ECLI:NL:RBGEL:2024:7518

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
AWB - 23_7153
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de tegemoetkoming op basis van de kindregeling in de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de hoogte van de tegemoetkoming die hij heeft ontvangen op grond van de kindregeling in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser, een kind van een gedupeerde ouder, ontving ambtshalve een tegemoetkoming van € 6.000, maar vond dit bedrag te laag en maakte bezwaar. De rechtbank heeft op 12 september 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van de minister aanwezig waren, maar eiser en zijn gemachtigde niet. De rechtbank concludeert dat de Wht geen ruimte biedt voor afwijkingen van de vastgestelde bedragen en dat de minister de hoogte van de tegemoetkoming correct heeft vastgesteld. Eiser kan voor eventuele schadevergoeding terecht bij de Commissie Werkelijke Schade, maar de rechtbank kan niet oordelen over het verzoek om verstrekking van het persoonlijke dossier, omdat dit geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de vastgestelde tegemoetkoming van € 6.000.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7153

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

de minister van Financiën

(gemachtigden: mr. I. Mulder en mr. S. Heersink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de tegemoetkoming die hij op grond van de zogeheten kindregeling in de Wet hersteloperatie (Wht) heeft ontvangen.
1.1.
Bij besluit van 17 mei 2023 is aan eiser ambtshalve een tegemoetkoming van € 6.000 toegekend op grond van de kindregeling. Met het bestreden besluit van 18 september 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen. Eisers gemachtigde heeft voor de zitting laten weten dat eiser en de gemachtigde niet aanwezig zullen zijn bij de zitting.

De totstandkoming van het besluit

Achtergrond
2. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders ten onrechte stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte teruggevorderd. Veel ouders zijn door de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade en zijn ten onrechte bestempeld als fraudeur. Dit wordt ook wel ‘de toeslagenaffaire’ genoemd. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en is een hersteloperatie gestart.
2.1.
Onderdeel van de hersteloperatie is dat voor de kinderen van gedupeerde ouders een kindregeling is opgezet. Deze is opgenomen in de artikelen 2.10 tot en met 2.13 en 2.21 van de Wht.
Het bestreden besluit
3. Eiser is een kind van een gedupeerde ouder. Hij was op 1 juli 2023 14 jaar. Daarom heeft hij met het besluit van 17 mei 2023 een tegemoetkoming op basis van de kindregeling gekregen van € 6.000.
3.1.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij de tegemoetkoming te laag vindt. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de minister bestaat binnen de kindregeling geen ruimte om af te wijken van de bedragen die zijn genoemd in artikel 2.12 van de Wht.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de tegemoetkoming van € 6.000 die op basis van de kindregeling aan eiser is toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat staat in de Wht ?
5. Een kind van een gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire komt in aanmerking voor een tegemoetkoming als het is geboren tussen 1 januari 2005 en 5 november 2022. In de Wht staat hoe hoog het bedrag van de tegemoetkoming is. Daarvoor is de leeftijd van het kind op 1 juli 2023 bepalend. Eiser was toen 14 jaar oud. Dat betekent dat hij een tegemoetkoming krijgt van € 6.000. [1]
Heeft de minister ruimte om af te wijken van de wettelijke bepalingen van de Wht?
6. Eiser is het ermee eens dat de tegemoetkoming van € 6.000 op grond van de Wht goed is berekend. Hij is echter van mening dat hij een hogere vergoeding zou moeten krijgen. Eiser voert daarvoor - kort gezegd - aan dat de tegemoetkoming van € 6.000 de door hem geleden schade niet dekt. De werkelijke materiële en immateriële schade is vele malen groter.
6.1.
Uit het verhaal van eiser blijkt dat de toeslagenaffaire grote gevolgen voor hem heeft gehad. De moeder van eiser is haar huis kwijtgeraakt. Eiser moest daardoor bij zijn oma gaan wonen. Hij heeft niet echt kind kunnen zijn, omdat er geen geld was voor uitjes, feestjes, sport, verjaardagen, hobby’s of nieuwe kleren. Hij moest steeds een reden verzinnen waarom hij niet met activiteiten van zijn vrienden kon meedoen en werd op school gepest vanwege zijn kleding en schoenen. Hij is hierdoor onzeker en depressief geraakt, is blijven zitten op school en doorverwezen naar speciaal onderwijs.
6.1.1.
Het verhaal van eiser kan, hoe invoelbaar ook, niet leiden tot de conclusie dat de minister bij het toekennen van de tegemoetkoming rekening had moeten houden met de schade die eiser heeft geleden. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de Wht in artikel 2.12 geen ruimte biedt om rekening te houden met schade. In hoofdstuk 2 van de Wht staan artikelen over compensaties en over tegemoetkomingen. Bij compensaties gaat het om echte schadevergoedingen. Een tegemoetkoming is niet bedoeld als vergoeding van schade. De wetgever heeft dit ook uitdrukkelijk overwogen. Voor zover de regeling niet voldoende is als compensatie voor schade, kan de ouder voor de schade die het gezin heeft geleden een aanvraag doen bij de Commissie Werkelijke Schade. [2] Daarbij heeft de wetgever er bewust voor gekozen dat een kind dit niet zelf kan doen.
6.1.2.
Artikel 2.12 van de Wht is dwingendrechtelijk geformuleerd. Dat betekent dat de tekst geen ruimte laat om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken. Het betreft een wet in formele zin. Bij een wet in formele zin kan alleen in uitzonderlijke gevallen worden getoetst aan rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel. Het moet dan - kort gezegd - gaan om iets wat de wetgever niet heeft voorzien toen hij de wet maakte. [3] Wat eiser heeft meegemaakt lijkt erg op de verhalen van andere kinderen en jongeren, zoals opgenomen in rapporten die zijn betrokken bij de totstandkoming van de kindregeling [4] en zoals ook weergegeven in de memorie van toelichting. [5] Dit betekent dat de wetgever bij de totstandkoming van de kindregeling de situatie van eiser voor ogen heeft gehad. Daarom is er voor de rechtbank geen ruimte om de kindregeling uit artikel 2.12 van de Wht te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel of een ander rechtsbeginsel of te bepalen dat eiser zelfstandig een schadeverzoek kan indienen bij de Commissie Werkelijke Schade.
6.1.3.
De wetgever heeft verder toegelicht dat in de kindregeling rekening is gehouden met de voorstellen van de kinderen en jongeren waarmee is gesproken. De hoogte van het bedrag hangt af van de leeftijd van het kind, omdat behoeften per levensfase verschillen.
De kinderen en jongeren hebben verder aangegeven dat er naast een financiële tegemoetkoming behoefte is aan een lange periode van ondersteuning. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld ontwikkelkansen, traumaverwerking, schulden en huisvesting. Er is daarom naast de kindregeling breed ondersteunend beleid voor de kinderen en jongeren dat door gemeenten wordt uitgevoerd. [6]
6.1.4.
Nu de wetgever rekening heeft gehouden met een situatie zoals die van eiser, en uitdrukkelijk de keuze heeft gemaakt om bij de kindregeling niet de daadwerkelijke (immateriële) schade te betrekken, is voor een afwijking van deze wettelijke bepaling geen plaats.
6.2.
Eisers betoog dat er na de totstandkoming van de kindregeling nieuwe ontwikkelingen zijn geweest, die maken dat moet worden afgeweken van artikel 2.12 van de Wht slaagt ook niet. Eventuele nieuwe ontwikkelingen betekenen niet dat de rechtbank nu wel de ruimte heeft om de Wht te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel of deze wet buiten toepassing te laten.
Had de minister de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht moeten toepassen?
7. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht. Volgens de minister is de hardheidsclausule op deze situatie niet van toepassing.
7.1.
De hardheidsclausule bepaalt in welke gevallen kan worden afgeweken van de Wht. Daarbij wordt artikel 2.12 van de Wht niet genoemd. Eiser heeft aangevoerd dat de hardheidsclausule verwijst naar artikel 2.10 van de Wht en dat daarin artikel 2.12 van de Wht is genoemd. Daarom is volgens eiser de hardheidsclausule wel van toepassing. De rechtbank is het daar niet mee eens. Artikel 2.10 gaat over de vraag wie in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, artikel 2.12 gaat over de hoogte van de tegemoetkoming. Omdat in artikel 9.1 van de Wht alleen wordt verwezen naar artikel 2.10, is het mogelijk andere mensen een tegemoetkoming te geven. Dat in artikel 2.10 van de Wht verwezen wordt naar artikel 2.12 betekent nog niet dat de hardheidsclausule de mogelijkheid biedt om een hoger bedrag toe te wijzen.
7.2.
De rechtbank wenst te benadrukken dat de minister heeft bevestigd dat de tegemoetkoming bedoeld is als een financieel steuntje in de rug en dat het geen schadevergoeding is. Voor een compensatie van de werkelijk geleden schade moet de moeder van eiser (namens eiser) een aanvraag indienen bij de Commissie Werkelijke Schade.
7.2.1.
Daarnaast kan eiser zelf bij de gemeente terecht voor hulpverlening van het breed ondersteunende beleid. De rechtbank realiseert zich dat het lastig is overzicht te houden over de mogelijkheden voor erkende gedupeerden en hun kinderen om gecompenseerd en/of geholpen te worden. Daarbij is helaas vaak sprake van langdurige procedures en hiervoor moeten gedupeerden ook nog eens langs verschillende instanties en verschillende loketten. Toch is en blijft het aan de wetgever om beperkingen die uit de kindregeling voortvloeien te veranderen als hij dat nodig vindt. Dat is niet aan de rechtbank.
Verzoek om persoonlijk dossier
8. Eiser verzoekt om verstrekking van zijn persoonlijke dossier.
8.1.
De rechtbank kan in deze procedure niet oordelen over een vordering om een dossier over te leggen, omdat het niet verstrekken van het dossier geen besluit of daarmee gelijk te stellen handeling is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.2.
De minister moet op grond van artikel 8:42 van de Awb wel alle op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen. Dat is in dit geval gebeurd. Zoals al overwogen, gaat het in deze zaak niet om de schade die eiser heeft geleden of om wat er in de afgelopen jaren precies is gebeurd. Bij de kindregeling gaat het om een ambtshalve toekenning van een vaste tegemoetkoming. De enige voorwaarde hiervoor is dat eiser kind is van een gedupeerde ouder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister alle op de zaak betrekking hebbende stukken aangeleverd. Persoonlijke dossiers van eiser of zijn ouders vallen daar in deze zaak niet onder.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft terecht de tegemoetkoming van eiser op grond van de kindregeling vastgesteld op € 6.000.
9.1.
Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen gelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, en mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas en mr. S.E.M. Lichtenberg, leden, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink-Eertink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en letter c, van de Wet.
2.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 31.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
4.Het rapport Leven op de Rit, het rapport (Gelijk)waardig Herstel, het rapport Waardige Toekomst en het rapport “Ken ons, help ons, 114 verhalen die helpen bij de invulling van de kindregeling”
5.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 25.
6.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 26 en artikel 2.21 van de Wht.