ECLI:NL:RBGEL:2024:7523

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
441098
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen en verplichting tot ondertekening erfpachtakte

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding tussen Leisurelands Onroerend Goed B.V. en KS en Vandenbrink Retail Holland B.V. Het geschil is ontstaan naar aanleiding van een eerder vonnis van 22 mei 2024, waarin Vandenbrink het exclusieve recht kreeg om een hotel- en leisurecentrum te ontwikkelen op het recreatiegebied Strand Horst, dat in eigendom is van Leisurelands. Leisurelands werd verplicht om de grond in erfpacht uit te geven aan Vandenbrink, met een dwangsom van € 2.000 per dag bij niet-nakoming. Na het vonnis heeft Leisurelands verschillende stappen ondernomen om aan de verplichtingen te voldoen, maar Vandenbrink heeft gesteld dat Leisurelands niet voldoende heeft meegewerkt en heeft dwangsommen geclaimd. In het kort geding vorderde Leisurelands dat Vandenbrink werd verboden om dwangsommen te incasseren, terwijl Vandenbrink in reconventie vorderde dat Leisurelands de onderhandelingen over de erfpachtakte zou hervatten. De voorzieningenrechter oordeelde dat Leisurelands voldoende had aangetoond dat zij aan de veroordeling had voldaan en dat Vandenbrink geen dwangsommen kon incasseren voor de periode waarin Leisurelands in gebreke was gesteld. De vorderingen van Vandenbrink in reconventie werden afgewezen, en Vandenbrink werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/441098 / KG ZA 24-310
Vonnis in kort geding van 30 oktober 2024
in de zaak van
LEISURELANDS ONROEREND GOED B.V .,
te Arnhem ,
eisende partij,
hierna te noemen: Leisurelands ,
advocaat: mr. T.L.M. van der Weijden,
tegen
KS EN VANDENBRINK RETAIL HOLLAND B.V.,
te Ermelo ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Vandenbrink ,
advocaat: mr. X.H.C. Woodhouse.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 12,
- de mondelinge behandeling gehouden op 16 oktober 2024,
- de pleitnota van Leisurelands ,
- de pleitnota van Vandenbrink .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 22 mei 2024 is door de rechtbank Gelderland vonnis gewezen (ECLI:NL:RBGEL:2024:2980) in een door Vandenbrink tegen Leisurelands aanhangig gemaakte bodemprocedure (hierna: het vonnis). Het dictum luidt, voor zover van belang, als volgt:
6.1
verklaart voor recht dat Vandenbrink het exclusieve recht heeft om een hotel- en leisurecentrum te ontwikkelen en te exploiteren op het recreatiegebied Strand Horst in eigendom van Leisurelands (op de locatie zoals weergegeven op de tekening met nummer 6A1.220 die als bijlage 1 is gehecht bij de intentieovereenkomst van 3 december 2014);
6.2
verklaart voor recht dat Leisurelands verplicht is om de grond op het recreatiegebied Strand Horst (op de locatie zoals weergegeven op de tekening met nummer 6A!.220 die als bijlage 1 is gehecht bij de intentieovereenkomst van 3 december 2014) ten behoeve van de ontwikkeling en exploitatie in erfpacht en een daaraan afhankelijk opstalrecht uit te geven aan (eiser) tegen de voorwaarden vermeld in de intentieovereenkomst en de daarbij als bijlage 2 gehechte notariële conceptakte van 24 oktober 2014, waarbij het partijen vrijstaat om op ondergeschikte punten nadere/gewijzigde afspraken te maken;
6.3
gebiedt Leisurelands om binnen 60 dagen na betekening van het vonnis de grond (op de locatie zoals weergegeven op de tekening met nummer 6A1.220 die als bijlage 1 is gehecht bij de intentieovereenkomst van 3 december 2014) ten behoeve van de ontwikkeling en exploitatie in erfpacht en een daaraan afhankelijk opstalrecht uit te geven aan Vandenbrink tegen de voorwaarden vermeld in de intentieovereenkomst en de daarbij als bijlage 2 gehechte notariële conceptakte van 24 oktober 2014, waarbij het partijen vrijstaat om op ondergeschikte punten nadere/gewijzigde afspraken te maken;
6.4
bepaalt dat Leisurelands een dwangsom verbeurt van € 2.000,00 per dag(deel) dat zij in gebreke blijft aan de veroordeling onder 6.3 te voldoen, met een maximum van
€ 500.000;
2.2.
Het vonnis is op 27 mei 2024 betekend.
2.3.
Op 4 juni 2024 heeft Leisurelands onder meer een spoedopdracht gegeven voor het uitvoeren van een bodemonderzoek op het recreatiegebied Strand Horst , de resultaten ingediend bij Vandenbrink , een kadastrale splitsing doorgevoerd en een btw berekening aangedragen. Ook heeft zij diezelfde dag contact opgenomen met Vandenbrink en voorgesteld om afspraken te maken over het proces om tot ondertekening van een conceptakte te komen.
2.4.
Bij e-mail van 10 juni 2024 heeft Leisurelands een notaris – met instemming van Vandenbrink – de gezamenlijke opdracht gegeven om zorg te dragen voor de notariële afwikkeling ‘tegen de voorwaarden zoals vermeld in de intentieovereenkomst/conceptakte’. Ook heeft Leisurelands in haar e-mail verwezen naar het vonnis en vermeld dat de erfpachtakte vóór 26 juli 2024 gepasseerd moet worden.
2.5.
Leisurelands heeft per 1 juli 2024 een pachtovereenkomst ten aanzien van het betreffende perceel met een derde beëindigd.
2.6.
Bij e-mail van 2 juli 2024 heeft Vandenbrink gereageerd op het door de notaris opgestelde eerste concept van de erfpachtakte. Deze reactie luidt, voor zover van belang, als volgt:
  • De eerste circa 25 bladzijden bestaat uit een opsomming van erfdienstbaarheden/kettingbedingen/kwalitatieve rechten en plichten en dergelijke uit diverse vorige akten (…). Een aantal van deze zou, indien deze inderdaad ook het onderhavige perceel betreffen, niet aanvaardbaar zijn. Bijvoorbeeld de erfdienstbaarheid dat er geen activiteiten, zoals het afsteken van vuurwerk en andere festiviteiten en manifestaties mogen worden verricht (…). Een opschoning van het eerste deel is wat ons betreft noodzakelijk.
  • Artikel 3 Betaling van de canon dient nader aangepast te worden naar de actuele situatie (…)
  • Verder maken wij bezwaar tegen de indexeringsbepaling in artikel 3 lid 5 en artikel 4. (…)
  • In artikel 11 worden termijnen genoemd waarbinnen de bebouwing gerealiseerd dient te zijn, zoals de bebouwing van fase 1 binnen twee jaar na datum van het verlijden van de erfpachtakte. Al eerder hebben wij aangegeven dat deze termijn in de huidige omstandigheden, dat wil zeggen door de weigering van Leisurelands om mee te werken aan de vestiging van het erfpachtrecht, te beperkend is.
2.7.
Vervolgens zijn meerdere concepten gewisseld. Op 22 juli 2024 heeft de behandelend kandidaat-notaris aan Leisurelands laten weten dat hij van Vandenbrink geen reactie op de laatste toegezonden conceptakte heeft ontvangen.
2.8.
Bij e-mail van 24 juli 2024 heeft Leisurelands Vandenbrink verzocht om het proces van de notariële afwikkeling ‘niet te traineren’ en gevraagd om een reactie op de laatste versie van de conceptakte.
2.9.
Ondertussen heeft Leisurelands een volmacht getekend en ingestemd met de laatste versie van de conceptakte.
2.10.
Op 26 juli 2024 verstrijkt de termijn van 60 dagen van het vonnis.
2.11.
Op 30 juli 2024 heeft Leisurelands Vandenbrink in gebreke gesteld en een termijn gegeven om alsnog mee te werken aan vestiging van het erfpachtrecht. De termijn van de ingebrekestelling verstrijkt ongebruikt.
2.12.
Op 9 augustus 2024 heeft Vandenbrink gereageerd op de laatste versie van de concept erfpachtakte. Zij heeft in haar reactie opnieuw de punten uit haar e-mail van 2 juli 2024 aangekaart, zie onder 2.6, alsmede vermeld dat een nieuw recht van overpad nodig is, zij een schriftelijke bevestiging wenst dat het ten behoeve van Liander op het perceel gevestigde opstalrecht Vandenbrink niet beperkt in de beoogde ontwikkeling en bouw en meegedeeld dat de brutometers in overeenstemming met het bestemmingsplan moeten worden aangepast.
2.13.
Bij brief van 13 augustus 2024 heeft Leisurelands op voornoemde reactie gereageerd en bericht dat zij geen invloed heeft op bestaande erfdienstbaarheden, het recht van overpad reeds is geborgd, de informatie over de erfdienstbaarheden zullen worden aangeleverd en dat zij ten aanzien van het aantal m2’s bouwoppervlakten, de bouwperiode, de plicht om beide fasen in gezamenlijkheid te realiseren en de hoogte van de canon ‘vast houdt aan de akte zoals vastgesteld door de rechtbank’.
2.14.
Bij brief van 15 augustus 2024 heeft Vandenbrink Leisurelands meegedeeld dat in haar brief van 9 augustus 2024 een aantal punten zijn benoemd waarover duidelijkheid en nadere overeenstemming moet worden bereikt. Zij vermeldt daarnaast dat het vonnis daar ook alle ruimte voor biedt. Tot slot verzoekt zij Leisurelands adequaat en constructief in te gaan op voornoemde punten bij gebreke waarvan Vandenbrink (rechts)maatregelen zal treffen.
2.15.
Leisurelands heeft op 27 augustus 2024 als volgt, zover van belang, op Vandenbrink gereageerd:
Nu Vandenbrink geen gehoor heeft gegeven aan de door de Rechtbank gestelde termijn, niet
gereageerd heeft op verzoeken van Leisurelands noch op conceptakten van het notariskantoor, zich
niet heeft ingespannen in het notariële traject alsook geen constructieve houding heeft
aangenomen bij de notariële afwikkeling van het dossier, ziet Leisurelands zich genoodzaakt de
rechtsrelatie te beëindigen en tot sluiting van het dossier over te gaan. Hiermee vervalt uw
aanspraak op het beoogde erfpachtperceel.
2.16.
Vandenbrink heeft Leisurelands bij brief van 30 augustus 2024 bericht dat zij vanaf 27 augustus 2024 aanspraak maakt op een dwangsom van € 2.000,00 per dag en de deurwaarder hierover zal instrueren.
2.17.
Bij brief van 3 september 2024 heeft Leisurelands Vandenbrink bericht dat zij het vonnis respecteert en uit de e-mail van 27 augustus 2024 niet moet worden afgeleid dat zij de veroordeling niet wil of kan nakomen. Verder heeft zij in deze brief opgenomen dat er geen dwangsommen zijn verbeurd omdat Vandenbrink belet dat zij het vonnis kan nakomen.
2.18.
Partijen hebben daarna nog gecorrespondeerd maar zijn niet tot overeenstemming gekomen. Vervolgens is Leisurelands het onderhavige kort geding gestart.

3.Het geschil

in (deels voorwaardelijke) conventie
3.1.
Leisurelands vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Vandenbrink verbiedt om dwangsommen te incasseren voor de periode van 27 augustus tot en met 3 september 2024 en voor eventuele overige dwangsommen uit hoofde van het vonnis d.d. 22 mei 2024 zo lang Leisurelands bereid is om het recht van erfpacht te vestigen conform de laatste conceptakte d.d. 19 augustus 2024;
Vandenbrink gebiedt binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de erfpachtakte zoals omschreven onder r.o. 6.3 van het vonnis d.d. 22 mei 2024, conform de laatste conceptakte d.d. 19 augustus 2024 en inclusief eventuele wijzigingen die de notaris vervolgens met instemming van beide partijen heeft aangebracht, te ondertekenen bij de notaris, op straffe van een dwangsom ad € 2.000,00 per dag met een maximum van € 500.000,00;
Vandenbrink gebiedt om mee te werken aan het vaststellen van de ingangsdatum van het recht van erfpacht in de uiteindelijke notariële akte op 26 juli 2024, op straffe van een dwangsom ad € 2.000,00 per dag met een maximum van € 500.000,00;
Vandenbrink veroordeelt in de proceskosten.
De vorderingen onder B en C stelt Leisurelands slechts in indien Vandenbrink de ontwikkeling van het perceel wil doorzetten en geen afstand doet van haar ontwikkelrecht.
3.2.
Vandenbrink voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Vandenbrink vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Leisurelands veroordeelt om, binnen 14 dagen na het in deze procedure te wijzen vonnis, de onderhandelingen met Vandenbrink te hervatten totdat, met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid, volledige overeenstemming is bereikt over de verkrijging door Vandenbrink van het recht van erfpacht en een daaraan afhankelijk opstalrecht op grond van het recreatiegebied Strand Horst (op de locatie zoals weergegeven op de tekening met nummer 6A1.220 die als bijlage I is gehecht bij de intentieovereenkomst van 3 december 2014) ten behoeve van de ontwikkeling en exploitatie daarvan;
II. bepaalt dat Leisurelands een dwangsom verbeurt van € 2.000,00 per dag(deel) dat zij in gebreke blijft aan de veroordeling onder I te voldoen, met een maximum van € 500.000,00;
III. Leisurelands veroordeelt in de proceskosten.
3.5.
Leisurelands voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
Vordering onder I
4.1.
Ten aanzien van de vordering onder A ligt de vraag voor of Leisurelands op correcte wijze uitvoering heeft gegeven aan het vonnis van 22 mei 2024 (overweging 6.3) dan wel of zij – zoals Vandenbrink betoogt – over deze periode dwangsommen heeft verbeurd.
Spoedeisend belang
4.2.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
4.3.
In een executiegeschil als bedoeld in artikel 438 Rv over de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. In het executiegeschil heeft de voorzieningenrechter dus niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen (ECLI:NL:HR:2007:AZ0431). Hij dient zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling (zoals die door uitleg moet worden vastgesteld). Daarbij moeten doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen, aldus dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.4.
Volgens Leisurelands heeft zij vanaf het moment van het wijzen van het vonnis al het mogelijke in het werk gesteld om uitvoering te geven aan het vonnis. Ook stelt zij dat Vandenbrink de vestiging van het recht van erfpacht tegenwerkt en op grond van artikel 6:58 BW daarom geen aanspraak kan worden gemaakt op dwangsommen. Vandenbrink voert daartegen aan dat de dwangsommen louter zijn verschuldigd door de plotseling veranderde houding van Leisurelands op 27 augustus 2024, zie onder 2.15. Hiermee heeft zij immers laten weten niet aan de veroordeling onder 6.3 van het vonnis te gaan voldoen. Op 3 september 2024 heeft de (nieuwe) advocaat van Leisurelands evenwel aangegeven bereid te zijn uitvoering te geven aan het dictum en daarom is Leisurelands over 8 dagen dwangsommen verschuldigd, aldus Vandenbrink .
4.5.
De rechtbank heeft in het vonnis overwogen dat de bestuurlijke haalbaarheid van de realisatie van het leisurecentrum is vast komen te staan en Leisurelands daarom op grond van artikel 6 van de intentieovereenkomst de ‘al uitonderhandelde en aangehechte erfpachtovereenkomst van 24 oktober 2014 moet tekenen (zie r.o. 5.12 van het vonnis). De veroordeling onder 6.3 van het vonnis strekt ertoe dat Leisurelands uiterlijk op 26 juli 2024 haar grond op het recreatiegebied Strand Horst in erfpacht uitgeeft aan Vandenbrink . De voorwaarden waaronder het recht van erfpacht wordt gevestigd dienen in overeenstemming te zijn met de hiervoor genoemde intentieovereenkomst en conceptakte van 24 oktober 2014. Het staat partijen evenwel vrij om op ondergeschikte punten nadere/gewijzigde afspraken te maken.
4.6.
De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat Leisurelands aan de veroordeling onder 6.3 heeft voldaan. Daartoe is het navolgende redengevend.
4.7.
Niet weersproken is dat de directeur van Leisurelands gelijk na ontvangst van het vonnis contact heeft opgenomen met de directeur groot aandeelhouder van Vandenbrink om afspraken te maken over de erfpachtakte. Ook is niet weersproken dat laatstgenoemde liet weten geen enkele behoefte aan overleg te hebben omdat alles helder in de notariële conceptakte van 24 oktober 2014 staat vermeld. Vaststaat dat Leisurelands kort na het vonnis met spoed een bodemonderzoek heeft laten uitvoeren, de resultaten hiervan tijdig heeft ingediend bij Vandenbrink , een kadastrale splitsing heeft doorgevoerd, een pachtovereenkomst met een derde heeft beëindigd en een btw berekening heeft aangedragen. Gebleken is verder dat Leisurelands , met instemming van Vandenbrink , een notariskantoor heeft benaderd en heeft benadrukt dat de erfpachtakte vóór 26 juli 2024 – conform het vonnis – gepasseerd diende te worden. Zij heeft vervolgens na elk gedeeld concept snel gereageerd en vragen van de notaris en Vandenbrink beantwoord. Daarnaast is gebleken dat Leisurelands een notariële volmacht heeft afgegeven voor de ondertekening van de door de notaris opgestelde notariële akte en zij Vandenbrink diverse malen heeft verzocht om tot medewerking en ondertekening over te gaan. Gelet op het voorgaande heeft Leisurelands voldoende aannemelijk gemaakt dat zij zich in hoge mate heeft ingespannen om binnen de door de rechtbank gegeven termijn aan de veroordeling onder 6.3 te voldoen. Het standpunt van Vandenbrink lijkt ook niet te zijn dat Leisurelands tot 27 augustus 2024 niet aan het vonnis heeft voldaan. Zij vordert immers over de periode van 26 april 2024 tot 27 augustus 2024 geen dwangsommen. Bovendien heeft zij ter zitting – desgevraagd – erkend dat uit het dictum van het vonnis voortvloeit dat de notariële akte in overeenstemming moet zijn met de conceptakte uit 2014 en de intentieovereenkomst. Het is evenwel Vandenbrink die op essentiële punten wijzigingen in dit concept wenst aan te brengen. Dat Leisurelands daar (grotendeels) niet mee instemt en uit frustratie de e-mail van 27 augustus 2024 aan Vandenbrink heeft verstuurd, leidt daarom niet tot de conclusie dat Leisurelands niet aan het vonnis heeft voldaan. Bij deze stand van zaken heeft Leisurelands daarom geen dwangsommen verbeurd.
4.8.
De vordering onder I zal gelet op het voorgaande worden toegewezen met dien verstande dat Vandenbrink wordt verboden om de aangezegde dwangsommen over de periode van 27 augustus 2024 tot en met 3 september 2024 uit hoofde van het vonnis te incasseren. Gelet op het hiervoor overwogene ligt het niet in de lijn der verwachting dat Vandenbrink opnieuw dwangsommen zal vorderen. Bovendien geldt dat zolang Vandenbrink weigert tot ondertekening van de door de notaris opgestelde notariële akte – waarbij niet in geschil is dat deze in overeenstemming is met de intentieovereenkomst en conceptakte uit 2014 – over te gaan zij op grond van artikel 6:62 BW niet bevoegd is maatregelen tot executie te nemen.
De (voorwaardelijke) vorderingen onder B en C
4.9.
Gebleken is dat Vandenbrink geen afstand doet van haar ontwikkelrecht op Strand Horst . De vorderingen onder B en C zullen daarom hierna worden beoordeeld.
4.10.
Volgens Leisurelands wordt de impasse tussen partijen veroorzaakt omdat het vonnis vanwege de veroordeling met dwangsommen slechts voor haar een stok achter de deur oplevert. Zij wil wel aan de veroordeling meewerken, maar Vandenbrink belemmert het passeren van de akte en wil slechts ondertekenen indien de door haar genoemde voorwaarden in de conceptakte uit 2014 worden gewijzigd. Het voorgaande is onder andere aanleiding geweest voor Leisurelands om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis.
Vandenbrink heeft immers in de bodemprocedure het beeld geschetst dat partijen het over alle punten in de concept erfpachtakte uit 2014 eens waren. Op basis hiervan is Leisurelands veroordeeld tot uitgifte van het recht van erfpacht. Door nu te dreigen met het verbeuren van dwangsommen probeert Vandenbrink alsnog de wijzigingen – die zien op de essentialia van de overeenkomst – door te zetten, aldus Leisurelands .
4.11.
De voorzieningenrechter oordeelt daarover als volgt. Gesteld noch gebleken is op welke juridische grondslag Leisurelands deze vorderingen baseert. De vorderingen onder B en C staan bovendien haaks op wat Leisurelands wil bereiken met haar hoger beroep. Daar komt bij dat, gelet op hetgeen is overwogen onder conventie, Vandenbrink de dwangsommen op grond van artikel 6:62 BW niet kan inzetten als pressiemiddel om wijzigingen aan te brengen.
4.12.
De vorderingen onder B en C zullen gelet op het voorgaande worden afgewezen.
In reconventie
Vordering onder I en II
4.13.
Volgens Vandenbrink zijn verschillende bepalingen in de conceptakte van 2014 achterhaald en moeten daarom worden aangepast. Deze voorwaarden betreffen het aantal m2 aan bebouwbare oppervlakten, de hoogte van de canon alsmede de indexeringsclausule, de termijn waarbinnen volgens de conceptakte moet worden begonnen met bouwen, het vestigen van een recht van overpad, erfdienstbaarheden die een probleem kunnen opleveren voor de exploitatie van het leisurecentrum en een technische fout over de bouw van fase 1 en fase 2. Vandenbrink betoogt dat deze artikelen achterhaald zijn vanwege het inwerkingtreden van het nieuwe bestemmingsplan en vanwege de lange periode die is verstreken als gevolg van de bodemprocedure. Vandenbrink legt aan haar vordering ten grondslag dat Leisurelands geen enkel redelijk belang heeft om niet mee te werken aan de aanpassingen en partijen zich naar de eisen van redelijkheid en billijkheid, artikel 6:2 BW, dienen te gedragen. Het gaat om een erfpacht voor de duur van 80 jaar en daarom moeten partijen zorgvuldig naar de uitvoerbaarheid van de erfpachtvoorwaarden kijken. De huidige conceptakte is onwerkbaar in de praktijk, aldus Vandenbrink .
4.14.
Dit betoog van Vandenbrink slaagt niet. De bodemprocedure is door Vandenbrink ingestoken met de stelling dat er een perfecte en uitonderhandelde erfpachtovereenkomst is en daarmee over alle essentialia overeenstemming is bereikt. Het kort geding is daarentegen gebaseerd op de stelling dat dat niet zo is en er ruimte is om te onderhandelen over onder meer de canon, bouwtijden en bouwoppervlakten. Het dictum in de bodemprocedure is duidelijk. Het recht van erfpacht dient te worden gevestigd conform de concept erfpachtakte uit 2014 en er kunnen alleen wijzigingen worden aangebracht op ondergeschikte punten als partijen daarover overeenstemming hebben bereikt. Nu in rechte vast is komen te staan dat er een perfecte overeenkomst is, is er geen verplichting voor Leisurelands om door te onderhandelen over de erfpachtvoorwaarden. Het staat partijen weliswaar vrij nadere, andersluidende afspraken te maken, maar dat is iets anders dan dat Leisurelands gehouden is tot dooronderhandelen.
4.15.
Bovendien geldt dat Vandenbrink deze punten ook al in de bodemprocedure naar voren had kunnen brengen. Het bestemmingsplan en de concept erfpachtovereenkomst uit 2014 waren bekend en het was destijds voor Vandenbrink te voorzien dat enkele bepalingen, voor zover daarvan sprake is, achterhaald waren. Als Vandenbrink dit evenwel had aangevoerd in de bodemprocedure was de kans groot geweest – zoals Vandenbrink ook desgevraagd heeft toegegeven tijdens de mondelinge behandeling in dit kort geding – dat de uitkomst in de bodemprocedure niet zou zijn geweest dat sprake is van een perfecte uitonderhandelde overeenkomst.
4.16.
Bij deze stand van zaken zullen de vorderingen onder I en II in reconventie worden afgewezen.
Proceskosten
4.17.
Vandenbrink is in conventie en reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie en reconventie betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten van Leisurelands begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,12
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.660,50
(1,5 punt x tarief € 1.107,00)
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.741,62
4.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
verbiedt Vandenbrink om dwangsommen te incasseren over de periode van 27 augustus tot en met 3 september 2024 uit hoofde van het vonnis d.d. 22 mei 2024,
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen van Vandenbrink af,
in conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt Vandenbrink in de proceskosten van € 2.741,62, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Vandenbrink niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart de veroordelingen onder 5.1. en 5.4 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.
1780