ECLI:NL:RBGEL:2024:7506

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
417557
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begroting van schade na ontbinding van koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en twee gedaagden, aangeduid als [gedaagden]. De zaak betreft de begroting van schade na de ontbinding van een koopovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] de koopovereenkomst met [gedaagden] rechtsgeldig heeft ontbonden. De centrale vraag was of [eiseres] schade heeft geleden die hoger is dan de contractuele boete van € 140.000,00 die [gedaagden] verschuldigd is. [eiseres] heeft haar schade begroot op € 475.185,33, bestaande uit een minderopbrengst van de verkoop van onroerende zaken en bijkomende schadeposten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat haar schade hoger is dan de contractuele boete. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] tot schadevergoeding afgewezen, maar heeft wel de contractuele boete van € 140.000,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 november 2022. De rechtbank heeft ook de proceskosten in conventie en reconventie toegewezen aan [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/417557 / HA ZA 23-153
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
hierna te noemen: [eiseres]
advocaat: mr. C. Wiggers
tegen

1.[gedaagde sub 1]

2.
[gedaagde sub 2]
allebei wonende te [woonplaats]
gedaagde partijen in conventie
eisende partijen in reconventie
hierna samen te noemen: [gedaagden]
advocaat: mr. F.T. Zoutberg

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juni 2024,
- de akte overlegging producties van [eiseres] ,
- de antwoordakte overlegging producties van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie

De bewijsopdracht
2.1.
De rechtbank heeft reeds het volgende overwogen. [eiseres] heeft de koopovereenkomst met [gedaagden] rechtsgeldig ontbonden. Als [eiseres] door die ontbinding schade heeft geleden tot een bedrag dat hoger is dan de contractuele boete van € 140.000,00, dan moet [gedaagden] die schade in beginsel aan haar vergoeden.
2.2.
De rechtbank heeft [eiseres] in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting en onderbouwing te geven van haar schade. [eiseres] heeft vervolgens haar schade begroot op € 475.185,33. Dat bedrag is het totaal van € 84.050,00, de door [eiseres] gestelde minderopbrengst van de onroerende zaak na verkoop aan derden, en € 391.135,33, dat zelf weer het totaal is van een aantal bijkomende schadeposten.
2.3.
[eiseres] heeft het bedrag van € 84.050,00 als volgt toegelicht. Zij heeft gesteld dat zij de onroerende zaak die [gedaagden] niet heeft afgenomen, heeft gesplitst in twee delen omdat zij het perceel anders niet kon verkopen. Het perceel zoals [eiseres] het aan [gedaagden] had verkocht, had kadastraal nummer [nummer 1] . De twee delen hebben na splitsing de kadastrale nummers [nummer 2] en [nummer 3] gekregen. [eiseres] heeft gesteld dat zij het perceel met nummer [nummer 2] heeft verkocht voor € 815.950,00 en het perceel met nummer [nummer 3] voor € 500.000,00. Die bedragen heeft zij onderbouwd met de nota’s van afrekening van de notaris. Het verschil tussen het totaal van deze bedragen (€ 1.315.950,00) en het bedrag van € 1.400.000,00 waarvoor [eiseres] de onroerende zaak in ongesplitste toestand aan [gedaagden] had verkocht, is het genoemde bedrag van € 84.050,00.
2.4.
[eiseres] heeft als bijkomende schadepost onder meer de kosten van de makelaar opgevoerd. Zij heeft als onderbouwing daarvan de facturen van de makelaar in het geding gebracht. [gedaagden] heeft uit die facturen afgeleid dat [eiseres] de twee percelen [nummer 2] en [nummer 3] niet heeft verkocht voor de bedragen die zij ( [eiseres] ) noemt, dus € 815.950,00 en € 500.000,00, maar voor hogere bedragen, namelijk respectievelijk € 1.000.000,00 en € 990.000,00. [eiseres] heeft de onroerende zaak dus volgens [gedaagden] verkocht voor € 590.000,00 meer dan € 1.400.000,00 en niet voor € 84.050,00 minder. De rechtbank heeft [eiseres] vervolgens opgedragen te bewijzen dat zij de gesplitste percelen heeft verkocht voor de bedragen die zij noemt. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het voor de hand ligt om dat bewijs te leveren door de koopovereenkomsten in het geding te brengen.
2.5.
Om aan de bewijsopdracht te voldoen, heeft [eiseres] op 10 juli 2024 een akte genomen en de volgende stukken in het geding gebracht: [1]
een overeenkomst van 27 juni 2023 waarmee [eiseres] een gedeelte van het perceel met kadastraal nummer [nummer 1] verkoopt aan [bedrijf 1] ,
een notariële akte van 13 september 2023 waarbij [eiseres] het verkochte perceel grond, nu met kadastraal nummer [nummer 2] , levert aan [bedrijf 1] ,
een overeenkomst van 12 juli 2023 waarmee [eiseres] een gedeelte van het perceel met kadastraal nummer [nummer 1] verkoopt aan [bedrijf 2] ,
een notariële akte van 18 augustus 2023 waarbij [eiseres] het verkochte perceel grond, nu met kadastraal nummer [nummer 3] , levert aan [bedrijf 2]
Perceel [nummer 2]
2.6.
In art. 1 van de koopovereenkomst van 27 juni 2023 staat:
De koopsom van de onroerende zaak bedraagt
€ 1.000.000,00zegge
een miljoen euro. De koopsom van de roerende zaken is in de koopsom van de onroerende zaak begrepen en zal op een later tijdstip verder worden uitgewerkt d.m.v. een addendum.
2.7.
Art. 19 van de koopovereenkomst van 27 juni 2023 luidt:
Een gedeelte van de koopsom betreft roerende zaken. Dit zal nader worden uitgewerkt. Het fiscale risico m.b.t. de toekenning van een gedeelte van de koopsom aan de roerende zaken ligt bij koper.
2.8.
In de notariële akte van levering van 13 september 2023 staat bij ‘koopprijs’:
De koopprijs van het Verkochte – met inbegrip van de meegekochte roerende zaken – bedraagt in totaal: één miljoen euro (€ 1.000.000,00). In de koopovereenkomst is geen onderscheid gemaakt tussen de koopsom voor het Verkochte en de koopsom voor de meegekochte onroerende zaken. Door koper is aan de roerende zaken een waarde toegekend van: eenhonderd vierentachtig duizend vijftig euro (€ 184.050,00). Een door koper opgestelde lijst van de roerende zaken, inclusief foto rapportage, wordt als bijlage aan deze akte gehecht. De koopsom voor het Verkochte (het registergoed) bedraagt derhalve:
achthonderd vijftien duizend negenhonderd vijftig euro (€ 815.950,00)en de koopsom voor de meegekochte roerende zaken bedraagt: eenhonderd vierentachtig duizend vijftig euro (€ 184.050,00). (...)
2.9.
[eiseres] wijst op de nota van afrekening van de notaris, die zij reeds in het geding had gebracht, waarin de koopsom volgens haar duidelijk is gespecificeerd. [2] Uit de factuur van de makelaar kan volgens [eiseres] niet worden afgeleid dat een andere koopsom is overeengekomen. Volgens [eiseres] mocht de makelaar voor perceel [nummer 2] zijn courtage rekenen over de totale koopsom van € 1.000.000,00.
2.10.
[gedaagden] leidt uit de koopovereenkomst van 27 juni 2023 af dat [eiseres] perceel [nummer 2] voor € 1.000.000,00 heeft verkocht. Dat wordt volgens [gedaagden] niet anders doordat [eiseres] (volgens [gedaagden] waarschijnlijk om fiscale redenen) met haar koper heeft afgesproken dat een gedeelte van de koopsom wordt beschouwd als koopsom voor roerende zaken. Bovendien waren deze roerende zaken volgens [gedaagden] al in de onroerende zaak aanwezig, waardoor zij begrepen waren in de koopsom van € 1.400.000,00 die hij met [eiseres] was overeengekomen. [gedaagden] meent daarom dat bij de begroting van de schade rekening moet worden gehouden met een koopprijs van € 1.000.000,00 voor perceel [nummer 2] .
2.11.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. De rechtbank heeft [eiseres] een bewijsopdracht gegeven om het verschil te kunnen vaststellen tussen de opbrengst van de verkoop van perceel [nummer 1] aan [gedaagden] en die van de verkoop van de percelen [nummer 2] en [nummer 3] aan derden. Met betrekking tot perceel [nummer 2] was in het bijzonder de vraag of [eiseres] dat perceel heeft verkocht voor € 815.950,00 (volgens [eiseres] ) of voor € 1.000.000,00 (volgens [gedaagden] ).
2.12.
Uit de koopovereenkomst en de akte van levering die [eiseres] in het geding heeft gebracht, leidt de rechtbank af dat de koopprijs van dat perceel (althans het bedrijfspand met verder toebehoren) € 1.000.000,00 bedroeg, waarvan een deel ter grootte van € 184.050,00 (dus het verschil met € 815.950,00) ziet op roerende zaken die [eiseres] met de onroerende zaak heeft meeverkocht. Bij de bewijsstukken heeft [eiseres] niet het addendum in het geding gebracht dat wordt genoemd in de koopovereenkomst en ook niet de lijst en de foto’s die worden genoemd in de akte van levering, zoals zij daarvoor ook niet uit eigen beweging de koopovereenkomst en de akte van levering in het geding had gebracht. [eiseres] specificeert niet welke roerende zaken zij heeft meeverkocht. Zij stelt in haar toelichting op de producties in haar akte van 10 juli 2014 (in het bijzonder onder 2) ook niet dat zij deze niet-gespecificeerde roerende zaken die zij heeft meeverkocht aan de huidige koper, aanvankelijk niet ook had meeverkocht aan [gedaagden] , laat staan dat zij toelicht hoe dat zo is gegaan. Dat had gezien de achtergrond van de bewijsopdracht wel van haar mogen worden verwacht. Omdat [eiseres] dat niet heeft gedaan, zal de rechtbank bij de begroting van de schade uitgaan van een koopprijs van perceel [nummer 2] van € 1.000.000,00.
Perceel [nummer 3]
2.13.
In de koopovereenkomst van 12 juli 2023 staat bij ‘koopprijs / rente’:
De koopsom van het verkochte bedraagt
€ 500.000,-zegge
vijfhonderdduizend eurote vermeerderen met de omzetbelasting.
2.14.
In art. 20 van de koopovereenkomst van 12 juli 2023, met het opschrift ‘koppeling aannemingsovereenkomst’, staat:
Naast deze overeenkomst verbindt/verplicht koper zich tot het aangaan van een aannemingsovereenkomst met de aannemer voor de realisering van het verkochte (...) Ter uitvoering van het vorenstaande zal tussen (...)
[bedrijf 3](...) en koper (...) een aannemingsovereenkomst worden gesloten. (...)
2.15.
In de notariële akte van levering van 18 augustus 2023 staat onder C bij ‘koopprijs kosten / kwijting’:
1. De koop tussen Verkoper en Koper is gesloten voor een koopprijs van vijfhonderd duizend euro (€ 500.000,00) exclusief éénentwintig procent (21%) omzetbelasting. (...)
2. Op grond van de tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid:
[bedrijf 3](...), hierna te noemen:
[bedrijf 3], en Koper overeengekomen aannemingsovereenkomst heeft [bedrijf 3] zich verplicht tot (af)bouw op het Verkochte van een bedrijfsunit en aanleg van de meeverkochte parkeerplaatsen (...), zulks voor een aanneemsom van vierhonderd negentigduizend euro (€ 490.000,00) exclusief éénentwintig procent (21%) omzetbelasting.
(...)
2.16.
[eiseres] wijst ook voor dit perceel op de nota van afrekening van de notaris, die zij reeds in het geding had gebracht. Volgens haar is de koopsom daarin duidelijk gespecificeerd. [3] Uit de factuur van de makelaar kan volgens [eiseres] niet worden afgeleid dat een andere koopsom is overeengekomen. Zij stelt dat de makelaar voor perceel [nummer 3] zijn courtage mocht rekenen over de totale koop-aannemingsovereenkomst van € 990.000,00 (€ 500.000,00 + € 490.000,00), dat zij geheel buiten de aannemingsovereenkomst staat en dat zij daarbij geen baat of enig ander financieel belang heeft.
2.17.
Volgens [gedaagden] was [eiseres] nauw bij de aannemingsovereenkomst betrokken. Dat licht hij als volgt toe. Bij de stukken die [eiseres] in het geding heeft gebracht om haar schade te onderbouwen, bevinden zich facturen die betrekking hebben op de bouw, namelijk een factuur van 14 september 2023 van [bedrijf 4] van € 30.000,00 als doorbelasting van de werkvoorbereiding ten behoeve van de uitvoering van het project, een factuur van 30 juni 2023 van [bedrijf 3] voor sloopwerkzaamheden, twee facturen van [bedrijf 5] en [bedrijf 6] aan [bedrijf 4] voor berekeningen van stikstofdepositie, energiezuinigheid en milieuprestatie ten behoeve van de voorgenomen bouwwerkzaamheden en het aanvragen van de omgevingsvergunning en een factuur van de gemeente Zaltbommel voor de aanvraag van een omgevingsvergunning (weliswaar gestuurd naar [eiseres] II B.V. ). Uit die laatste factuur leidt [gedaagden] af dat de leges zijn gebaseerd op een door de gemeente berekende bouwprijs van € 258.375,00. De aanneemsom bedraagt volgens de akte van levering € 490.000,00. Het lijkt er daarom volgens [gedaagden] op dat bij de bouw € 231.625,00 winst zou worden gemaakt. Uit deze facturen leidt [gedaagden] af dat [eiseres] niet uitsluitend de grond heeft verkocht maar dat zij ook (samen met [bedrijf 4] ) bezig is geweest met de projectontwikkeling en werkvoorbereiding voor de bouw en het aanvragen van de vergunningen. [eiseres] heeft echter geen stukken in het geding gebracht die betrekking hebben op financiële afspraken met [bedrijf 3] . Zij heeft na de verkoop van perceel [nummer 3] met geen woord gerept over haar samenwerking met [bedrijf 3] . Daarom meent [gedaagden] dat bij de bepaling van de schade van [eiseres] moet worden uitgegaan van een koopprijs van perceel [nummer 3] van € 990.000,00, dus het totaal van de koopsom en de aanneemsom.
2.18.
Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft de rechtbank [eiseres] een bewijsopdracht gegeven om het verschil te kunnen vaststellen tussen de opbrengst van de verkoop van perceel [nummer 1] aan [gedaagden] en die van de verkoop van de percelen [nummer 2] en [nummer 3] aan derden. Met betrekking tot perceel [nummer 3] was in het bijzonder de vraag of [eiseres] dat heeft verkocht voor € 500.000,00 of voor € 990.000,00. Uit de koopovereenkomst en de akte van levering die [eiseres] in het geding heeft gebracht, leidt de rechtbank af dat [eiseres] dat perceel heeft verkocht voor € 500.000,00, maar dat aan de verkoop een aannemingsovereenkomst was gekoppeld met een aanneemsom van € 490.000,00. Over haar rol in die koppeling heeft [eiseres] in haar toelichting op de producties in haar akte (in het bijzonder onder 3) niet meer gesteld dan dat zij geen baat had bij de aannemingsovereenkomst, hoewel de producties die zij eerder zelf in het geding heeft gebracht als onderbouwing van haar schade erop wijzen dat zij wel baat moet hebben gehad bij die aannemingsovereenkomst. Waarom de makelaar bij [eiseres] courtage in rekening mocht brengen over niet alleen de koopsom maar ook de aanneemsom, blijft ook onduidelijk, terwijl dat niet zonder meer voor de hand zou liggen als [eiseres] geen belang had bij de aannemingsovereenkomst. Omdat [eiseres] hierop niet is ingegaan, zal de rechtbank er bij de begroting van de schade van uitgaan dat [eiseres] een zeker financieel belang bij de aannemingsovereenkomst had.
Opbrengst uit verkoop en overige schade
2.19.
De rechtbank zal er dus bij het begroten van de schade van [eiseres] van uitgaan dat [eiseres] de onroerende zaak na splitsing aan een derde heeft verkocht voor € 1.000.000,00 (perceel [nummer 2] ) + € 500.000,00 (perceel [nummer 3] ) en dat zij bovendien een zeker financieel belang had bij de aannemingsovereenkomst die was gekoppeld aan de koopovereenkomst van perceel [nummer 3] .
2.20.
Als de rechtbank zou aannemen dat [eiseres] € 391.135,33 aan bijkomende schade heeft geleden, zoals zij stelt, dan heeft zij ( [eiseres] ) alleen dan meer dan € 140.000,00 schade geleden als haar belang bij de aannemingsovereenkomst minder was dan circa € 150.000,00. In dat geval zou zij immers, als gevolg van de ontbinding van de koopovereenkomst, geen minderopbrengst van de verkoop hebben gehad maar een meeropbrengst van circa € 250.000,00 (namelijk het verschil tussen enerzijds de aanvankelijke prijs van € 1.400.000,00 en anderzijds de uiteindelijk gerealiseerde opbrengst van € 1.000.000,00 + € 500.000,00 + € 150.000,00). Het verschil tussen die meeropbrengst van € 250.000,00 en het aan te nemen bedrag aan bijkomende schade van € 391.135,33 zou dan uitkomen op circa € 140.000,00 (de hoogte van de contractuele boete op betaling waarvan [eiseres] hoe dan ook aanspraak heeft). Op grond van de stellingen die [eiseres] heeft ingenomen en de bewijsmiddelen die zij in het geding heeft gebracht, kan de rechtbank echter niet oordelen dat het belang van [eiseres] bij de gekoppelde aannemingsovereenkomst minder was dan circa € 150.000,00.
2.21.
De conclusie is dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat de schade die zij heeft geleden als gevolg van de ontbinding hoger is dan de contractuele boete van € 140.000,00. [eiseres] heeft daarom geen belang bij een verklaring voor recht dat [gedaagden] aansprakelijk is voor schade als gevolg van de ontbinding. Of [eiseres] daadwerkelijk € 391.135,33 aan bijkomende schade heeft geleden, kan gegeven dit oordeel in het midden blijven.
2.22.
De rechtbank heeft reeds overwogen dat [gedaagden] de contractuele boete van € 140.000,00 aan [eiseres] verschuldigd is. [eiseres] vordert vergoeding van wettelijke rente op de voet van art. 6:119a BW, dat is dus de wettelijke handelsrente. De rechtbank zal niet de wettelijke handelsrente toewijzen, omdat de contractuele boete niet de primaire betalingsverplichting uit de handelsovereenkomst is. [4] De rechtbank zal wel de gewone wettelijke rente toewijzen en wel vanaf 1 november 2022 zoals gevorderd.
Hoor en wederhoor
2.23.
Op 1 juli 2024 heeft de advocaat van [eiseres] de rechtbank gevraagd of zij op de rol van 3 juli 2024 zou mogen reageren op stellingen en verweren die [gedaagden] volgens [eiseres] voor het eerst in deze procedure heeft ingenomen in zijn akte van 13 maart 2024 (eigen schuld, causaal verband). Hij heeft in dat verband een week uitstel gevraagd. De rolrechter heeft daarop op 2 juli 2024 geantwoord dat zij geen reden zag om [eiseres] toe te laten tot meer dan het leveren van het opgedragen bewijs en heeft daarom ook geen week uitstel verleend. Nadat de advocaat van [gedaagden] op 2 juli 2024 vervolgens instemde met uitstel van een week, heeft de rolrechter dat uitstel alsnog toegestaan en daarbij voor de goede orde opgemerkt dat [eiseres] geen akte mocht nemen zoals door de advocaat verzocht, maar alleen het opgedragen bewijs mocht leveren. Daarop heeft [eiseres] haar akte van 10 juli 2024 genomen, met daarin het verzoek om een mondelinge behandeling in het geval dat [gedaagden] op de producties zou mogen reageren. [gedaagden] heeft op 7 augustus 2024 een antwoordakte genomen. Na ontvangst van een afschrift daarvan (reeds op 6 augustus 2024) heeft [eiseres] bij de rechtbank bezwaar gemaakt tegen die antwoordakte. Volgens haar heeft [gedaagden] in die antwoordakte allerhande nieuwe stellingen en verweren aangevoerd en is het in strijd met de goede procesorde als hij daartoe de gelegenheid zou hebben nadat de rolrechter [eiseres] in stringente bewoordingen had bericht dat zij geen akte mocht nemen. [eiseres] heeft de rechtbank daarom verzocht ofwel de akte van [gedaagden] buiten beschouwing te laten ofwel haar ( [eiseres] ) de gelegenheid te bieden te reageren.
2.24.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Bij vonnis van 20 december 2023 heeft zij geoordeeld dat [eiseres] de koopovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en dat zij ( [eiseres] ) aanspraak kan maken op schadevergoeding. [eiseres] is in dat vonnis in de gelegenheid gesteld haar schade nader toe te lichten en te onderbouwen. Zij heeft daarbij gesteld dat zij minder opbrengst had van de verkoop van het perceel (na splitsing) dan zij had van de verkoop aan [gedaagden] . Die minderopbrengst heeft zij echter niet onderbouwd met de koopovereenkomsten en notariële aktes van levering, maar met de nota’s van afrekening van de notaris. Ook heeft zij andere schadeposten opgevoerd. Die heeft zij onderbouwd met documenten die grond geven voor twijfel aan haar stellingen over de minderopbrengst. Vervolgens heeft de rechtbank [eiseres] opnieuw de gelegenheid geboden haar stellingen over de schade toe te lichten door wel de koopovereenkomsten en notariële aktes van levering in het geding te brengen. Dat heeft zij gedaan, met een summiere toelichting. Dat die toelichting summier was, blijft voor risico van [eiseres] . Zij heeft de oordelen van de rolrechter niet zo mogen begrijpen dat zij haar bewijsmateriaal niet naar behoren mocht toelichten; de rolrechter heeft immers slechts het verzoek van [eiseres] afgewezen om na het vonnis van 19 juni 2024 niet alleen het nadere bewijs te leveren maar ook in te gaan op verweren van [gedaagden] in zijn akte van 13 maart 2024. De rechtbank zal [eiseres] gezien deze gang van zaken niet meer in de gelegenheid stellen in te gaan op de reactie van [gedaagden] op de koopovereenkomsten en de aktes van levering. Als [eiseres] daarover uitvoeriger had willen debatteren, had het immers op haar weg gelegen die documenten eerder in de procedure in het geding te brengen, althans er meer toelichting op te geven toen zij de documenten uiteindelijk in het geding bracht. Evenmin zal de rechtbank een tweede mondelinge behandeling gelasten, omdat de goede procesorde zich daartegen verzet. Omdat de rechtbank in dit vonnis oordeelt dat [eiseres] geen schade heeft geleden boven het bedrag van de contractuele boete van € 140.000,00, heeft [eiseres] geen belang bij een reactie op verweren die [gedaagden] heeft gevoerd in haar akte van 13 maart 2024 over eigen schuld en causaal verband.
Recapitulatie en proceskosten in conventie en in reconventie
2.25.
De rechtbank heeft in conventie reeds overwogen dat zij voor recht zal verklaren dat [eiseres] de koopovereenkomst met [gedaagden] op 8 december 2022 rechtsgeldig heeft ontbonden en dat [gedaagden] de contractuele boete van € 140.000,00 aan [eiseres] verschuldigd is. Dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de (gewone) wettelijke rente vanaf 1 november 2022. De rechtbank zal niet voor recht verklaren dat [gedaagden] aansprakelijk is voor schade die [eiseres] lijdt als gevolg van de ontbinding. [gedaagden] wordt aldus overwegend in het ongelijk gesteld. Hij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in conventie.
2.26.
De rechtbank heeft in reconventie reeds overwogen dat de vorderingen van [gedaagden] zullen worden afgewezen. [gedaagden] zal in reconventie dus ook in het ongelijk worden gesteld. Daarom zal hij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie.

3.De beslissing

De rechtbank,
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat [eiseres] de koopovereenkomst van 14 september 2022 met [gedaagden] rechtsgeldig heeft ontbonden bij brief van 8 december 2022,
3.2.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [eiseres] van € 140.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 259,70 aan explootkosten, € 5.737,00 aan griffierecht en € 5.787,00 aan kosten van de advocaat (3 punten, tarief V),
3.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6.
wijst de vorderingen af,
3.7.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.929,00 aan kosten van de advocaat (de helft van 2 punten, tarief V),
voorts in conventie en reconventie
3.8.
veroordeelt [gedaagden] in de nakosten, aan de zijde van [gedaagden] bepaald op € 278,00, te vermeerderen, voor het geval dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met € 92,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op
30 oktober 2024.
943 / 560

Voetnoten

1.producties 1 en 2 bij akte overlegging producties van 10 juli 2024
2.productie 2 bij akte onderbouwing schade van 17 januari 2024
3.productie 9 bij akte onderbouwing schade van 17 januari 2024