ECLI:NL:RBGEL:2024:7414

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
10458956
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en gedaagde

In deze zaak, die op 17 oktober 2024 door de kantonrechter is behandeld, gaat het om een effectenleaseovereenkomst tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en de gedaagde partij. De gedaagde heeft meerdere leaseovereenkomsten ondertekend, maar is in geschil met DEXIA over de eindafrekeningen en de in rekening gebrachte kosten. DEXIA vordert een verklaring voor recht dat zij aan al haar verbintenissen heeft voldaan en niets meer aan de gedaagde verschuldigd is. De gedaagde voert verweer en stelt dat er nog vorderingen openstaan, met name in verband met resterende termijnen en beëindigingskosten. De kantonrechter oordeelt dat de bedingen op grond waarvan DEXIA resterende termijnen en beëindigingskosten in rekening heeft gebracht, vernietigd moeten worden. De rechter concludeert dat DEXIA nog een bedrag van € 149,97 en € 36,74 aan de gedaagde moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente. DEXIA wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 677,00 worden vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10458956 EL 23-16
vonnis van de kantonrechter van 17 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 maart 2023;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek, tevens houdende akte (voorwaardelijke) wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
59107883
21-10-1999
Korting Kado
II.
74404653
19-04-2000
WinstVerDriedubbelaar
III.
76006372
16-10-2000
WinstVer10Dubbelaar
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
16-06-2009
- € 5.870,27
Ja, door [gedaagde] .
II.
18-04-2006
- € 1.679,91
Ja, door [gedaagde] .
III.
06-03-2008
- € 4.716,41
Ja, door [gedaagde] .
2.3.
Bij de eindafrekening van overeenkomst I. is door Dexia een bedrag van € 449,02 aan resterende termijnen in rekening gebracht en een bedrag van € 110,- aan beëindigingskosten. Bij de eindafrekening van overeenkomst III. is ook een bedrag van € 110,- aan beëindigingskosten in rekening gebracht. Op 10 juli 2012 heeft Dexia aan [gedaagde] met betrekking tot alle overeenkomsten in totaal een bedrag uitgekeerd van € 9.592,77, volgens Dexia tweederde van de restschuld, inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
Bij brief van 21 december 2022 heeft Dexia [gedaagde] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert, na (voorwaardelijke) wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers 59107883, 74404653 en 76006372, na betaling van door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, aan al haar verbintenissen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde] .
de verklaring voor recht en afwachten van ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.2.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd, na betaling van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag.
4.3.
[gedaagde] meent nog een vordering op Dexia in verband met in rekening gebrachte resterende termijnen (overeenkomst I.) en beëindigingskosten (overeenkomsten I. en III).
resterende termijnen overeenkomst I.
4.4.
Tussen partijen is in geschil of Dexia op grond van bedingen in de Bijzondere voorwaarden bij de eindafrekening een bedrag van € 449,02 bij [gedaagde] in rekening mocht brengen wegens de voortijdige beëindiging van de overeenkomst. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van bovenbedoelde bedingen, onder meer omdat dit volgens haar ‘oneerlijk bedingen’ vormen als bedoeld in de Richtlijn 93/13 EEG (hierna: de Richtlijn).
4.5.
In zijn prejudiciële beslissing van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:773) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een beding in de algemene voorwaarden van Dexia op grond waarvan Dexia in het geval van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst wegens nalatigheid van de zijde van de wederpartij bevoegd is om zonder meer het onbetaalde restant van de overeengekomen leasesom(men) op te eisen, een beding is dat op grond van de Richtlijn als oneerlijk moet worden beschouwd. Om die reden is de rechter gehouden om een dergelijk beding op grond van artikel 6:233 BW te vernietigen voor zover dit betrekking heeft op termijnen die ten tijde van de beëindiging op grond van die bepaling nog toekomstig waren. Op die termijnen kan dan niet langer op grond van de contractuele Bijzondere voorwaarden aanspraak worden gemaakt.
4.6.
De vraag of de beëindiging van de overeenkomst moet worden aangemerkt als een beëindiging op grond van contractuele bepalingen, dan wel als een ontbinding in de zin van artikel 6:265 BW, is naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant voor de vraag of het beding in de Bijzondere Voorwaarden op grond waarvan Dexia aanspraak maakt op resterende termijnen ‘oneerlijk’ is in de zin van de Richtlijn (vergelijk Hof Den Bosch 12 februari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:515). Bovenbedoelde beslissing van de Hoge Raad wordt ook in de onderhavige zaak van toepassing geacht.
4.7.
Evenmin wordt relevant geacht of de beëindiging van de overeenkomst is geschied door Dexia of door [gedaagde] . Dit is immers niet van invloed op de kwalificatie van de bedingen, op grond waarvan Dexia aanspraak heeft gemaakt op betaling wegens resterende termijnen, als zijnde ‘oneerlijk’ als bedoeld in de Richtlijn.
4.8.
Dit leidt tot de conclusie dat de bedingen die Dexia aanspraak geven op na beëindiging van de overeenkomst nog resterende termijnen dienen te worden vernietigd.
4.9.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 21 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) volgt dat bij vernietiging van het beding in de (Bijzondere voorwaarden bij) de overeenkomst Dexia evenmin op grond van de wet aanspraak heeft op (gehele of gedeeltelijke) vergoeding van de schade die zij door de voortijdige beëindiging van de overeenkomst heeft geleden.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de post die ziet op de resterende termijnen in de eindafrekening van € 449,02 komt te vervallen. Nu [gedaagde] de restschuld van de overeenkomst heeft betaald en Dexia in het jaar 2012 reeds een 2/3 deel van de restschuld heeft vergoed, dient Dexia thans nog € 149,97 (1/3 deel) aan [gedaagde] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van conclusie van antwoord, derhalve vanaf 18 juli 2024, nu gesteld of gebleken is dat [gedaagde] op een eerder moment aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van de resterende termijnen.
4.11.
Bij voorgaande berekening is de oorspronkelijke eindafrekening per 16 juni 2009 als uitgangspunt genomen. Hoewel [gedaagde] in beginsel niet op een eerdere opzegging terug kan komen, heeft Dexia de eerdere opzegging door [gedaagde] (zie de brief van 14 juni 2006, productie 6 bij conclusie van repliek) niet geaccepteerd en heeft zij de overeenkomst vervolgens wegens wanbetaling per 16 juni 2009 beëindigd. Uit het financieel overzicht volgt dat 117 maandtermijnen (zonder vooruitbetaling) zijn betaald, zodat duidelijk is dat ook in de periode nadat Dexia de opzegging niet had geaccepteerd, door [gedaagde] nog termijnen zijn betaald en [gedaagde] zich kennelijk bij het niet accepteren van de opzegging door Dexia heeft neergelegd. Het beroep van Dexia op de eerdere opzegging wordt dan ook niet gevolgd.
beëindigingskosten overeenkomsten I. en III.
4.12.
Ook ten aanzien van het beding op grond waarvan Dexia de beëindigingskosten in rekening heeft gebracht geldt dat sprake is van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen partijen (vgl. gerechtshof Amsterdam 28 mei 2024; ECLI:NL:GHAMS:2024:1433 en 1432). De verschuldigde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is bij een geringe hoofdsom onevenredig hoog en kent bij grotere hoofdsommen geen maximum. Er is dus sprake van een oneerlijk beding, dat de kantonrechter hierbij ambtshalve vernietigt. Dit betekent dat de in verband met leaseovereenkomsten I. en III. bij [gedaagde] in rekening gebrachte posten die zien op de beëindigingskosten (€ 110,00) komen te vervallen. Dexia zal de in rekening gebrachte vergoeding voor beëindigingskosten, als zijnde onverschuldigd betaald, aan [gedaagde] moeten terugbetalen. Ook hier geldt dat [gedaagde] de restschuld van de overeenkomsten heeft betaald en Dexia in het jaar 2012 reeds een 2/3 deel van de restschuld heeft vergoed, zodat Dexia thans nog per overeenkomst (I. en III.) een bedrag van € 36,74 (1/3 deel van € 110,00) aan [gedaagde] dient terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van conclusie van antwoord, derhalve vanaf 18 juli 2024, nu niet gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] op een eerder moment aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van de beëindigingskosten.
met betrekking tot overeenkomst II.
4.13.
[gedaagde] heeft zich niet inhoudelijk verweerd tegenover de vordering van Dexia met betrekking tot overeenkomst II., zodat er vanuit wordt gegaan dat Dexia op grond van deze overeenkomst niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is.
met betrekking tot alle overeenkomsten
4.14.
[gedaagde] heeft verder geen standpunten ingenomen op grond waarvan nog een vordering op Dexia zou resteren. De vordering van Dexia zal worden toegewezen als na te melden. Omdat [gedaagde] inhoudelijk grotendeels gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt de bedingen op grond waarvan Dexia resterende termijnen en beëindigingskosten in rekening heeft gebracht,
5.2.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer 59107883 niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van een bedrag van € 149,97 en een bedrag van € 36,74, beide vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer 76006372 niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van een bedrag van € 36,74, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer 74404653 niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot en met heden worden vastgesteld op € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.6.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
TYP: FM