ECLI:NL:RBGEL:2024:8253

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
C/05/430253 / HZ ZA 24-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens beroepsfout in vergunningprocedure voor horeca-exploitatie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, vordert de eiseres, een café-exploitant, schadevergoeding van de gedaagde, die haar heeft bijgestaan in een vergunningprocedure. De eiseres stelt dat de gedaagde een beroepsfout heeft gemaakt door niet te wijzen op een termijn in het overgangsrecht, waardoor zij geen beroep meer kon doen op dit recht en haar café niet langer als zware horeca kon exploiteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres in 2016 een exploitatievergunning heeft aangevraagd, die door de gemeente is afgewezen. De gemeente stelde dat de wijzigingen in het café in 2013 ervoor zorgden dat het niet meer onder het overgangsrecht viel. De eiseres heeft vervolgens bezwaar en beroep aangetekend, maar kreeg ongelijk in alle procedures, inclusief een uitspraak van de Raad van State in 2018.

De rechtbank heeft de vordering van de eiseres afgewezen, omdat zij niet voldoende heeft onderbouwd dat er schade is geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen de gestelde beroepsfout van de gedaagde en de schade. De rechtbank oordeelt dat de eiseres niet heeft aangetoond dat zonder de beroepsfout de vergunning wel zou zijn verleend. Bovendien is de vordering verjaard, maar de rechtbank oordeelt dat deze is gestuit door een aangetekende brief van de eiseres aan de gedaagde. De gedaagde is niet aansprakelijk, en de eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die in totaal € 1.726,00 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/430253 / HZ ZA 24-13
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. H. Krans,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juni 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 oktober 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is sinds 1 januari 2016 exploitant van een café gelegen aan de [adres 1] (hierna: het café). Het pand waarin dit café gevestigd is huurde zij van [bedrijf 1] , waarvan de heer [naam 1] bestuurder is. [eiseres] nam de exploitatie over van [naam 2] , die tot het moment van overname in het café zogenaamde ‘zware horeca’ exploiteerde.
2.2.
Sinds 30 september 2010 rust op basis van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ op het café de bestemming ‘lichte horeca’. Op grond van die bestemming is het niet toegestaan om het café te exploiteren als café en vermaaksgelegenheid met speelautomaten (dit is immers zware horeca). De door [naam 2] geëxploiteerde zware horeca werd door de gemeente evenwel toegestaan op grond van het geldende overgangsrecht.
2.3.
In 2013 werd in het café een keukenwand weggehaald en vervangen door nieuwe wanden. Hierdoor werd het cafégedeelte vergroot. Ook is destijds in de berging een rookruimte gemaakt.
2.4.
Op 14 januari 2016 is de exploitatievergunning van [naam 2] ingetrokken door de gemeente. Omdat [eiseres] nog niet over een exploitatievergunning beschikte, moest het café vanaf dat moment gesloten blijven voor het publiek. [eiseres] heeft vervolgens een exploitatievergunning aangevraagd.
2.5.
De gemeente heeft de vergunningaanvraag op 28 april 2016 afgewezen. De gemeente heeft hierbij aangegeven dat het café als gevolg van de in 2013 aangebrachte bouwkundige wijzigingen niet langer onder het overgangsrecht viel. Uit het overgangsrecht volgt namelijk dat dit alleen van toepassing is zolang de inrichting en het gebruik van het café sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 30 september 2010 onveranderd is.
2.6.
Voorafgaand aan de afwijzing van de vergunningaanvraag heeft op 25 april 2016 een gesprek plaatsgevonden tussen de heren [naam 3] en [naam 4] namens [eiseres] en de burgemeester, [naam 5] en [naam 6] namens de gemeente. Dit gesprek vond plaats naar aanleiding van het voornemen van de gemeente om de vergunningaanvraag af te wijzen. Tijdens dit gesprek zijn drie opties besproken ten aanzien van de bestemming van het café, waaronder de optie om het gebruik terug te brengen naar de situatie ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan [bestemmingsplan] , door de in 2013 aangebrachte veranderingen ongedaan te maken. [naam 3] heeft in dit gesprek aangegeven dat hij het café zou terugbrengen in de oude staat.
2.7.
Tegen de afwijzing van de vergunningsaanvraag zijn achtereenvolgens een bezwaar- en beroepsprocedure gevoerd door [eiseres] . [gedaagde] was op verzoek en aanraden van [naam 1] betrokken bij deze procedures. Zowel in de bezwaarprocedure als in de beroepsprocedure kreeg [eiseres] ongelijk. Deze procedures eindigden met een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 augustus 2018. Zowel in de bezwaarprocedure als in beroep en hoger beroep kreeg [eiseres] ongelijk.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenis(sen) jegens [eiseres] ,
II. voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] ,
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt als gevolg waarvan [eiseres] schade heeft geleden. [gedaagde] heeft volgens [eiseres] namelijk onjuist geadviseerd in de bezwaar- en beroepsprocedure, waardoor [eiseres] geen beroep meer kan doen op het overgangsrecht en het café niet langer als zware horeca geëxploiteerd kan worden. [gedaagde] betwist dit. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat eventuele vorderingen van [eiseres] zijn verjaard. Verder betwist [gedaagde] dat sprake was van een overeenkomst van opdracht tussen partijen, dat zij een beroepsfout heeft gemaakt, dat [eiseres] schade heeft geleden en dat tussen die vermeende schade en de vermeende beroepsfout een causaal verband bestaat.
Er is geen sprake van verjaring
4.2.
De vordering van [eiseres] ziet op handelen door [gedaagde] in de periode 2016-2017. Het betreft zowel wanneer sprake is van een tekortkoming in de nakoming als wanneer sprake is van onrechtmatige daad een vordering tot schadevergoeding. Een dergelijke vordering verjaart na afloop van vijf jaar vanaf het moment waarop [eiseres] daadwerkelijk bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon (artikel 3:310 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). [eiseres] heeft niet betwist dat de verjaringstermijn is aangevangen in 2017. De dagvaarding dateert van 9 januari 2024, zodat de vorderingen van [eiseres] zijn verjaard, tenzij deze rechtsgeldig zijn gestuit.
4.3.
Op 3 februari 2021 heeft [eiseres] aan [gedaagde] per aangetekende post een brief gestuurd die is aan te merken als stuitingshandeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW. [gedaagde] betwist dat zij deze brief heeft ontvangen. Zij voert aan dat de stuitingshandeling geen werking heeft, nu deze haar niet heeft bereikt (artikel 3:37 lid 3 BW). Als de ontvangst van een sommatiebrief wordt betwist, moet de afzender in beginsel feiten of omstandigheden stellen en bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde daar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring daar is aangekomen (Hoge Raad 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104).
4.4.
[eiseres] heeft track & trace gegevens in het geding gebracht waaruit blijkt dat de aangetekende brief op 4 februari 2021 is bezorgd op [adres 2] . Uit de track & trace informatie volgt verder dat de brief in ontvangst is genomen en dat is getekend voor ontvangst. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] erkend dat voornoemd adres in 2021 haar woonadres en het adres van haar restaurant was en dat de enige andere personen die op dit adres post in ontvangst zouden kunnen nemen haar partner en haar dochter waren, aangezien verder niemand op dit adres verbleef. [eiseres] mocht er daarom van uitgaan dat [gedaagde] op voornoemd adres kon worden bereikt. [eiseres] mocht er bovendien – gelet op de track & trace gegevens – van uitgaan dat de brief op het adres van [gedaagde] is aangekomen. Dat [gedaagde] betwist dat de handtekening in de track & trace gegevens van haar is, maakt het voorgaande niet anders. De track & trace informatie vormt nog steeds een bewijs dat de brief is bezorgd op [adres 2] . Daarvoor is niet nodig dat [gedaagde] zelf voor ontvangst heeft getekend.
4.5.
De verjaring is gelet op het voorgaande met de brief van 3 februari 2021 gestuit. De vordering van [eiseres] is dus niet verjaard.
[gedaagde] is niet aansprakelijk jegens [eiseres]
4.6.
De door [eiseres] gestelde beroepsfout van [gedaagde] ziet hoofdzakelijk op het over het hoofd zien van, dan wel het onjuist interpreteren van een in het overgangsrecht opgenomen termijn. Uit het toepasselijke overgangsrecht volgt namelijk dat een beroep op het overgangsrecht niet langer mogelijk is wanneer het met het bestemmingsplan strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken. Als gevolg van de intrekking van de exploitatievergunning door de gemeente op 14 januari 2016 is het café langer dan een jaar gesloten geweest. Door niet op deze termijn te wijzen, althans door te zeggen dat deze termijn door de bezwaar- en beroepsprocedure zou worden opgeschort, heeft [gedaagde] het voor [eiseres] onmogelijk gemaakt om nog een beroep op het overgangsrecht te doen, aldus [eiseres] . [gedaagde] is daarom volgens [eiseres] aansprakelijk voor de schade die zij als gevolg daarvan heeft geleden.
4.7.
Zowel voor aansprakelijkheid op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming als op grond van onrechtmatige daad, is vereist dat vaststaat dat schade is geleden en dat een causaal verband bestaat tussen de gestelde tekortkoming en/of onrechtmatige daad en de gestelde schade. Zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd, heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat zij schade heeft geleden en dat tussen het handelen van [gedaagde] en deze schade een causaal verband bestaat.
4.8.
[eiseres] gaat er blijkens haar stellingen van uit dat zonder de gestelde beroepsfout van [gedaagde] het café was teruggebracht in de staat waarin dit verkeerde voor de bouwkundige veranderingen in 2013 én dat in dat geval door de gemeente een exploitatievergunning voor zware horeca zou zijn verleend op grond van het overgangsrecht. [eiseres] onderbouwt deze aannames echter op geen enkele wijze. Tijdens de mondelinge behandeling is tussen partijen vast komen te staan dat [naam 1] (als bestuurder van de verhuurder van het café) niet wilde dat de bouwkundige veranderingen uit 2013 ongedaan gemaakt zouden worden en dat hij daarom geen toestemming gaf voor verbouwing. Gesteld noch gebleken is dat dit anders zou zijn indien [gedaagde] de door [eiseres] gestelde beroepsfout niet zou hebben gemaakt. Evenmin staat vast dat de gemeente zonder meer een exploitatievergunning voor zware horeca zou hebben verleend indien de bouwkundige veranderingen ongedaan gemaakt waren. Nu een causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] en de vermeende schade niet is komen vast te staan, is niet voldaan aan de vereisten die de wet stelt aan een tekortkoming in de nakoming en onrechtmatige daad. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
4.9.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.726,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.726,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.
RG/FB