ECLI:NL:RBGEL:2024:7325

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
C/05/441810 / KG ZA 24-329
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over eigendom en pandrecht van auto’s tussen SAMC en DFM

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap SMART AGENCY MANAGEMENT & CONSULTANCY B.V. (hierna: SAMC) en de naamloze vennootschap DFM N.V. (hierna: DFM). SAMC vorderde primair dat DFM zou worden bevolen afstand te doen van het vuistpandrecht op zeven voertuigen, en subsidiair dat DFM zou worden verboden deze voertuigen te executeren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de primaire vordering niet toewijsbaar was, omdat dit het verlies van het pandrecht van DFM zou betekenen, wat haar verhaalsmogelijkheden zou schaden. De subsidiaire vordering werd echter toegewezen, waardoor DFM werd verboden om de voertuigen te executeren. De voorzieningenrechter legde een dwangsom op aan DFM en veroordeelde haar in de proceskosten van SAMC.

De procedure begon met een dagvaarding op 3 oktober 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 oktober 2024. De zaak draait om de eigendom van zeven auto’s die in vuistpand zijn genomen door DFM. SAMC stelt dat deze auto’s in eigendom toebehoren aan haar, terwijl DFM betoogt dat de auto’s rechtsgeldig aan haar zijn verpand door [bedrijf 1]. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende spoedeisend belang was voor SAMC, gezien de geplande veiling van de auto’s op 9 oktober 2024. De rechter oordeelde dat de belangen van beide partijen zorgvuldig moesten worden afgewogen, maar dat de subsidiaire vordering van SAMC wel toewijsbaar was, gezien de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/441810 / KG ZA 24-329
Vonnis in kort geding van 7 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SMART AGENCY MANAGEMENT & CONSULTANCY B.V.,
gevestigd te Assen,
eiseres,
advocaat mr. Y.H.M. van Mierlo te Breda,
tegen
de naamloze vennootschap
DFM N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaten mr. T.M. Penninks en mr. A.F. Buurlage te Amsterdam.
Partijen zullen hierna SAMC en DFM worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 oktober 2024, met 14 producties;
  • de brief van 7 oktober 2024 van mr. J.J. van Ee, kantoorgenoot van mr. Penninks en mr. Buurlage, met 9 producties;
  • de mondelinge behandeling van 7 oktober 2024;
  • de pleitaantekening van mr. Buurlage.
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 7 oktober 2024 vonnis bepaald. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, worden hierna vastgelegd.

2.De feiten

2.1.
De activiteiten van SAMC omvatten onder meer de handel in auto’s.
2.2.
De activiteiten van DFM omvatten onder meer het verlenen van zakelijk krediet ten behoeve van de financiering van roerende zaken, zoals auto’s.
2.3.
Onderdeel van het procesdossier is een door SAMC en een derde, [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), ondertekende samenwerkingsovereenkomst van 10 maart 2023. De strekking van die samenwerkingsovereenkomst is, voor zover van belang, dat SAMC auto’s - waarvan zij eigenaresse is - aan [bedrijf 1] ter beschikking stelt voor de verkoop (door [bedrijf 1] ) aan derden. In verband daarmee verstrekt SAMC facturen aan [bedrijf 1] , die [bedrijf 1] dient te voldoen na de verkoop en vrijwaring van de betreffende auto’s. In de samenwerkingsovereenkomst heeft SAMC zich de eigendom van de betreffende auto’s voorbehouden totdat de factuur volledig door [bedrijf 1] is voldaan. In de samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat de auto’s worden opgenomen in de bedrijfsvoorraad van [bedrijf 1] , zodat deze verzekerd zijn en eenvoudig gevrijwaard kunnen worden.
2.4.
Op 12 april 2024 zijn DFM en [bedrijf 1] , ten behoeve van de financiering van met name de bedrijfsvoorraad auto’s van [bedrijf 1] , een kredietregeling overeengekomen. Op basis daarvan heeft DFM aan [bedrijf 1] een kredietfaciliteit ter grootte van maximaal
€ 750.000,00 ter beschikking gesteld. Bij akte van 12 april 2024 heeft [bedrijf 1] aan DFM - tot zekerheid van terugbetaling van al hetgeen DFM van [bedrijf 1] te vorderen heeft en zal hebben op grond van de kredietfaciliteit - een eerste pandrecht verstrekt op aan [bedrijf 1] op dat moment en in de toekomst toebehorende auto’s. In de overeengekomen kredietregeling is onder meer vermeld:
‘(…) Mutaties in de Voorraadfinanciering Gebruikte Automobielen geschieden automatisch, waarbij de vrijwaring, dan wel de tenaamstelling, welke u online doorvoert bij de RDW, leidend is. Een vrijwaring van een object zal leiden tot een inzet in de Voorraadfinanciering Gebruikte Automobielen en een tenaamstelling tot een aflossing in de Voorraadfinanciering Gebruikte Automobielen. DFM ontvangt dagelijks de mutaties in de handelsvoorraad via een RDW service provider.
(…)
Middels ondertekening van dit kredietarrangement, alsmede de ondertekening van de bijgesloten machtiging, geeft u DFM toestemming om de bij de RDW geregistreerde handelsvoorraad te gebruiken voor de administratieve verwerking van de Voorraadfinanciering Gebruikte Automobielen. DFM gebruikt deze gegevens ten behoeve van de financiering van en inzicht in uw handelsvoorraad gebruikte automobielen. (…)’
2.5.
Onderdeel van de kredietregeling is een door [bedrijf 1] ondertekend formulier met (onder meer) de volgende inhoud:
‘(…) Middels dit machtigingsformulier geeft u DFM toestemming om uw bij de RDW geregistreerde handelsvoorraad in te zien en te gebruiken ten behoeve van de administratieve verwerking van de Voorraadfinanciering Gebruikt.
DFM ziet erop toe dat de door de RDW verstrekte gegevens uitsluitend voor het hierboven genoemde doel worden gebruikt.
Voor het verkrijgen van de gegevens van de RDW maakt DFM gebruik van de diensten van Motiwise B.V. (service provider RDW). Een kopie van deze machtiging wordt verstrekt aan Motiwise. (…)’.
2.6.
Op 10 juni 2024 heeft de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (Fiod) een inval bij [bedrijf 1] gedaan, waarbij een aantal auto’s in beslag werd genomen. De (indirecte) bestuurders van SAMC en [bedrijf 1] , broers van elkaar, werden in hechtenis genomen. In diverse media verschenen berichten over mogelijk door SAMC en [bedrijf 1] gepleegde belastingontduiking, -fraude en valsheid in geschrifte.
2.7.
Bij brief van 11 juni 2024 heeft DFM de kredietfaciliteit per direct opgezegd en het openstaande saldo (€ 719.671,71) opgeëist. [bedrijf 1] heeft geen betalingen aan DFM gedaan.
2.8.
Op 13 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, aan DFM op haar verzoek verlof verleend om de aan haar verpande auto’s in beslag te nemen. Vervolgens heeft DFM 28 auto’s in vuistpand genomen.
2.9.
Bij verzoekschrift van 26 augustus 2024 heeft DFM bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank (onder meer) verzocht om haar verlof te verlenen om de door haar in vuistpand genomen en nog te nemen auto’s op afwijkende wijze te mogen verkopen als bedoeld in artikel 3:251 lid 1 BW. Bij beschikking van 4 oktober 2024 is aan DFM (onder meer) verlof verleend om de door haar in vuistpand genomen en nog te nemen auto’s te verkopen via autoveilingplatform BCA Autoveiling te Barneveld. De veiling is gepland op 9 oktober 2024. De geschatte netto veilingopbrengst ligt tussen € 710.000,00 en € 780.000,00.
2.10.
Vanaf 27 juni 2024 is door/namens [bedrijf 1] en DFM veelvuldig gecorrespondeerd over het vuistpand. De hiervoor genoemde samenwerkingsovereenkomst, meer in het bijzonder het daarin ten behoeve van SAMC opgenomen eigendomsvoorbehoud, is in de correspondentie vanaf 6 september 2024 ter sprake gekomen.

3.Het geschil

3.1.
SAMC vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. beveelt dat DFM binnen 24 uur na ontvangst van dit vonnis afstand doet van de door haar krachtens het bepaalde in het verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland locatie Arnhem d.d. 13 juni 2024 ten laste van [bedrijf 1] uitgevoerde pandrecht ten aanzien van de zeven genoemde voertuigen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,00 per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, zulks met een maximum van € 500.000,00, dat DFM hiermee in gebreke blijft;
Subsidiair
II. DFM verbiedt om de zeven genoemde voertuigen te executeren ten laste van [bedrijf 1] aangezien deze in eigendom toebehoren aan SAMC, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,00 per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, zulks met een maximum van € 500.000,00, dat DFM hiermee in gebreke blijft;
Primair en subsidiair
III. DFM veroordeelt tegen behoorlijk bewijs van deugdelijke kwijting aan SAMC te voldoen de kosten van deze procedure alsmede de volgens het liquidatietarief Rechtbanken en Hoven verschuldigde nakosten, forfaitair berekend op € 163,00 zonder betekening en verhoogd met € 85,00 in geval van betekening, indien en voor zover DFM niet binnen de termijn van twee dagen na vonnis wijzen heeft voldaan aan het vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, zulks onder bepaling dat deze kosten rentedragend zullen zijn naar het percentage van de wettelijke rente indien die kosten niet binnen tien dagen na vonnis wijzen aan SAMC zijn voldaan;
IV. althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2.
SAMC heeft aan haar vorderingen - in de dagvaarding en ter zitting - samengevat het volgende ten grondslag gelegd. SAMC heeft bij haar vordering een spoedeisend belang, omdat de veiling onomkeerbare gevolgen heeft. Het geschil is simpel en leent zich voor behandeling in de kortgedingprocedure. SAMC kon geruime tijd niet handelen, omdat haar bestuurder in hechtenis met beperkingen was genomen. Na zijn vrijlating is voortvarend gehandeld. SAMC staat buiten de relatie van DFM en [bedrijf 1] . De omstandigheid dat de (indirecte) bestuurders van SAMC en [bedrijf 1] broers van elkaar zijn, maakt de juridische situatie niet anders. Van de door DFM in vuistpand genomen auto’s behoren er zeven (met een geschatte waarde van in totaal € 350.000,00) in eigendom toe aan SAMC. Namens SAMC is dit van meet af aan in de correspondentie met DFM vermeld. De enkele omstandigheid dat de auto’s bij [bedrijf 1] zijn aangetroffen, is onvoldoende om te kunnen aannemen dat [bedrijf 1] eigenaar daarvan is; het pandrecht omvat niet zonder meer de hele bedrijfsvoorraad van [bedrijf 1] . Uit de door SAMC overgelegde documentatie ten aanzien van elke afzonderlijke auto (aankoopbewijzen, fiscale informatie, RDW-gegevens, facturen en correspondentie) blijkt dat de eigendom daarvan bij SAMC berustte en niet op [bedrijf 1] is overgegaan. De auto’s zijn niet geleverd aan [bedrijf 1] ; zij was niet de bezitter, maar de houdster voor SAMC. Bij gebreke van een leveringshandeling baat haar beroep op derdenbescherming DFM niet. [bedrijf 1] was beschikkingsonbevoegd. Er was geen sprake van verkoop door SAMC aan [bedrijf 1] en [bedrijf 1] wist dat zij geen eigenaar was. SAMC en [bedrijf 1] handelden niet buiten de samenwerkingsovereenkomst om. De facturen van SAMC zouden pas na verkoop aan een derde betaald hoeven te worden. Het geschil ziet niet op het al dan niet in strijd met het RDW-reglement handelen van [bedrijf 1] . De omstandigheid dat deze auto’s noodzakelijkerwijs (in verband met de verzekering en garantie) in de handelsvoorraad van [bedrijf 1] zijn vermeld, maakt dat niet anders. Met het door DFM overgelegde RDW-reglement is SAMC niet bekend. Uit de RDW-registratie blijkt de eigendom niet. Het pandrecht van DFM omvat niet deze auto’s, zodat zij niet gerechtigd is om deze auto’s te verkopen en zich op de opbrengst te verhalen. Weliswaar is aan DFM tweemaal rechterlijk verlof verleend (voor het in vuistpand nemen en de wijze van verkoop van de auto’s), maar dat was op basis van een summiere toets en dat zag niet op de (on)rechtmatigheid van de executie. De voorgenomen executoriale verkoop leidt tot een aanzienlijke schade en restitutierisico voor SAMC, is onrechtmatig en levert misbruik van bevoegdheid op. SAMC heeft bij haar vordering een spoedeisend belang, omdat DFM de auto’s op 9 oktober 2024 wil veilen. Het opleggen van een dwangsom is noodzakelijk.
3.3.
DFM voert verweer. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
DFM heeft een tweetal verweren van formele aard.
  • SAMC heeft geen spoedeisend belang, omdat zij zich veel eerder op haar (vermeende) eigendomsrecht had kunnen en behoren te beroepen. SAMC heeft zich pas op 25 september 2024 - meer dan 3 maanden na het in vuistpand nemen van de auto’s - bij DFM gemeld, terwijl zij gelet op de nauwe en ‘familiaire’ samenwerking met [bedrijf 1] van het vuistpand op de hoogte moet zijn geweest en de executie inmiddels in een vergevorderd stadium is en DFM daarvoor kosten heeft gemaakt. Pas in een laat stadium heeft [bedrijf 1] in de correspondentie een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de zeven (meest waardevolle) auto’s.
  • De kortgedingprocedure leent zich, gelet op de complexe en principiële rechtsvragen (eigendom, derdenbescherming) en de complexiteit van de onderliggende feiten en omstandigheden, niet voor beslechting van dit geschil.
De gehele bedrijfsvoorraad van [bedrijf 1] , inclusief de zeven auto’s (met een geschatte waarde van in totaal € 250.000,00), is rechtsgeldig aan DFM verpand. Daarvoor is het volgende van belang.
  • De eigendom van de auto’s is rechtsgeldig overgegaan van SAMC op [bedrijf 1] , doordat aan de constitutieve vereisten voor eigendomsoverdracht is voldaan: SAMC was beschikkingsbevoegd; zij heeft aan [bedrijf 1] geleverd door bezitsoverdracht en er was een geldige titel (verkoop van de auto’s door SAMC aan [bedrijf 1] ).
  • Die verkoop heeft, blijkens de door SAMC overgelegde facturen, plaatsgevonden buiten de samenwerkingsovereenkomst om, zodat van een eigendomsvoorbehoud van SAMC geen sprake kan zijn.
  • Op grond van het toepasselijke en bij [bedrijf 1] bekende RDW-reglement mocht [bedrijf 1] slechts die auto’s in de bedrijfsvoorraad opnemen waarvan zij op dat moment eigenaar was. Financiers moeten erop kunnen vertrouwen dat het reglement wordt nageleefd, dat is van essentieel belang voor de hele sector. [bedrijf 1] heeft de auto’s - met medeweten van SAMC - opgenomen in haar bedrijfsvoorraad door de auto’s bij de RDW op naam van [bedrijf 1] te stellen en SAMC te vrijwaren, waarvan DFM via Motiwise kennis heeft genomen. DFM heeft de auto’s daadwerkelijk gefinancierd.
Als [bedrijf 1] (bij gebreke van eigendom) niet beschikkingsbevoegd was om de auto’s te verpanden, dan komt DFM een beroep op goede trouw toe (artikel 3:238 lid 1 BW); DFM mocht in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd vertrouwen op de beschikkingsbevoegdheid van [bedrijf 1] . Daarvoor is het volgende van belang.
  • Ten tijde van het in vuistpand nemen waren de auto’s in het bezit van [bedrijf 1] , zodat het bewijsvermoeden van artikel 3:119 BW geldt.
  • DFM wist niet van het bestaan van SAMC en evenmin van de samenwerking tussen SAMC en [bedrijf 1] . [bedrijf 1] heeft nagelaten om te melden dat de financiering niet klopte. DFM had geen enkele aanleiding om te denken dat de eigendom van de auto’s niet bij [bedrijf 1] berustte.
Het voorgaande maakt dat DFM als pandhouder bevoegd is om gebruik te maken van haar recht van parate executie (artikel 3:248 e.v. BW). DFM heeft bij de uitoefening van haar rechten met verlof van twee rechtbanken gehandeld. De gevorderde dwangsommen zijn niet redelijk en niet noodzakelijk en voor toewijzing daarvan bestaat geen grond. Als gevolg van het handelen/nalaten van SAMC heeft DFM veel rechtsbijstandskosten moeten maken, zodat het redelijk is dat SAMC in de reële proceskosten wordt veroordeeld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een vordering in kort geding slechts dan toewijsbaar is als aannemelijk is dat eenzelfde vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het treffen van de voorlopige voorziening(en) vanwege het spoedeisend karakter gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kortgedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering. Het navolgende omvat dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Spoedeisend belang
4.2.
Als eerste formele verweer heeft DFM aangevoerd dat SAMC bij haar vorderingen geen spoedeisend belang heeft.
4.3.
De wet bepaalt dat de voorzieningenrechter bevoegd is om een voorziening bij voorraad te geven in alle spoedeisende zaken waarin dat, gelet op de belangen van partijen, vereist is. Een spoedeisend belang bij een voorziening heeft de eiser van wie men niet kan vergen dat hij een bodemprocedure afwacht. Of men van de eiser kan vergen dat hij een bodemprocedure afwacht, hangt af van (onder meer) het voorlopig karakter van het rechterlijk oordeel. Ook hangt dit af van de vraag hoe ingrijpend de gevolgen zijn van het uitblijven of verlenen van de voorziening (Hoge Raad 15 december 1995, NJ 1996, 509, ECLI:NL:HR:1995:ZC1919).
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van SAMC redelijkerwijs niet gevergd kan worden om eerst de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. De veiling van de auto’s is immers gepland op zeer korte termijn (9 oktober 2024). Het belang van SAMC is er voornamelijk in gelegen dat de auto’s niet executoriaal aan derden worden verkocht en geleverd, zodat zij niet de (vermeende) eigendom daarvan verliest en aanzienlijke schade lijdt. Niet gesteld of gebleken is dat SAMC een andere mogelijkheid dan deze kortgedingprocedure heeft om dit belang te beschermen. Dit betekent dat het verweer van DFM faalt. Dat SAMC zich eerder op haar (vermeende) eigendomsrecht had kunnen beroepen dan zij heeft gedaan, leidt niet tot een andere beslissing.
Geschiktheid kort geding
4.5.
Als tweede formele verweer heeft DFM aangevoerd dat deze zaak ongeschikt is voor behandeling in een kortgedingprocedure.
4.6.
De wet bepaalt dat een voorziening kan worden geweigerd indien een zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist. Naar hedendaagse rechtsopvattingen dient de kortgedingrechter terughoudend van deze bevoegdheid gebruik te maken (Hoge Raad 24 februari 2006, NJ 2007, 37, ECLI:NL:HR:2006:AU7508). In twee gevallen kan sprake zijn van ongeschiktheid voor behandeling in kort geding (Hoge Raad 4 juni 1993, NJ 1993, 659, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986). Ten eerste kan een zaak ongeschikt zijn indien de feiten binnen het beperkte kader van het kort geding niet voldoende tot klaarheid zijn gebracht. Ten tweede kan een zaak ongeschikt zijn indien de voorzieningenrechter de gevolgen van een door hem te geven beslissing niet voldoende kan overzien.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze zaak zich leent voor behandeling in een kortgedingprocedure, omdat er voldoende duidelijkheid bestaat over de voor de vorderingen relevante feiten en omstandigheden en de voorzieningenrechter de gevolgen van de te geven beslissing voldoende overziet. De omstandigheid dat bepaalde rechtsfeiten en rechtsbetrekkingen in deze kortgedingprocedure niet kunnen worden vastgesteld, staat - zoals hierna zal blijken - aan beoordeling van het door SAMC gevorderde niet in de weg. Dit betekent dat ook dit verweer van DFM faalt.
Het geschil, de vorderingen en belangen
4.8.
Tussen partijen bestaat verschil van mening of de zeven auto’s in eigendom toebehoren aan SAMC en, in het verlengde daarvan, wat de reikwijdte is van het pandrecht van DFM. Dat zal in deze procedure, gezien de beperkingen van het kort geding, niet kunnen worden uitgemaakt en zal in een bodemprocedure moeten worden beslist. Zolang die duidelijkheid ontbreekt, dient enerzijds zoveel mogelijk te worden voorkomen dat SAMC haar (vermeende) eigendomsrecht verliest en anderzijds DFM de beschikking te hebben/houden over voldoende zekerheid voor de voldoening van haar aanzienlijke, door SAMC niet betwiste vordering op [bedrijf 1] , welke zekerheid volgens DFM zonder de zeven auto’s onvoldoende is, hetgeen SAMC evenmin heeft weersproken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wegen deze belangen even zwaar.
4.9.
De voorzieningenrechter komt dan ook, na afweging van de hiervoor weergegeven belangen van partijen, tot het volgende oordeel. De primaire vordering (onder I. van het petitum) is niet toewijsbaar omdat dit het verlies van het pandrecht van DFM tot gevolg zou hebben, welk verlies DFM in haar verhaalsmogelijkheden schaadt, terwijl het belang van SAMC bij het behoud van haar (vermeende) eigendom geen afstand door DFM van haar pandrecht vergt. De subsidiaire vordering (onder II. van het petitum) is wel toewijsbaar, omdat daardoor aan die belangen van beide partijen tegemoetgekomen wordt.
Dwangsom
4.10.
In de omstandigheid dat DFM enerzijds gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde dwangsomveroordeling en anderzijds niet heeft aangegeven uitvoering te zullen geven aan een eventuele veroordeling, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om DFM tot een gematigde dwangsom te veroordelen, zoals vermeld in de beslissing.
Proceskosten
4.11.
DFM zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SAMC worden begroot op:
- dagvaarding € 115,22
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat €
1.107,00
Totaal € 1.910,22.
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar zoals is vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het primair onder I. van het petitum gevorderde af,
5.2.
verbiedt DFM om de zeven genoemde voertuigen te executeren ten laste van [bedrijf 1] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat DFM hiermee na betekening van dit vonnis in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 300.000,00,
5.3.
veroordeelt DFM tegen behoorlijk bewijs van deugdelijke kwijting in de proceskosten, aan de zijde van SAMC tot op heden begroot op € 1.910,22, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de elfde dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,
5.4.
veroordeelt DFM tegen behoorlijk bewijs van deugdelijke kwijting in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat DFM niet binnen 2 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de elfde dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2024.