Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van
in de zaak tussen
[naam] e.o., uit [plaats] , verzoekster
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]
Samenvatting
- omgevingsplanactiviteit bouwen;
- omgevingsplanactiviteit werk of werkzaamheden uitvoeren.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Een omgevingsvergunning treedt, gelet op het bepaalde in artikel 16.79 van de Omgevingswet, voor zover hier van belang, in werking met ingang van de dag na de dag waarop het besluit is bekendgemaakt. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat in afwijking van het eerste lid het bevoegd gezag in de omgevingsvergunning bepaalt dat die in werking treedt met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag van bekendmaking of terinzagelegging als naar zijn oordeel het verrichten van de activiteit die de omgevingsvergunning mogelijk maakt binnen die vier weken kan leiden tot een wijziging van een bestaande toestand die niet kan worden hersteld, en de regels over het verlenen van de omgevingsvergunning ertoe strekken die bestaande toestand te beschermen.
Het vierde lid bepaalt dat indien binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, bij de bevoegde rechter een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan, de omgevingsvergunning niet in werking treedt voordat op het verzoek is beslist. Belanghebbenden die door de opschorting rechtstreeks in hun belang worden getroffen, kunnen de voorzieningenrechter verzoeken de opschorting op te heffen of te wijzigen.
3.3 In het bestreden besluit is het volgende opgenomen: “De omgevingsvergunning is geldig vanaf de dag na de verzenddatum van deze brief. Op die dag begint ook de bezwaartermijn van zes weken waarin u bezwaar kunt maken. Ook anderen kunnen dan bezwaar maken. Als een bezwaarmaker aan de voorzieningenrechter vraagt om een bouwstop, dan moet u stoppen met de werkzaamheden of eventueel uw werkzaamheden ongedaan maken. Daarom wijzen wij u erop dat het uw eigen risico is om direct te beginnen met de werkzaamheden.”.
3.4 De voorzieningenrechter stelt vast dat een verstoring van archeologisch waarden per definitie onomkeerbaar is omdat de context van de archeologische resten daarbij verloren gaat. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat de op dit perceel van toepassing zijnde bepalingen in het Omgevingsplan dienen ter bescherming van de archeologische waarden ter plaatse. Het had dan ook op de weg gelegen van het college om gebruik te maken van de bevoegdheid neergelegd in artikel 16.79, tweede lid, van de Omgevingswet. [2] Door dit niet te doen en door de handelswijze van vergunninghouder die direct na ontvangst van de vergunning van start is gegaan met de werkzaamheden, is in dit geval de indiening het verzoek om een voorlopige voorziening illusoir geworden.
Los van het vorenstaande acht de voorzieningenrechter het handelen van vergunninghouder laakbaar door na de mondelinge behandeling van de voorlopige voorziening onverminderd door te gaan met de werkzaamheden zonder de uitkomst van deze procedure af te wachten.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan verzoekster moet vergoeden.