ECLI:NL:RBGEL:2024:7816

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
C/05/437869 / FA RK 24-2155
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling biologische vader met minderjarige

In deze zaak verzoekt de biologische vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan. De biologische vader is ontvankelijk op basis van artikel 8 EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat er eerst statusvoorlichting aan de minderjarige moet plaatsvinden voordat omgang kan worden overwogen. De minderjarige heeft tot nu toe geen statusvoorlichting ontvangen, wat essentieel is voor haar ontwikkeling en het begrijpen van haar familiebanden. De rechtbank wijst het verzoek van de biologische vader af, omdat er geen nauwe persoonlijke betrekking is vastgesteld die recht geeft op omgang. De rechtbank benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor de statusvoorlichting bij de moeder en de juridische vader ligt en dat dit proces niet verder uitgesteld kan worden. De rechtbank stelt dat de biologische vader wel betrokken moet worden in het proces, maar dat omgang op dit moment niet in het belang van de minderjarige is. De beslissing houdt rekening met de belangen van de minderjarige en de noodzaak van een zorgvuldige aanpak in de omgangsregeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/437869 / FA RK 24-2155
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
beschikking vaststelling omgangsregeling
in de zaak van
[naam biologische vader], hierna de verzoeker of de biologische vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. I.B.N. Huisman te Arnhem,
tegen
[naam moeder], hierna de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
en
[naam juridische vader], hierna de juridische vader,
wonende te [woonplaats] .
De rechtbank merkt als informant aan: de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland, hierna de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de biologische vader, ingekomen op 26 juni 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 15 oktober 2024 zijn gehoord:
- de biologische vader, bijgestaan door mr. I.B.N. Huisman;
- de moeder;
- de juridische vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad);
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1.
Tijdens de relatie van de juridische ouders is
[naam minderjarige]geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] .
2.2.
De juridische vader heeft [minderjarige] erkend en oefent samen met de moeder het gezag uit.
2.3.
De heer [naam biologische vader] is de biologische vader van [minderjarige] .
2.4.
Bij beschikking van 18 januari 2019 heeft deze rechtbank verzoeken van de biologische vader die zagen op erkenning, gezag en omgang afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, na een onderzoek van de Raad, bij eindbeschikking van 16 juni 2020 deze verzoeken deels afgewezen en deels niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.
Bij beschikking van 27 maart 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, tot 27 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De biologische vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat er een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] wordt opgelegd inhoudende dat er gedurende de eerste zes maanden één keer per twee weken 2 uur omgang zal plaatsvinden tussen [minderjarige] en de biologische vader en na verloop van deze zes maanden één keer per twee weken op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur, dan wel een regeling vast te stellen als de rechtbank in het belang van [minderjarige] juist acht.
3.2.
Door en namens de biologische vader is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij [minderjarige] graag wil leren kennen. Hij heeft vaak geprobeerd om in contact met haar te komen, maar hij is nooit in haar leven toegelaten. Ondanks eerdere procedures en wat hierover staat beschreven in het raadsrapport van 2020, heeft [minderjarige] tot op heden geen statusvoorlichting gekregen. De biologische vader vindt het belangrijk dat dit alsnog snel gebeurt en dat [minderjarige] daarbij de benodigde begeleiding krijgt. Hij wil graag betrokken zijn in haar leven en op den duur een zo goed mogelijke vaderrol kunnen vervullen. Om die reden verzoekt hij een minimale omgangsregeling en begeleide omgang. Verder vindt de biologische vader het – gezien haar leeftijd – belangrijk dat [minderjarige] gestimuleerd wordt als het gaat om contact met hem. Ter zitting is namens de biologische vader is gevraagd om de procedure voor de duur van zes maanden aan te houden. Zo kan worden gemonitord of statusvoorlichting aan [minderjarige] gaat plaatsvinden en kan de GI terugkoppeling geven over de mogelijkheden tot omgang tussen de biologische vader en [minderjarige] .

4.Het verweer

4.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij van mening is dat [minderjarige] op de hoogte moet worden gesteld van wie haar biologische vader is. Zij heeft hiertoe eerder contact opgenomen met het Wijkteam, maar zij kreeg toen geen hulp. Ook hadden de problemen van de andere twee kinderen in het gezin na het verbreken van de relatie tussen de moeder en de juridische vader prioriteit. Omdat [minderjarige] op dit moment niet op de hoogte is van wie haar biologische vader is, kan volgens de moeder nu geen omgang tussen haar en de biologische vader plaatsvinden.
4.2.
De juridische vader heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij en de moeder de afgelopen jaren hebben gezocht naar hulp en het goede moment om [minderjarige] statusvoorlichting te geven. De relatie tussen de juridische vader en de moeder is niet goed verlopen en dat heeft voor veel stress in het gezin gezorgd. Hierdoor was er geen juist moment voor statusvoorlichting. De juridische vader vindt dat [minderjarige] het recht heeft om te weten wie haar biologische vader is. Ten aanzien van de omgang heeft de juridische vader naar voren gebracht dat de belangen van [minderjarige] hierin voorop staan. Wel heeft hij, gelet op de gebeurtenissen in de afgelopen jaren, twijfels over in hoeverre het contact goed is voor [minderjarige] . [minderjarige] heeft de biologische vader eenmaal gezien tijdens een incident tussen hem en de juridische vader, waar beiden ook strafrechtelijk voor zijn veroordeeld. Sinds dit moment vindt zij mensen die op de biologische vader lijken eng.

5.Het advies van de Raad

5.1.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat er op dit moment geen ruimte is voor omgang tussen de biologische vader en [minderjarige] . Eerst zal statusvoorlichting moeten plaatsvinden. Daar moet niet meer mee gewacht wordt. Het systeem rond [minderjarige] heeft daar de verantwoordelijkheid voor. Daarbij is het van belang dat [minderjarige] op een positieve manier wordt gestimuleerd met betrekking tot de biologische vader. Mogelijk kan na de statusvoorlichting worden gestart met het versturen van een kaart of foto van de biologische vader aan [minderjarige] . De Raad vindt het van belang dat de regie voor het zetten van deze stappen bij de GI wordt neergelegd. Gelet op het nu aanwezige wantrouwen is het belangrijk dat de GI gesprekken voert met het hele systeem rond [minderjarige] , dus ook met de biologische vader.

6.Het standpunt van de GI

6.1.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat een van de doelen en prioriteiten van de ondertoezichtstelling is dat [minderjarige] haar levensverhaal te horen krijgt. Het is belangrijk dat statusvoorlichting voorzichtig en op een voor [minderjarige] passende manier gaat plaatsvinden. Zij moet daarin ondersteund worden en veiligheid blijven ervaren. De GI vindt het vaststellen van een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de biologische vader op dit moment daarom niet wenselijk. Dit zal leiden tot verwarring bij [minderjarige] . Daarbij heeft [minderjarige] een incident meegemaakt tussen de biologische vader en de juridische vader, waarbij sprake is geweest van fysiek geweld. Nadat [minderjarige] statusvoorlichting heeft gekregen, kan worden bekeken welke rol de biologische vader in haar leven kan spelen. Op dit moment kan niet worden voorspeld of omgang met de biologische vader haalbaar en in het belang van [minderjarige] is. Ook zal er moeten worden afgewogen of omgang op een veilige manier kan plaatsvinden. De GI zal het systeem rond [minderjarige] in het gehele proces meenemen. Ook de biologische vader zal dus worden betrokken.

7.De beoordeling

Ontvankelijkheid

7.1.
Op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter stelt op verzoek van de ouders, of één van hen, of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
7.2.
De verzoeker is niet de juridische vader van [minderjarige] is. Op die grond komt hem dus geen recht op omgang met [minderjarige] toe. De biologische vader stelt zich primair op het standpunt dat hij recht heeft op omgang met [minderjarige] op grond van (intended) family life uit artikel 8 EVRM. De vraag die door de rechtbank moet worden beantwoord, is of er tussen de biologische vader en [minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (‘family life’ in de zin van artikel 8 EVRM). In zijn beschikking van 16 juni 2020 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden al geoordeeld dat hier geen sprake van is. In hetgeen de biologische vader hier in deze procedure over heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen nieuwe feiten of omstandigheden, zodat ook hier geen ‘family life’ wordt aangenomen.
7.3.
Subsidiair heeft de biologische vader aangevoerd dat hij recht op omgang heeft op grond van “private life” uit artikel 8 EVRM. Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) volgt dat de vaststelling van de juridische betrekkingen tussen de biologische vader en het kind en daarmee de vraag of de biologische vader het recht heeft op toegang tot het kind, een belangrijk deel kan betreffen van de identiteit van de biologische vader en daarmee van zijn ‘private life’. Nauwe banden (‘close relationships’) kunnen volgens het EHRM in gevallen waarin het bestaan van ‘(intended) family life’ niet kan worden aangenomen, mogelijk binnen de reikwijdte van ‘private life’ van de biologische vader vallen en daarmee eveneens onder de bescherming van artikel 8 EVRM. [1] De beslissing om een biologische vader op voorhand contact met zijn kind te weigeren en hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling, betekent in dat geval volgens het EHRM een inmenging in zijn recht op ‘private life’. Ter beantwoording van de vraag of deze inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving, moet een inhoudelijke belangenafweging worden gemaakt, waarin alle betrokken belangen, waaronder het belang van [minderjarige] als voornaamste, worden meegewogen. Aan de ontvankelijkheid van een biologische vader in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling dienen wel eisen te worden gesteld. Zo is het biologisch ouderschap alleen niet voldoende voor het slagen van een beroep op bescherming van ‘private life’ in de zin van artikel 8 EVRM. Er moet sprake zijn van bijkomende feiten en omstandigheden die maken dat het contact met- en de toegang tot het kind een belangrijk deel betreffen van de identiteit van de vader en daarmee van zijn privéleven.
7.4.
Vaststaat dat de verzoeker de biologische vader van [minderjarige] is. Daarbij is gebleken dat het contact met en de toegang tot [minderjarige] een belangrijk deel van zijn identiteit betreffen. Toen voor hem duidelijk werd dat hij de biologische vader van [minderjarige] is, heeft hij [minderjarige] een paar keer gezien en geprobeerd om tot contact met haar te komen. Hoewel er in de afgelopen jaren slechts sporadisch contact tussen de biologische vader en de moeder is geweest en geen contact tussen de biologische vader en [minderjarige] tot stand is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken en hetgeen de biologische vader tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, voldoende is gebleken dat bij de vader sprake is van een serieuze en aantoonbare interesse voor en betrokkenheid bij [minderjarige] . Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vader op grond van zijn ‘private life’ recht heeft op toegang tot [minderjarige] . [2] De biologische vader is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
Inhoudelijk
7.5.
In het rapport van de Raad van 18 maart 2020 staat beschreven dat het in het belang van [minderjarige] is dat binnen ongeveer twee jaar statusvoorlichting aan haar wordt gegeven. Uit de overgelegde stukken en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat tot op heden geen statusvoorlichting heeft plaatsgevonden. De moeder heeft de rechtbank niet goed kunnen uitleggen waarom dit niet is gebeurd. Verder is gebleken dat de relatie tussen de moeder en de juridische vader inmiddels is beëindigd. Mede in dat kader is een ondertoezichtstelling over [minderjarige] en de andere twee kinderen in het (oorspronkelijke) gezin van de moeder en de juridische vader uitgesproken.
7.6.
Allereerst overweegt de rechtbank dat het van groot belang is dat nu echt statusvoorlichting aan [minderjarige] gaat worden gegeven. Zij heeft het recht om te weten van wie zij afstamt en het is zorgelijk dat zij hier tot op heden niet van op de hoogte is. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook haar halfbroertje en halfzusje het recht hebben om weten dat [minderjarige] hun halfzusje is. De rechtbank benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor deze statusvoorlichting – onder begeleiding van hulpverlening – bij de moeder en de juridische vader ligt en geen verder uitstel toelaat.
7.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI toegelicht dat het gezin een periode op de wachtlijst heeft gestaan en dat nu sinds een aantal maanden een jeugdbeschermer betrokken is. Eén van de doelen en prioriteiten van de ondertoezichtstelling is volgens de GI dat aan [minderjarige] haar levensverhaal wordt verteld. Onderdeel van het vertellen van dit verhaal is dat zij op de hoogte wordt gebracht wie haar biologische vader is. Dit zal op voorzichtige wijze moeten plaatsvinden, waarbij [minderjarige] de benodigde ondersteuning moet krijgen. Het is van belang dat zij veiligheid en stabiliteit in haar leven blijft ervaren. De GI heeft toegelicht dat naar aanleiding van de manier waarop [minderjarige] op de statusvoorlichting reageert, de vragen die zij hierover heeft en de impact die het in het geheel op haar heeft, zal worden bekeken in hoeverre en op welke wijze de biologische vader mogelijk een rol in haar leven kan spelen. Kort en goed, dient eerst dit traject te worden doorlopen, voordat er sprake kan zijn van omgang. Daarmee ligt het verzoek tot omgang voor afwijzing gereed. De rechtbank vindt het wel belangrijk dat de biologische vader waar mogelijk in dit proces wordt betrokken.
7.8.
Tijdens de mondelinge behandeling is nog gesproken over een mogelijke aanhouding van de procedure. De rechtbank ziet daarin geen rol voor haarzelf. De statusvoorlichting aan [minderjarige] en opvolging daarvan dient zijn verdere beloop te hebben in het kader van de ondertoezichtstelling.
Proceskosten
7.9.
Gelet op de (familie)relatie tussen partijen bepaalt de rechtbank dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
wijst het verzoek af;
8.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
Deze beschikking is gegeven door M.E. Allegro, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. L. Weijsters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.EHRM 21 december 2010, 20578/07 (Anayo/Duitsland) & EHRM 15 september 2011, 17080/07 (Schneider/Duitsland).
2.Zie in dit verband Parket bij de Hoge Raad 3 mei 2024, ECLI:NL:PHR:2024:483.