ECLI:NL:RBGEL:2024:7320

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
10812252
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nabetaling loon en schadevergoeding in arbeidsrechtelijke geschil tussen werknemer en werkgever

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 23 oktober 2024, gaat het om een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, aangeduid als [verweerder]. De werknemer vordert nabetaling van loon, vakantietoeslag, en pensioenpremies op basis van de cao, terwijl de werkgever een tegenverzoek indient voor schadevergoeding wegens schade aan een bedrijfsauto. De procedure is voortgevloeid uit eerdere beschikkingen, waaronder een tussenbeschikking van 14 februari 2024, waarin de kantonrechter al enkele beslissingen had genomen over de nabetalingen en de bewijsvoering van de werknemer. De werknemer betwist de geldigheid van een door de werkgever overgelegde arbeidsovereenkomst en stelt dat hij recht heeft op nabetaling op basis van zijn functie en de cao. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en wijst de vorderingen van de werknemer grotendeels toe, inclusief de wettelijke rente en dwangsommen voor het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen. Daarnaast wordt de schadevergoeding aan de werkgever voor de schade aan de bedrijfsauto toegewezen, maar de vordering voor onverschuldigd betaalde zorgpremies wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer / rekestnummer: 10812252 \ HA VERZ 23-148 en
10812392 \ HA VERZ 23-149
Beschikking van 23 oktober 2024
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. M.F.M. Groot Kormelink,
tegen
[verweerder] , H.O.D.N. [bedrijf 1],
te [woonplaats] ,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. E. van Es.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van 14 februari 2024;
- de akte uitlating van 27 maart 2024 van de zijde van [verzoeker] ;
- de akte van 27 maart 2024 met productie 36 en 37 van de zijde van [verweerder] ;
- de akte van 17 april 2024 met productie 13 van de zijde van [verzoeker] ;
- de akte van uitlating van 21 mei 2024 van de zijde van [verweerder] .

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 14 februari 2024.
2.2.
Bij tussenbeschikking van 14 februari 2024 heeft de kantonrechter [verweerder] opgedragen specificaties van de nabetalingen die hij ter zake het loon en de afdrachten aan het pensioenfonds moet doen, overeenkomstig hetgeen daarover is overwogen in r.o. 4.5.6. en r.o. 4.5.12. van de tussenbeschikking in het geding te brengen. Verder heeft de kantonrechter [verzoeker] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [verweerder] hem opdracht heeft gegeven tot het verplaatsen van de bedrijfswagen.
Nabetaling loon
2.3.
[verweerder] heeft bij akte van 27 maart 2024 een rapport van zijn boekhouder ( [bedrijf 2] ) met nieuwe berekeningen in het geding gebracht alsmede een arbeidsovereenkomst (productie 37). Volgens [verweerder] blijkt uit de arbeidsovereenkomst dat [verzoeker] op 18 januari 2022 in het kader van een BBL-opleiding eerst voor een bepaalde tijd van 7 maanden in dienst is getreden en zijn loon daarom conform de starttabel bouwplaatsmedewerker (tabel 4.5) van de cao Bouw en Infra is ingeschaald. Pas na afloop hiervan is op 11 september 2022 een nieuwe arbeidsovereenkomst getekend in welk kader [verzoeker] per januari 2023 overging op tabel 4.3 garantieloon bouwplaatsmedewerker 16 t/m 20 jaar). Laatstgenoemde arbeidsovereenkomst is overgelegd als productie 5 bij het verzoekschrift. De arbeidsovereenkomst is destijds opgesteld door de boekhouder en deze heeft de laatste ondertekende pagina retour ontvangen van [verzoeker] . [verweerder] biedt aan de boekhouder in dit verband als getuige te horen.
2.4.
[verzoeker] betwist dat hij de als productie 37 overgelegde arbeidsovereenkomst heeft ondertekend. Daarnaast is deze arbeidsovereenkomst niet geparafeerd en ondertekend, de pagina met de handtekeningen komt niet overeen met de laatste pagina van de arbeidsovereenkomst, de ingangsdatum wijkt af van de ingangsdatum op de loonstroken en de in de eerder overgelegde arbeidsovereenkomst genoemde datum, diverse gegevens zijn niet ingevuld, uit de overeenkomst blijkt niet dat het om een BBL-opleiding zou gaan maar staat de functie van Stratenmaker genoemd, er wordt loon per vier weken genoemd en de looptijd wijkt af. Zowel in de arbeidsovereenkomst die als productie 5 is overgelegd als in de arbeidsovereenkomst van productie 37 wordt uitgegaan van de functie van Stratenmaker. Deze functie komt voor in functiegroep B (Stratenmaker II) en D (Stratenmaker I).
[verzoeker] meent dan ook terecht uitgegaan te zijn van functiegroep B in zijn berekeningen.
2.5.
Voor zover [verweerder] en [verzoeker] hebben bedoeld de kantonrechter te verzoeken terug te komen op het in r.o. 4.5. van de tussenbeschikking van 14 februari 2024 gegeven oordeel, overweegt de kantonrechter als volgt.
Als een rechter in een tussenbeschikking over één of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist, dan is de regel dat de rechter hieraan is gebonden en dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen. Dit is alleen anders als de eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.
In de tussenbeschikking heeft de kantonrechter vastgesteld dat [verzoeker] volgens de arbeidsovereenkomst de functie stratenmaker/grondwerker heeft. Daarnaast heeft de kantonrechter beslist dat nu de cao deze functie niet kent, maar wel de beide functies apart kent en in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat [verzoeker] in dienst is getreden als grondwerker, functiegroep A, en het garantie uurloon van € 9,59 uitgegaan moet worden van tabel 4.3. van de cao 2021-2022 en het daarin opgenomen loon van
€ 9,72 bruto per uur per datum indiensttreding.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] en [verzoeker] onvoldoende hebben onderbouwd dat de in de tussenbeschikking gegeven beslissing berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Eerst in de akte na de tussenbeschikking maakt [verweerder] melding van een eerdere arbeidsovereenkomst dan de door hemzelf als productie 5 bij het verzoekschrift overgelegde arbeidsovereenkomst. De vervolgens als productie 37 overgelegde arbeidsovereenkomst is daarnaast is niet geparafeerd en ondertekend, de ingangsdatum wijkt af van de ingangsdatum op de loonstroken en de in de eerder overgelegde arbeidsovereenkomst genoemde datum, diverse gegevens zijn niet ingevuld, uit de overeenkomst blijkt niet dat het om een BBL-opleiding zou gaan maar staat de functie van Stratenmaker genoemd, er wordt loon per vier weken genoemd terwijl er nooit per vier weken uitbetaald is. Bovendien komt de pagina met de handtekeningen niet overeen met de laatste pagina van de arbeidsovereenkomst, zodat er niet vanuit gegaan kan worden dat de inhoud daarvan hoort bij de handtekening. Dat de als productie 37 in het geding gebrachte arbeidsovereenkomst door hem is ondertekend wordt ook door [verzoeker] betwist. De als productie 5 in het geding gebrachte arbeidsovereenkomst vermeld ten slotte ‘arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (1e)’. In het licht van het voorgaande heeft [verweerder] onvoldoende onderbouwd dat bedoelde arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Aan het opdragen van bewijs ter zake de als productie 37 overgelegde beweerdelijke arbeidsovereenkomst wordt daarom niet toegekomen.
Waarom de kantonrechter uitgaat van functiegroep A, is reeds in de tussenbeschikking van 14 februari 2024 gemotiveerd. Dat in de als productie 37 overgelegde arbeidsovereenkomst de functie Stratenmaker wordt genoemd, maakt dit niet anders. [verzoeker] betwist immers zelf de geldigheid van deze arbeidsovereenkomst, terwijl aan deze productie gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen bewijskracht toekomt.
De kantonrechter blijft dan ook bij hetgeen in de tussenbeschikking van 14 februari 2024 is geoordeeld en beslist.
2.6.
Ten aanzien van de door [verweerder] in het geding gebrachte berekeningen merkt [verzoeker] op dat enkel wordt gewerkt met nettolonen. Dat is een onjuiste werkwijze omdat in de cao (bijlage 4.2) is bepaald hoe de afdrachten voor onder andere het tijdspaarfonds moeten worden berekend vanaf het brutoloon. Ook de betaling van de pensioenafdracht is gebaseerd op het brutoloon. Met de overgelegde nettolonen wordt daarom geen correct beeld gegeven ten aanzien van de daadwerkelijk af te dragen premies en vergoedingen. Uit de gegevens volgt bovendien niet dat inmiddels sprake is geweest van een aanmelding en afdracht van premies bij het bedrijfstakpensioenfonds voor de bouw. [verzoeker] concludeert dat de standpunten van [verweerder] gepasseerd moeten worden en zijn vorderingen moeten worden toegewezen.
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] met zijn verweer de berekeningen van [verweerder] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. [verweerder] heeft immers een overzicht van de betalingen zoals deze zijn verricht, een overzicht van wat er betaald zou moeten worden uitgaande van de in de tussenbeschikking van 14 februari 2024 genoemde uitgangspunten en het verschil daartussen in het geding gebracht. Alleen bij dat laatste overzicht ontbreekt de berekening van het bruto loon. Hoewel het de kantonrechter niet duidelijk is waarom in het laatste overzicht het bruto loon is weggelaten, volgt het verschil in het bruto loon wel uit een vergelijking van het eerste met het tweede overzicht. Aldus kan hieruit niet worden geconcludeerd dat de afdrachten aan het tijdspaarfonds onjuist zijn berekend. Dit is door [verzoeker] voor het overige ook niet gemotiveerd. De kantonrechter zal dan ook uitgaan van de eerste twee door [verweerder] ingebrachte berekeningen en het daaruit gebleken verschil toewijzen.
Pensioenpremie
2.8.
Ondanks dat de kantonrechter [verweerder] in de tussenbeschikking van 14 februari 2024 heeft opgedragen specificaties van de nabetalingen aan het pensioenfonds in het geding te brengen, heeft [verweerder] dit nagelaten. De vordering van [verzoeker] wordt daarom toegewezen zoals hierna is bepaald. De gevorderde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd toegewezen zoals hierna is bepaald.
Specificaties
2.9.
Nu [verweerder] heeft nagelaten deugdelijke bruto-netto specificaties te overleggen, zal de vordering daartoe eveneens worden toegewezen. De gevorderde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd toegewezen zoals hierna is bepaald.
Wettelijke rente
2.10.
De wettelijke rente over de toegewezen bedragen wordt toegekend vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de datum van volledige betaling.
Schade aan de bedrijfswagen
2.11.
[verzoeker] heeft bij akte van 27 maart 2024 als bewijs van zijn stelling dat [verweerder] hem opdracht heeft gegeven tot het verplaatsen van de bedrijfswagen gesteld dat uitsluitend [verzoeker] en [verweerder] aanwezig waren bij het verstrekken van de opdracht om de bedrijfswagen te verplaatsen, zodat er geen getuige is. Volgens [verzoeker] kan zijn vriendin wel bevestigen dat hij tegen haar heeft gezegd dat hij schade had gereden toen hij in opdracht van [verweerder] afval weg ging brengen. Volgens [verzoeker] is er ook geen enkele andere logische verklaring waarom hij zonder rijbewijs anders dan in opdracht van [verweerder] afval voor [verweerder] weg zou brengen.
2.12.
[verweerder] betwist dat de schade aan de bedrijfswagen is ontstaan doordat [verzoeker] afval voor hem heeft weggebracht alsmede dat hij [verzoeker] daartoe opdracht heeft gegeven. De schade is ontstaan in het weekend en dan is de onderneming van [verweerder] ook niet open, zodat de werknemers in het weekend ook niet werken voor [verweerder] . [verzoeker] heeft dat weekend gevraagd of hij de bedrijfswagen mocht lenen om zijn spullen te verhuizen. [verweerder] heeft aangegeven dat dat niet kon omdat hij geen rijbewijs had. Desondanks heeft [verzoeker] de bedrijfswagen meegenomen en schade geleden, aldus [verweerder] .
2.13.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] het opgedragen bewijs daarmee niet heeft geleverd. Nog daargelaten dat [verzoeker] heeft nagelaten zichzelf en zijn vriendin als getuigen te horen, heeft te gelden dat de verklaring van [verzoeker] als partijgetuige zonder nader bewijs, hetgeen ontbreekt, geen bewijs in zijn voordeel op kan leveren. De verklaring van zijn vriendin, welke niet in het geding is gebracht terwijl evenmin is aangeboden om haar als getuige te horen, zoals omschreven door [verzoeker] betreft geen verklaring omtrent haar eigen kennis of waarneming, zodat deze evenmin als bewijs kan dienen. Daar komt nog bij dat [verweerder] de feiten en omstandigheden waaronder [verzoeker] stelt dat de opdracht heeft plaatsgevonden gemotiveerd heeft betwist en [verzoeker] hier geen verklaring voor heeft gegeven. De kantonrechter gaat er derhalve van uit dat [verweerder] aan [verzoeker] geen opdracht tot het verplaatsen van de bedrijfsauto heeft gegeven.
2.14.
[verzoeker] heeft eerst in zijn akte van 27 maart 2024 nog aangevoerd dat de gestelde schade door [verweerder] niet is onderbouwd. Hoewel dit verweer tardief is, heeft [verweerder] in zijn akte van 22 mei 2024 toegelicht dat hij in verband met de schade aan de auto € 750,00 aan eigen risico aan zijn verzekering heeft moeten betalen en de factuur van de verzekering in het geding gebracht waarin deze post is opgenomen. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag van € 750,00 daarom toewijzen.
Onverschuldigd betaalde zorgpremies
2.15.
[verweerder] vordert verder een bedrag van € 2.291,00 aan onverschuldigd betaalde zorgpremies. De afspraak over de betaling daarvan alsmede de betaling zelf wordt door [verzoeker] betwist en is door [verweerder] op geen enkele wijze onderbouwd. Uit de producties blijkt niet van de door [verweerder] gestelde afspraak en evenmin van de betaling daarvan, zodat de vordering wordt afgewezen.
proceskosten
2.16.
[verzoeker] en [verweerder] worden in beide verzoeken over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. De kantonrechter ziet daarin aanleiding de proceskosten in beide procedures te compenseren in die zin dat iedere partij belast blijft met de eigen kosten.

3.De beslissing

De kantonrechter
in het verzoek van [verzoeker]
3.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen € 4.317,96 bruto aan nabetaling loon, € 369,31 aan nabetaling vakantietoeslag, € 298,96 aan nabetaling vakantiedagen en € 188,30 aan nabetaling duurzame inzetbaarheid, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 20%, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 500,00 netto aan eindejaarsuitkering, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 20%, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [verweerder] om binnen 10 werkdagen na de datum van deze beschikking aan [verzoeker] deugdelijke bruto-netto specificaties van de hiervoor onder 3.1. bedoelde betalingen te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag met een maximum van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over de dwangsom vanaf de dag van de opeisbaarheid daarvan tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt [verweerder] tot de volledige afdracht van de pensioenpremie aan het bedrijfstakpensioenfonds Bouw binnen 10 werkdagen na de datum van deze beschikking met overlegging van een bewijs daarvan aan [verzoeker] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat [verweerder] hiermee na genoemde termijn in gebreke blijft met een maximum van € 2.500,00;
3.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af;
in het tegenverzoek van [verweerder]
3.7.
veroordeelt [verzoeker] om binnen 5 dagen na betekening van deze beschikking aan [verweerder] te betalen de gefixeerde schadevergoeding van € 2.874,09 bruto inclusief vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2023;
3.8.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan [verweerder] van € 750,00 in verband met geleden schade doordat [verzoeker] schade aan de bedrijfsauto van [verweerder] heeft veroorzaakt;
3.9.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
wijst de overige verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op
23 oktober 2024.
498 \ 918