ECLI:NL:RBGEL:2024:7661

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5203
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tijdelijke omgevingsvergunning voor bewoning van appartementen door privaatrechtelijke belemmering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres, een stichting, tegen de weigering van een tijdelijke omgevingsvergunning voor het laten bewonen van 21 appartementen in een pand. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem op basis van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Er bestaat een erfpachtovereenkomst tussen de gemeente en eiseres, waarin is vastgelegd dat in het pand alleen een bejaardenhuis is toegestaan. De gemeente heeft aangegeven de erfpachtovereenkomst niet te willen wijzigen zolang eiseres niet meewerkt aan een onderzoek op grond van de Wet Bibob. Hierdoor kan de gevraagde omgevingsvergunning niet worden uitgevoerd, omdat het op voorhand aannemelijk is dat de aanvraag niet verwezenlijkt kan worden.

De rechtbank concludeert dat de aanvraag om een omgevingsvergunning niet kan worden aangemerkt als een verzoek van een belanghebbende, en daarom niet als een aanvraag om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft het verzoek ten onrechte als een aanvraag om een omgevingsvergunning in behandeling genomen. De afwijzende beslissing op het verzoek is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar mogelijk was. De rechtbank oordeelt dat het college het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk had moeten verklaren en het primaire besluit had moeten herroepen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beslissing op bezwaar van 19 september 2022, herroept het primaire besluit van 21 mei 2021, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens veroordeelt de rechtbank het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.998 en draagt het college op het door eiseres betaalde griffierecht van € 365 te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5203

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[Stichting] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.D. Rijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem

(gemachtigden: mr. T.E.P.A. Lam, mr. S. van der Pol en mr. M.C.J. Kasteel)

Als derde-partij neemt aan het geding deel: gemeente Arnhem

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de geweigerde tijdelijke omgevingsvergunning.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 21 mei 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 september 2022 (kenmerk: 587094) op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 tezamen met de procedures met zaaknummers 22/5205 en 22/4657 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres gemachtigde, namens het college gemachtigden en [naam] van de [Stichting 2] . Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de procedures gesplitst en wordt in alle procedures afzonderlijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft het flatgebouw aan de [pand] (verder: het pand) in erfpacht van de gemeente Arnhem. Eiseres heeft op 4 januari 2021 een aanvraag ingediend voor een tijdelijke omgevingsvergunning die het mogelijk maakt om in het pand voor een jaar 21 appartementen te laten bewonen. [1] In het besluit van 21 mei 2021 heeft het college de aanvraag geweigerd, omdat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering.

Beoordeling door de rechtbank

Is eiseres belanghebbende bij het verzoek om een omgevingsvergunning?
3. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiseres. Dat zit als volgt. Op grond van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is een aanvraag een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen.
3.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 15 augustus 2018 [2] , geldt bij de beoordeling van de belanghebbendheid de hoofdregel dat degene die een verzoek om vergunning indient in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het verzoek. Dit kan anders zijn als het verzoek om het verlenen van een vergunning betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft. Als aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt omdat de rechthebbende daarvoor geen toestemming wil geven en er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit te verwezenlijken tegen de wens van de rechthebbende in, dan is de verzoeker geen belanghebbende. In dat geval is het verzoek om vergunning geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Deze rechtspraak is ook van toepassing op een verzoek om een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, zoals hier het geval is. [3]
3.2.
Vaststaat dat niet eiseres maar de gemeente Arnhem eigenaar is van de gronden waarop het pand staat. Ook staat vast dat er een erfpachtovereenkomst geldt tussen eiseres en de gemeente Arnhem waarin is bepaald dat in het pand alleen een bejaardenhuis toegestaan is. De rechtbank constateert dat om het door eiseres gewenste gebruik mogelijk te maken de erfpachtovereenkomst aangepast moet worden. De gemeente Arnhem zou willen meewerken aan wijziging van de erfpachtovereenkomst, maar stelt daarvoor als voorwaarde dat eiseres meewerkt aan een onderzoek op grond van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet Bibob). Uit de gedingstukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken blijkt dat eiseres daaraan tot op heden geen medewerking wil verlenen. Daarom ligt de wijziging van de erfpachtovereenkomst stil. Dat betekent dat zich een privaatrechtelijke belemmering voordoet in verband waarmee de gevraagde omgevingsvergunning van eiseres niet kan worden uitgevoerd omdat op voorhand aannemelijk is dat de aanvraag niet verwezenlijkt kan worden.
3.3.
Dit betekent dat de aanvraag om een omgevingsvergunning niet kan worden aangemerkt als een verzoek van een belanghebbende en daarom niet als een aanvraag om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Het college heeft het verzoek daarom ten onrechte als een aanvraag om een omgevingsvergunning in behandeling genomen. De afwijzende beslissing op het verzoek is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar mogelijk was. Het college had het bezwaarschift van eiseres daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren en het primaire besluit van 21 mei 2021 moeten herroepen en de aanvraag buiten behandeling moeten stellen.
Wat betekent dit voor het beroep?
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar van
19 september 2022 wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal, doende wat het college had behoren te doen, het primaire besluit herroepen, omdat er geen sprake was van een ontvankelijke aanvraag, en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4.1.
Nu het beroep gegrond is en het primaire besluit wordt herroepen, veroordeelt de rechtbank het college in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen tijdens de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften met een waarde per punt van € 624, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank met een waarde per punt van € 875, met een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 19 september 2022;
  • herroept het primaire besluit van 21 mei 2021;
  • verklaart de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van
19 september 2022;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.998;
  • draagt het college op het door eiseres betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, mr. M.A.A. Soppe, rechter en mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De aanvraag ziet op toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2° van de Wabo, in samenhang met artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 2.23 van de Wabo.
3.Uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1369.