ECLI:NL:RBGEL:2024:8180

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
11192812 CV EXPL 24-2289
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot medehuurder aanmerken in huurrechtelijke geschil tussen moeder en dochter

In deze zaak vorderden [eiseres 1] en [eiseres 2], beiden woonachtig in een woonwagen, dat [eiseres 2] als medehuurder van de standplaats zou worden aangemerkt. De kantonrechter diende te beoordelen of er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen de moeder en haar meerderjarige dochter. De feiten wezen uit dat [eiseres 2] al haar hele leven bij haar moeder woont en recentelijk een samenlevingscontract had laten opstellen. Echter, de kantonrechter oordeelde dat de relatie tussen moeder en dochter niet voldeed aan de vereisten van wederkerigheid en financiële gemeenschappelijkheid die nodig zijn voor de kwalificatie als duurzame gemeenschappelijke huishouding. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van [eisers] niet kon worden toegewezen, omdat onvoldoende bijzondere omstandigheden waren aangetoond die de duurzame gemeenschappelijke huishouding konden onderbouwen. De vordering werd afgewezen en [eisers] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 11192812 \ CV EXPL 24-2289
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,2. [eiseres 2] ,

beiden te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma, toegevoegd onder nr. 4QB5898,
tegen
WONINGSTICHTING VELUWONEN,
te Brummen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Veluwonen,
gemachtigde: mr. M.J. Seijbel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 september 2024
- de mondelinge behandeling van 29 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 1] huurt van Veluwonen de standplaats aan [adres gehuurde] (hierna: het gehuurde).
2.2.
[eiseres 1] woont samen met haar achtendertigjarige dochter [eiseres 2] in de woonwagen die op het gehuurde is geplaatst. [eiseres 2] heeft nooit op zichzelf gewoond.
2.3.
Sinds 26 februari 2021 staat [eiseres 2] bij Woonkeus Stedendriehoek ingeschreven als woningzoekende. Woonkeus Stedendriehoek is een samenwerkingsverband van woningcorporaties, waarbij ook Veluwonen is aangesloten.
2.4.
[eiseres 2] is recent bevallen van een dochtertje.
2.5.
Op 15 augustus 2023 hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] bij de notaris een samenlevingscontract laten opmaken.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert dat de kantonrechter bij vonnis zal bepalen dat [eiseres 2] wordt aangemerkt als medehuurder in de zin van artikel 7:267 BW van de standplaats gelegen aan [adres gehuurde] .
3.2.
Zij legt aan haar vordering, bezien tegen de achtergrond van de feiten, het volgende ten grondslag.
[eiseres 2] heeft in de woonwagen van [eiseres 1] haar hoofdverblijf. [eiseres 2] woont al haar hele leven samen met haar moeder in de woonwagen. [eiseres 2] heeft in verband met de geboorte van haar dochtertje de woonwagen deels laten verbouwen door een kinderkamer te maken en de badkamer te vernieuwen. De samenleving is duurzaam. [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn van plan zo lang als mogelijk samen te blijven wonen en voor elkaar te zorgen, zoals gebruikelijk is in de woonwagencultuur. Er is sprake van wederkerigheid. [eiseres 1] kookt vaak en doet de boodschappen. [eiseres 2] werkt overdag en verricht daarnaast taken in de huishouding. [eiseres 1] en [eiseres 2] delen de kosten van de huishouding, zoals blijkt uit de overgelegde bankafschriften en het samenlevingscontract dat zij hebben gesloten.
3.3.
Veluwonen voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vordering, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 7:267 lid 1 BW kunnen een huurder en een andere persoon die in het gehuurde zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft, verzoeken dat de rechter zal bepalen dat deze persoon medehuurder zal zijn, mits zij hieraan voorafgaand een dergelijk verzoek hebben ingediend bij de verhuurder en deze niet binnen drie maanden schriftelijk heeft verklaard met dit verzoek in te stemmen. Aan dit laatste vereiste is voldaan, zodat de vordering van [eisers] inhoudelijk kan worden beoordeeld.
4.2.
Ingevolge artikel 7:267 lid 3 BW wijst de rechter een dergelijke vordering slechts af:
a. indien de beoogde medehuurder niet gedurende tenminste twee jaren in de woning zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft;
b. indien, mede gelet op hetgeen is komen vast te staan omtrent de gemeenschappelijke
huishouding en de tijdsduur daarvan, de vordering kennelijk slechts de strekking heeft de persoon bedoeld in lid 1 op korte termijn de positie van huurder te verschaffen;
c. indien de persoon bedoeld in lid 1 vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur.
4.3.
Dat [eiseres 2] gedurende meer dan twee jaar in de woonwagen van haar moeder haar hoofdverblijf heeft, is niet in geschil. De vraag die dient te worden beantwoord is de vraag of de huishouding van [eisers] kan worden gekwalificeerd als ‘duurzaam gemeenschappelijk’.
4.4.
Door de Procureur van de Hoge Raad is in zijn Conclusie van 2 februari 2024 (ECLI:NL:PHR:2024:116) herhaald dat de vraag of sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding volgens vaste rechtspraak moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval in onderling verband (vgl. HR 18 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1281). Ten aanzien van het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding geldt een verzwaarde stelplicht (vgl. HR 10 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6932). Als de verhuurder betwist dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, moet de samenwoner voldoende concrete feiten over de gestelde gemeenschappelijke huishouding aanvoeren om voor de verhuurder duidelijk te maken tegen welke feiten hij zijn verweer precies moet richten. Daarbij geldt dat naarmate de verhuurder concreter is in het betwisten van de door de samenwoner gestelde gemeenschappelijke huishouding, de samenwoner concreter moet zijn in zijn stellingen dat daarvan sprake was.
4.5.
Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een kind na zijn meerderjarig worden nog bij zijn ouder(s) in een gemeenschappelijke huishouding blijft wonen, niet meebrengt dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren. In de regel is dan sprake van een aflopende samenlevingssituatie, omdat het de bedoeling is dat kinderen vroeg of laat op zichzelf gaan wonen. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een samenleven van kind en ouder(s) na het zelfstandig worden van het kind worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 7:268 lid 2 BW (vgl. HR 12 maart 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4340). De stelplicht en bewijslast van de (bijzondere) omstandigheden rusten op de hoofdhuurder en de beoogd medehuurder, dus in dit geval op [eisers]
4.6.
Bij de beoordeling in deze concrete zaak is dus van belang of de door [eisers] gestelde omstandigheden zodanig bijzonder zijn dat deze maken dat [eiseres 2] als (meerderjarig) kind met haar moeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft.
De kantonrechter overweegt in dit verband als volgt.
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende gebleken dat sprake is van een
gemeenschappelijkehuishouding.
4.7.1.
Daartoe is in de eerste plaats van belang dat onvoldoende onderbouwd is gesteld dat sprake is van wederkerigheid in de relatie tussen ouder en kind. Met betrekking tot de door [eisers] genoemde activiteiten die [eiseres 2] verricht in de huishouding (het naast haar werk helpen in de huishouding en het zorgen voor haar moeder in tijden van ziekte) geldt dat bij haar rol van kind nu eenmaal past dat zij voor haar moeder het een en ander doet. Deze activiteiten vloeien voort uit het leven in gezinsverband. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de zorg voor elkaar wederkerig is, zijn niet gesteld. Het had op de weg van [eisers] gelegen om tegenover de gemotiveerde betwisting door Veluwonen meer inzicht te geven in welke concrete taken [eiseres 2] verricht in de huishouding. Dit heeft [eisers] nagelaten. Door [eiseres 1] en [eiseres 2] is op het punt van wederkerigheid in de relatie nog gesteld dat zij vaak samen ‘op stap’ en op vakantie gaan, maar ook dat is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de zorg voor elkaar wederkerig is. Ook hier geldt dat dit in een moeder – kind relatie niet ongebruikelijk en dus niet bijzonder is. Dat het in het geval van [eiseres 1] en [eiseres 2] het gebruikelijke niveau van gezamenlijke activiteiten zou ontstijgen is niet gebleken.
4.7.2.
Ook is tegenover de gemotiveerde betwisting door Veluwonen door [eisers] onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding in financieel opzicht. [eisers] heeft weliswaar een aantal bankafschriften in het geding gebracht, maar daarbij is geen nadere toelichting gegeven, terwijl dat na de concrete en gemotiveerde betwisting door Veluwonen wel op de weg van [eisers] had gelegen.
Ter zitting is weliswaar gesteld dat [eiseres 2] al meer dan vijf jaar de huur betaalt, maar die stelling is niet onderbouwd. De stelling dat [eiseres 2] investeringen heeft gedaan, in die zin dat zij de verbouwing van de badkamer en de babykamer heeft gefinancierd, is evenmin met stukken onderbouwd. Dat [eisers] in 2023 een samenlevingscontract heeft laten opstellen, maakt het voorgaande niet anders. Ter zitting is verklaard dat dit op advies van derden is gedaan om de duurzaamheid van de situatie te onderbouwen, kennelijk dus vanwege deze procedure. Dat het contract in financieel opzicht is nageleefd, blijkt echter niet uit de stukken. Door [eisers] is geen inzicht gegeven in de totale kosten voor het huishouden en ieders bijdrage daaraan. Dat [eiseres 2] en haar moeder gezamenlijk voorzagen in de kosten van huisvesting en levensonderhoud is aldus niet vast komen te staan.
4.8.
Daar komt nog bij dat dat onvoldoende is gebleken dat de samenlevingssituatie
duurzaamis. Zoals gezegd, geldt bij ouders en hun kinderen als uitgangspunt dat sprake is van een aflopende samenlevingssituatie, omdat het de bedoeling is dat kinderen vroeg of laat op zichzelf gaan wonen. [eisers] heeft onvoldoende aangevoerd waaruit kan blijken dat dat in dit geval anders is. De blote stelling dat de ‘woonwagencultuur er één is van voor elkaar zorgen en in familieverbanden bij elkaar wonen’ is in dat kader onvoldoende. Het enkele feit dat sprake is van een samenlevingscontract legt, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, evenmin voldoende gewicht in de schaal. [eiseres 2] is momenteel 38 jaar oud en is op zich in staat om op zichzelf te wonen. Zij heeft zich in 2021 als woningzoekende ingeschreven. Op zichzelf is begrijpelijk dat zij die stap heeft gezet toen haar moeder ziek werd en het haar duidelijk werd dat ze op straat zou komen te staan als haar moeder onverhoopt zou komen te overlijden. Zij heeft echter ook daadwerkelijk op andere standplaatsen en op een huurwoning gereageerd. Dit is een indicatie dat [eiseres 2] de intentie heeft om (op termijn) op zichzelf te gaan wonen. Door [eiseres 2] is geen afdoende verklaring gegeven op basis waarvan dat anders moet worden gezien. Anders dan door [eisers] ter zitting is gesteld, is het reageren op vrijgekomen standplaatsen geen vereiste om punten op te kunnen bouwen.
4.9.
De conclusie is dat uit wat [eisers] heeft aangevoerd, onvoldoende concreet blijkt van bijzondere omstandigheden die maken dat [eiseres 2] als (meerderjarig) kind met haar moeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft. Nu het bestaan van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen [eiseres 1] en [eiseres 2] niet kan worden vastgesteld, moet de vordering reeds hierom worden afgewezen. Aan beoordeling van het punt of [eiseres 2] vanuit financieel oogpunt voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur en of de vordering kennelijk slechts de strekking heeft [eiseres 2] op korte termijn de positie van huurder te verschaffen, komt de kantonrechter dus niet toe.
4.10.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Veluwonen worden begroot op:
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
677,00
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.
(mk)