Beoordeling door de rechtbank
11. De rechtbank beoordeelt of de aanslag VpB 2017 niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
12. In geschil zijn de volgende vragen:
- is de vereiste aangifte gedaan;
- is de aanslag vastgesteld naar een te hoog bedrag?
- is € 21.709 aan dividendbelasting ingehouden op de aan belanghebbende in 2017 uitgekeerde dividenden.
13. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
14. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, omdat het aangiftebiljet formeel op onjuiste wijze is ingevuld. Bij het ondernemingsvermogen (begin en eind), de belastbare winst en belastbaar bedrag alsmede de activa en passiva en saldo fiscale winstberekening zijn uitsluitend nullen ingevuld. Er zijn in het geheel geen enkelvoudige balansen en winst- en verliesrekeningen van de tot de fiscale eenheid behorende vennootschappen overgelegd.
15. Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de daarbij gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud op bij ministeriële regeling te bepalen wijze in te vullen. Deze bepaling, in samenhang gelezen met artikel 7, eerste lid, van de AWR, brengt mee dat degene die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden is alle in het aangiftebiljet gestelde vragen naar gegevens die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te beantwoorden. Indien de aangifteplichtige in het door hem ingediende aangiftebiljet een of meer vragen onbeantwoord laat of onjuist beantwoordt, zal dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in de regel leiden tot de gevolgtrekking dat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daarvoor hoeft niet vast te staan dat de tekortkoming in de beantwoording van de vraag of vragen ertoe leidt dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting of dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van die tekortkoming niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. De omstandigheid dat in de hiervoor bedoelde gevallen de vereiste aangifte niet is gedaan, heeft in beginsel tot gevolg dat de in artikel 25, derde lid, en artikel 27e van de AWR voorziene sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast wordt toegepast.Ook als de in het aangiftebiljet gevraagde bescheiden niet zijn overgelegd, is de vereiste aangifte niet gedaan en volgt de omkering van de bewijslast.
16. Belanghebbende heeft de vraag of aangifte wordt gedaan voor een fiscale eenheid is in de aangifte met 'Nee' beantwoord. Het niet-doen van de vereiste aangifte door deze vraag onjuist te beantwoorden is van voldoende gewicht om de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen. Door het niet-beantwoorden van deze vraag ontstaat namelijk de kans dat te weinig belasting wordt geheven doordat de inspecteur niet op het spoor kan komen van de winstgegevens van de vennootschappen die behoren tot de fiscale eenheid. Verder heeft belanghebbende bij het ondernemingsvermogen (begin en eind), de belastbare winst en belastbaar bedrag alsmede de activa en passiva en saldo fiscale winstberekening uitsluitend nullen ingevuld en zijn er in het geheel geen gegevens van de tot de fiscale eenheid behorende vennootschappen overgelegd. Ook om deze reden heeft belanghebbende de vereiste aangifte niet gedaan.
17. Omkering van de bewijslast neemt niet weg dat de aanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting.
18. De inspecteur heeft het belastbare bedrag vastgesteld op het bedrag dat belanghebbende op 12 februari 2021 heeft aangegeven, te weten € 180.806 en dat gecorrigeerd met de balansposten en uitgaven die volgen uit de auditfiles en die vragen opriepen. Er is gelet op het voorgaande sprake van een redelijke schatting.
19. Nu de inspecteur is uitgegaan van een redelijke schatting, dient belanghebbende overtuigend aan te tonen dat de aanslagen niet juist zijn. Met het enkel overleggen van een nieuwe ingevulde aangifte VpB 2017 is zij daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De ingevulde aangifte is niet onderbouwd met objectieve bewijsstukken en de auditfiles zijn nog steeds niet kloppend, zodat deze aangifte niet controleerbaar is. Verder stelt de inspecteur terecht dat het verschil tussen het aangegeven bedrag op 12 oktober 2023 en het belastbare bedrag in de nieuwe aangifte grotendeels wordt veroorzaakt door een buitengewone last in de aangifte van € 226.032 en nergens valt uit of af te leiden wat die buitengewone last is. Belanghebbende is er niet in geslaagd het verzwaarde tegenbewijs te leveren van de onjuistheid van het belastbare bedrag. Evenmin heeft belanghebbende overtuigend aangetoond dat dividendbelasting is ingehouden.
20. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
21. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.