In deze zaak verzoekt de biologische vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan. De biologische vader is ontvankelijk op basis van artikel 8 EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat er eerst statusvoorlichting aan de minderjarige moet plaatsvinden voordat omgang kan worden overwogen. De minderjarige heeft tot nu toe geen statusvoorlichting ontvangen, wat essentieel is voor haar ontwikkeling en het begrijpen van haar familiebanden. De rechtbank wijst het verzoek van de biologische vader af, omdat er geen nauwe persoonlijke betrekking is vastgesteld die recht geeft op omgang. De rechtbank benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor de statusvoorlichting bij de moeder en de juridische vader ligt en dat dit proces niet verder uitgesteld kan worden. De rechtbank stelt dat de biologische vader wel betrokken moet worden in het proces, maar dat omgang op dit moment niet in het belang van de minderjarige is. De beslissing houdt rekening met de belangen van de minderjarige en de noodzaak van een zorgvuldige aanpak in de omgangsregeling.