In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee besloten vennootschappen. De eiseres, een vervoerder en leverancier van mest, vorderde betaling van een bedrag van € 90.895,11 van de gedaagde, een compostproducent. De eiseres stelde dat zij gedurende de looptijd van een grondstoffenovereenkomst een groot aantal leveringen van paardenmest aan de gedaagde had gedaan, waarvan een deel onbetaald was gebleven. De gedaagde voerde verweer en stelde dat de vordering van de eiseres niet in voldoende mate vaststond en dat zij in een bodemprocedure een beroep zou doen op verrekening met drie vorderingen die zij op de eiseres had.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de gegrondheid van de verrekeningsverweren niet op eenvoudige wijze kon worden vastgesteld. De rechter wees de vordering van de eiseres tot een bedrag van € 65.990,13 toe, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. De voorzieningenrechter benadrukte dat bij toewijzing van een vordering in kort geding tot betaling van een geldsom terughoudendheid op zijn plaats is en dat het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk moet zijn. De rechter concludeerde dat de eiseres voldoende spoedeisend belang had bij de toewijzing van haar vordering, gezien de financiële druk van de lopende gerechtelijke procedures.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en de gedaagde is grotendeels in het ongelijk gesteld. De voorzieningenrechter heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 4.286,37. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde direct aan de veroordeling moet voldoen, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.