Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 3 oktober 2024, met 14 producties;
- de brief van 7 oktober 2024 van mr. J.J. van Ee, kantoorgenoot van mr. Penninks en mr. Buurlage, met 9 producties;
- de mondelinge behandeling van 7 oktober 2024;
- de pleitaantekening van mr. Buurlage.
2.De feiten
3.Het geschil
- SAMC heeft geen spoedeisend belang, omdat zij zich veel eerder op haar (vermeende) eigendomsrecht had kunnen en behoren te beroepen. SAMC heeft zich pas op 25 september 2024 - meer dan 3 maanden na het in vuistpand nemen van de auto’s - bij DFM gemeld, terwijl zij gelet op de nauwe en ‘familiaire’ samenwerking met [bedrijf 1] van het vuistpand op de hoogte moet zijn geweest en de executie inmiddels in een vergevorderd stadium is en DFM daarvoor kosten heeft gemaakt. Pas in een laat stadium heeft [bedrijf 1] in de correspondentie een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de zeven (meest waardevolle) auto’s.
- De kortgedingprocedure leent zich, gelet op de complexe en principiële rechtsvragen (eigendom, derdenbescherming) en de complexiteit van de onderliggende feiten en omstandigheden, niet voor beslechting van dit geschil.
- De eigendom van de auto’s is rechtsgeldig overgegaan van SAMC op [bedrijf 1] , doordat aan de constitutieve vereisten voor eigendomsoverdracht is voldaan: SAMC was beschikkingsbevoegd; zij heeft aan [bedrijf 1] geleverd door bezitsoverdracht en er was een geldige titel (verkoop van de auto’s door SAMC aan [bedrijf 1] ).
- Die verkoop heeft, blijkens de door SAMC overgelegde facturen, plaatsgevonden buiten de samenwerkingsovereenkomst om, zodat van een eigendomsvoorbehoud van SAMC geen sprake kan zijn.
- Op grond van het toepasselijke en bij [bedrijf 1] bekende RDW-reglement mocht [bedrijf 1] slechts die auto’s in de bedrijfsvoorraad opnemen waarvan zij op dat moment eigenaar was. Financiers moeten erop kunnen vertrouwen dat het reglement wordt nageleefd, dat is van essentieel belang voor de hele sector. [bedrijf 1] heeft de auto’s - met medeweten van SAMC - opgenomen in haar bedrijfsvoorraad door de auto’s bij de RDW op naam van [bedrijf 1] te stellen en SAMC te vrijwaren, waarvan DFM via Motiwise kennis heeft genomen. DFM heeft de auto’s daadwerkelijk gefinancierd.
- Ten tijde van het in vuistpand nemen waren de auto’s in het bezit van [bedrijf 1] , zodat het bewijsvermoeden van artikel 3:119 BW geldt.
- DFM wist niet van het bestaan van SAMC en evenmin van de samenwerking tussen SAMC en [bedrijf 1] . [bedrijf 1] heeft nagelaten om te melden dat de financiering niet klopte. DFM had geen enkele aanleiding om te denken dat de eigendom van de auto’s niet bij [bedrijf 1] berustte.
4.De beoordeling
1.107,00