ECLI:NL:RBGEL:2024:7677

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
AWB 23_3201
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag vennootschapsbelasting en omkering van de bewijslast

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 had opgelegd. De inspecteur had een belastbaar bedrag van € 322.065 vastgesteld en daarnaast belastingrente van € 12.522 in rekening gebracht. Belanghebbende had geen aangifte gedaan en het bezwaar tegen de aanslag werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelde het beroep op 12 oktober 2023 en 2 oktober 2024, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door haar directeur en een gemachtigde. De inspecteur was vertegenwoordigd door meerdere ambtenaren. De rechtbank concludeert dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, wat leidt tot omkering van de bewijslast. De rechtbank oordeelt dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld en dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de aanslag onjuist is. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank wijst erop dat de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3201

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 februari 2023.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 322.065. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 12.522 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens belanghebbende haar directeur [persoon A] en [naam gemachtigde] . Namens de inspecteur hebben deelgenomen [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] . Het beroep is op deze zitting gezamenlijk en tegelijkertijd behandeld met het beroep van belanghebbende in de zaak 22/1868. In de zaak met nummer 22/1868 is op 24 november 2023 uitspraak gedaan. Het onderzoek ter zitting in de onderhavige zaak is geschorst om de inspecteur in de gelegenheid te stellen om op een alsnog ingediende aangifte te reageren.
De inspecteur heeft een verweerschrift en stukken ingediend.
Belanghebbende heeft nog een aanvullend stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op een nadere zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens belanghebbende haar directeur [persoon A] en
[naam gemachtigde] . Namens de inspecteur hebben deelgenomen [persoon B] , [persoon C] en [persoon E] .

Feiten

1. Belanghebbende is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid vennootschapsbelasting. De fiscale eenheid bevatte in 2017 de volgende dochtermaatschappijen:
  • [bedrijf 1] ;
  • [bedrijf 2] ;
  • [bedrijf 3] ;
  • [bedrijf 4] ;
  • [bedrijf 5] ;
  • [bedrijf 6] ;
  • [bedrijf 7] ;
  • [bedrijf 8] ;
  • [bedrijf 9]
2. [persoon A] ( [persoon A] , 88% van de aandelen) en [persoon F] ( [persoon F] , 12% van de aandelen) zijn aandeelhouder van belanghebbende.
3. [persoon A] is bestuurder van belanghebbende, [bedrijf 2] , [bedrijf 1] , [bedrijf 4] , [bedrijf 8] en [bedrijf 3]
4. Belanghebbende is op 1maart 2018 uitgenodigd om aangifte VpB 2017 te doen. Belanghebbende is op 26 juni 2018 herinnert en op 21 november 2018 aangemaand om aangifte VpB 2017 te doen. Op 8 februari 2019 heeft belanghebbende aangifte VpB 2017 gedaan naar een belastbare winst van nihil en een belastbaar bedrag van nihil. In de aangifte is alleen de fiscale balans van belanghebbende gevoegd. De vraag of aangifte wordt gedaan voor een fiscale eenheid is in de aangifte met 'Nee' beantwoord. De enkelvoudige balansen van de gevoegde dochtermaatschappijen ontbreken in de aangifte.
5. Naar aanleiding van de aanslagregeling VpB 2016 is bij belanghebbende ten behoeve van de aanslagregeling VpB 2017 op 30 maart 2020 een boekenonderzoek gestart.
6. Op 28 januari 2021 heeft de controlerend ambtenaar een brief over de bevindingen aan belanghebbende gestuurd en verzocht voor 12 februari 2021 te reageren. Belanghebbende heeft op 12 februari 2021 gereageerd en gesteld dat het belastbaar bedrag € 180.806 dient te zijn en dat er sprake is van € 21.241 aan te verrekenen dividendbelasting.
7. De inspecteur heeft ter behoud van rechten met dagtekening 27 maart 2021 een aanslag Vpb 2017 opgelegd naar een belastbare winst van € 322.065 en een belastbaar bedrag van € 322.065. De inspecteur heeft het door belanghebbende aangegeven belastbare bedrag van € 180.806 gecorrigeerd met de balansposten en uitgaven die vragen opriepen.
8. Het controlerapport dateert van 3 maart 2021 en vermeldt onder meer het volgende:

“(…) 1.3 Verloop van het onderzoek

Op 30 maart 2020 is de brief voor een opvraag ter aanlevering van de digitale administratie aan de belastingplichtige verzonden. Hierop is niet gereageerd, dus op 7 mei 2020 heb ik een rappel met betrekking tot de opvraag van de digitale administratie gestuurd. Op 12 mei 2020 reageerde de contactpersoon, de heer [persoon A] , per mail. Hij schreef dat hij alleen de kolommenbalansen kon aanleveren, welke hij gebruikt voor de aangifte vennootschapsbelasting en dat hij hiervan gewoon een auditfile kon maken die hij mij toe zou sturen.
Vervolgens bleef het stil en werden er geen bescheiden opgestuurd naar mij. Tijdens diverse
telefonische gesprekken zegde de heer [persoon A] mij toe dat hij nog even iets moest nakijken en dan kon hij de auditfiles versturen. In oktober 2020 bleek er een brand te zijn geweest in het pand waar [locatie] waardoor de heer [persoon A] ten eerste niet bij de server van de administraties kon komen en ten tweede zijn hoofd wel even ergens anders naar stond dan het aanmaken van auditifiles. Hier heb ik enig begrip voor op kunnen brengen, maar het leidde er toe dat ik toch weer brieven en mails moest sturen om de heer [persoon A] ervan te overtuigen dat hij de auditfiles moest insturen. Uiteindelijk heeft hij van het gehele concern dat onder de fiscale eenheid [bedrijf 10] valt van de vier actieve ondernemingen ( [bedrijf 10] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3]
en [bedrijf 1] ) de auditfiles ingestuurd. De overige auditfiles die ingestuurd waren bevatten geen mutaties sinds het jaar 2014 en waren derhalve leeg.
Bij bestudering van de auditfiles bleken de over en weer rekeningcourantverhoudingen niet met elkaar te kloppen. Hierop heb ik de heer [persoon A] gevraagd om voor 12 februari 2021 de juiste auditfiles in te sturen en de aangiften vennootschapsbelasting 2017 in te dienen. Op 12 februari 2021 kreeg ik per mail het bericht dat de heer [persoon A] mijn schrijven in goede orde had ontvangen, dat hij wist dat er in de rekeningcourantverhoudingen nog het een en ander aangepast moest worden, maar dat hij dat nog moest doen. Tevens kon hij de aangifte vennootschapsbelasting nog niet indienen, omdat er een technisch probleem was omtrent de verlenging van een certificaat waarbij eerst de oude code ingetrokken moest worden en pas daarna kon de nieuwe code gebruikt worden. Maar zogauw alles hersteld was, zou hij mij alle bescheiden toezenden.
Mocht ik alsnog een aanslag vennootschapsbelasting op willen leggen, dan zou dit volgens hem naar een belastbare winst van € 180.806 opgelegd kunnen worden.
Tot op heden heb ik echter geen bescheiden van de heer [persoon A] mogen ontvangen.
(…)
2.4.2
Aansluiting
De ingezonden auditfiles bleken onderling op de rekening-courantverhoudingen geen
overeenstemming te hebben.
Omdat er geen aangifte vennootschapsbelasting 2017 is ingediend, kan ook niet worden nagegaan of deze ingezonden auditfiles tot een volledige en juiste aangifte leiden.
Er viel derhalve niets te controleren.
2.4.3
Administratieplicht
Er wordt niet voldaan aan de administratieplicht overeenkomstig artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen, omdat de belastingplichtige niet die bescheiden instuurt die de basis van het boekenonderzoek vormen, namelijk de juiste auditfiles en de aangifte vennootschapsbelasting 2017. Gevolg van het niet voldoen aan de administratieplicht is Het boekenonderzoek wordt gestaakt en er wordt een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting opgelegd.
(…)
3.2
Fiscale resultatenrekening
Nu ik niet beschik over de juiste auditfiles en de aangifte vennootschapsbelasting 2017, kan ik geen uitspraak doen over de resultatenrekening. Ik kan me alleen beroepen op de omzet die de belastingplichtige vanuit de niet juiste auditfiles aangeeft. Tevens heeft de belastingplichtige de uitgaven die ik wel in de auditfiles terug zou kunnen vinden, niet aannemelijk gemaakt.
Ik zal de aanslag vennootschapsbelasting 2017 laten opleggen naar een belastbare winst van
€ 1.975.975. (…)”
9. Bij het opleggen van de aanslag is rekening gehouden met de reactie van belanghebbende en is de aanslag Vpb 2017 opgelegd naar een belastbare winst van
€ 311.065. Bij uitspraak met dagtekening 20 februari 2023 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
10. Gedurende de beroepsfase heeft belanghebbende op 12 oktober 2023 zonder nadere toelichting een herziene aangifte VpB 2017 ingediend. Het aangegeven belastbaar bedrag is -/- € 114.245 en er is € 21.709 aan dividendbelasting als voorheffing in aanmerking genomen.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank beoordeelt of de aanslag VpB 2017 niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
12. In geschil zijn de volgende vragen:
  • is de vereiste aangifte gedaan;
  • is de aanslag vastgesteld naar een te hoog bedrag?
  • is € 21.709 aan dividendbelasting ingehouden op de aan belanghebbende in 2017 uitgekeerde dividenden.
13. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vereiste aangifte
14. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, omdat het aangiftebiljet formeel op onjuiste wijze is ingevuld. Bij het ondernemingsvermogen (begin en eind), de belastbare winst en belastbaar bedrag alsmede de activa en passiva en saldo fiscale winstberekening zijn uitsluitend nullen ingevuld. Er zijn in het geheel geen enkelvoudige balansen en winst- en verliesrekeningen van de tot de fiscale eenheid behorende vennootschappen overgelegd.
15. Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de daarbij gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud op bij ministeriële regeling te bepalen wijze in te vullen. Deze bepaling, in samenhang gelezen met artikel 7, eerste lid, van de AWR, brengt mee dat degene die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden is alle in het aangiftebiljet gestelde vragen naar gegevens die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te beantwoorden. Indien de aangifteplichtige in het door hem ingediende aangiftebiljet een of meer vragen onbeantwoord laat of onjuist beantwoordt, zal dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in de regel leiden tot de gevolgtrekking dat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daarvoor hoeft niet vast te staan dat de tekortkoming in de beantwoording van de vraag of vragen ertoe leidt dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting of dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van die tekortkoming niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. De omstandigheid dat in de hiervoor bedoelde gevallen de vereiste aangifte niet is gedaan, heeft in beginsel tot gevolg dat de in artikel 25, derde lid, en artikel 27e van de AWR voorziene sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast wordt toegepast. [1] Ook als de in het aangiftebiljet gevraagde bescheiden niet zijn overgelegd, is de vereiste aangifte niet gedaan en volgt de omkering van de bewijslast. [2]
16. Belanghebbende heeft de vraag of aangifte wordt gedaan voor een fiscale eenheid is in de aangifte met 'Nee' beantwoord. Het niet-doen van de vereiste aangifte door deze vraag onjuist te beantwoorden is van voldoende gewicht om de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen. Door het niet-beantwoorden van deze vraag ontstaat namelijk de kans dat te weinig belasting wordt geheven doordat de inspecteur niet op het spoor kan komen van de winstgegevens van de vennootschappen die behoren tot de fiscale eenheid. Verder heeft belanghebbende bij het ondernemingsvermogen (begin en eind), de belastbare winst en belastbaar bedrag alsmede de activa en passiva en saldo fiscale winstberekening uitsluitend nullen ingevuld en zijn er in het geheel geen gegevens van de tot de fiscale eenheid behorende vennootschappen overgelegd. Ook om deze reden heeft belanghebbende de vereiste aangifte niet gedaan.
17. Omkering van de bewijslast neemt niet weg dat de aanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting.
18. De inspecteur heeft het belastbare bedrag vastgesteld op het bedrag dat belanghebbende op 12 februari 2021 heeft aangegeven, te weten € 180.806 en dat gecorrigeerd met de balansposten en uitgaven die volgen uit de auditfiles en die vragen opriepen. Er is gelet op het voorgaande sprake van een redelijke schatting.
19. Nu de inspecteur is uitgegaan van een redelijke schatting, dient belanghebbende overtuigend aan te tonen dat de aanslagen niet juist zijn. Met het enkel overleggen van een nieuwe ingevulde aangifte VpB 2017 is zij daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De ingevulde aangifte is niet onderbouwd met objectieve bewijsstukken en de auditfiles zijn nog steeds niet kloppend, zodat deze aangifte niet controleerbaar is. Verder stelt de inspecteur terecht dat het verschil tussen het aangegeven bedrag op 12 oktober 2023 en het belastbare bedrag in de nieuwe aangifte grotendeels wordt veroorzaakt door een buitengewone last in de aangifte van € 226.032 en nergens valt uit of af te leiden wat die buitengewone last is. Belanghebbende is er niet in geslaagd het verzwaarde tegenbewijs te leveren van de onjuistheid van het belastbare bedrag. Evenmin heeft belanghebbende overtuigend aangetoond dat dividendbelasting is ingehouden.
20. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Belastingrente
21. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.L. van Benthem, voorzitter, mr. A.P. Vaatstra en
mr. W.E. van Asbeck, rechters, in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:767.
2.Hoge Raad 20 mei 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC4993.