In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de ontbinding van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte. De eiseres, als verhuurder, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege betalingsachterstanden van de huurder, gedaagde. De procedure begon met een dagvaarding op 9 april 2024, nadat de huurder de huur over de periode van september 2023 tot en met maart 2024 niet tijdig had voldaan. De huurovereenkomst was op 1 september 2020 tot stand gekomen, met een aanvangshuurprijs van € 39.000 per jaar en een waarborgsom van € 3.250. De huurder had een deel van de huur betaald, maar niet alle verschuldigde bedragen. De kantonrechter oordeelde dat de huurder tekortgeschoten was in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst, wat de verhuurder het recht gaf om de overeenkomst te ontbinden. De rechter wees de vorderingen van de verhuurder grotendeels toe, met uitzondering van de cumulatie van contractuele boetes per maand, die als onredelijk werd beschouwd. De huurder werd veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen twee weken en tot betaling van een totaalbedrag van € 6.636,80, vermeerderd met wettelijke rente en toekomstige huurtermijnen tot de ontruiming. Tevens werd de huurder veroordeeld in de proceskosten.