijven vanaf de maand september tot aan de dag dat de dekhengst [naam hengst] niet meer bij [eiser] zal verblijven,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.962,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 90,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.
RG/FB