ECLI:NL:RBGEL:2024:7316

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
10477454 \ HA VERZ 23-55
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking in arbeidsrechtelijke zaak over loonvermindering en opschorting tijdens ziekte

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt een verzoek behandeld van een besloten vennootschap (hierna: verzoekster) tegen een werknemer (hierna: verweerder) in het kader van een arbeidsrechtelijke geschil. De zaak betreft een verzoek tot vermindering van het loon van de werknemer op basis van artikel 7:629 lid 5 BW, omdat de werknemer tijdens ziekte werkzaamheden heeft verricht en daar inkomsten uit heeft verkregen. Daarnaast doet de verzoekster een beroep op opschorting van het loon op basis van artikel 7:629 lid 6 BW, omdat de werknemer zich niet houdt aan de redelijke voorschriften van de werkgever omtrent het verstrekken van inlichtingen.

De kantonrechter heeft in deze beschikking geoordeeld dat de verzoekster voorshands heeft bewezen dat de werknemer inkomsten heeft genoten die ten minste gelijk zijn aan het loon dat hij bij de verzoekster zou ontvangen. De werknemer wordt in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren. De procedure is voortgevloeid uit eerdere beschikkingen en bewijsopdrachten die aan de partijen zijn gegeven. De kantonrechter heeft de partijen ook in de gelegenheid gesteld om aanvullende bewijsstukken en getuigenverklaringen in te dienen.

De beschikking is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024, waarbij de kantonrechter de verdere beoordeling aanhoudt en partijen in de gelegenheid stelt om hun standpunten verder toe te lichten. De zaak is complex en betreft meerdere bewijsopdrachten en getuigenverklaringen, waarbij de kantonrechter de relevante feiten en omstandigheden zorgvuldig heeft gewogen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 10477454 \ HA VERZ 23-55 \ 498 \ 918
uitspraak van 4 oktober 2024
beschikking
in de zaak van
de besloten vennootschap [verzoekster]
h.o.d.n. [verzoekster]
gevestigd te [vestigingsplaats]
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde mr. S. van der Vegt
en
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde mr. J.A. Spigt
Partijen worden hierna [verzoekster] en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 12 februari 2024;
- de brief van 17 februari 2024 waarbij mr. Van der Vegt laat weten dat [verzoekster] afziet van voortzetting enquête;
- de e-mail van 27 februari 2024 waarbij mr. Spigt namens [verweerder] laat weten af te zien van contra-enquête;
- de akte uitlating na getuigenverhoor aan de zijde van [verzoekster] , gedateerd 9 april 2024;
- de antwoord-akte uitlaten met een productie (productie 3) van 7 mei 2024 aan de zijde van [verweerder] ;
- de akte uitlaten productie van 22 mei 2024 aan de zijde van [verzoekster] .
Vervolgens is bepaald dat een eindbeschikking wordt gegeven.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter verwijst naar en handhaaft vooralsnog hetgeen eerder bij beschikking van 17 juli 2023, hersteld bij beschikking van 15 augustus 2023, en de beschikking van 12 februari 2024 is overwogen.
Op het verzoek van [verzoekster]
Telefoon/laptop/verzoek terug te komen van eerdere beschikking
2.2.
Bij akte uitlaten bewijslevering van 7 augustus 2023 heeft [verzoekster] , in de laatste alinea, randnummer 22, verzocht terug te komen op de overwegingen in r.o. 4.11. van de beschikking van 17 juli 2023 ten aanzien van de laptop en telefoon. Dit omdat het telefoonnummer (Sim-kaart) ondanks de toezeggingen van [verweerder] niet is overgedragen aan [verzoekster] en op de laptop de zakelijk informatie ontbreekt.
2.3.
[verweerder] heeft hierop nog niet gereageerd. [verweerder] zal daarom in de gelegenheid gesteld worden zich bij akte uit te laten over het verzoek van [verzoekster] om terug te komen op
r.o. 4.11. in de beschikking van 17 juli 2023 omdat het telefoonnummer ( [telefoonnummer] ), anders dan ter zitting door [verweerder] is toegezegd, niet door hem zou zijn overgedragen en omdat de zakelijke data ontbreken op de laptop die door [verweerder] is ingeleverd.
2.4.
Iedere verdere beslissing ter zake wordt aangehouden.
Op het verzoek van [verzoekster] en het tegenverzoek van [verweerder]
2.5.
[verzoekster] is bij tussenbeschikking van 17 juli 2023 (hersteld bij beschikking van 15 augustus 2023) in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat:
- [verweerder] de door [verzoekster] in het geding gebrachte arbeidsovereenkomst, gedateerd 1 augustus 2019, heeft getekend en [verweerder] aldus gebonden is aan het daarin opgenomen non-concurrentiebeding en relatiebeding;
- [verweerder] gedurende zijn ziekte elders werkzaamheden heeft verricht, alsmede dat hij daarvoor betaald heeft gekregen, althans dat sprake is van een zodanige aard en omvang van die werkzaamheden dat daarvoor te doen gebruikelijk betaald wordt;
- [verzoekster] als gevolg van die door [verweerder] elders uitgevoerde werkzaamheden schade heeft geleden door omzetverlies, alsmede de omvang daarvan.
2.6.
[verzoekster] heeft, om aan de bewijsopdrachten in het verzoek en het tegenverzoek te voldoen een op 7 augustus 2023 gedateerde akte uitlating bewijsopdracht (tevens incidentele vordering tot afgifte van stukken) met producties 25 tot en met 34 ingediend. Bij brief van 11 oktober 2023 heeft [verzoekster] aanvullende producties 35 tot en met 39 toegezonden.
Naast de overgelegde producties heeft [verzoekster] zeven getuigen laten horen, te weten: [naam 1] ; [verweerder] ; [naam 2] ; [naam 3] ; [naam 4] ;
[naam 5] en [naam 6] .
Bij akte na getuigenverhoor, gedateerd 9 april 2024, heeft [verzoekster] de producties 40 tot en met 47 in het geding gebracht.
2.7.
[verweerder] heeft afgezien van contra-enquête. [verweerder] heeft wel een antwoordakte na getuigenverhoor, gedateerd 7 mei 2024, ingediend en daarbij productie 3 in het geding gebracht. Op die productie heeft [verzoekster] bij akte van 22 mei 2023 gereageerd.
Is [verweerder] gebonden aan het concurrentie- en relatiebeding?
2.8.
De eerste bewijsopdracht ziet op de vraag of tussen partijen bij schriftelijke overeenkomst een non-concurrentiebeding en relatiebeding is overeengekomen. Dit in verband met het bij wijze van voorlopige voorziening door [verzoekster] verzochte, te weten [verweerder] te verbieden om tot het einde van de arbeidsovereenkomst en gedurende een jaar nadien, kort gezegd, vergelijkbare werkzaamheden zoals [verzoekster] die verricht, te verrichten op straffe van verbeurte van een dwangsom. [verzoekster] beroept zich daarbij op een concurrentie- en relatiebeding. In verband met de betwisting door [verweerder] is een bewijsopdracht gegeven aan [verzoekster] .
2.9.
Getuige [naam 1] , mede aandeelhouder van [verzoekster] , is de enige getuige naast [verweerder] , die heeft verklaard over het tekenen van de arbeidsovereenkomst. Zij heeft verklaard dat de arbeidsovereenkomst is getekend op 21 september 2019 in het
A1-restaurant in Deventer. Ter ondersteuning daarvan heeft [verzoekster]
WhatsApp-correspondentie, productie 35, in het geding gebracht. Daarin staat onder meer:
‘Ik heb net mijn Imkercursus (introductie) erop zitten. Rij nu nr huis en print je contract uit.
Daarop reageert [verweerder] :
‘Hahahah….je bent weer bij dus.’
Dat er twee, door [naam 1] namens [verzoekster] , getekende arbeidsovereenkomsten zijn met verschillende data en verschillende handtekeningen van [naam 1] , verklaart [naam 1] als volgt. Op 12 september 2019 is een op die datum gedateerd en door [naam 1] getekend exemplaar als concept aan [verweerder] toegestuurd. Daarna is de definitieve versie, gedateerd op 1 september 2019, aan [verweerder] toegestuurd. Die hebben partijen op 21 september 2019 getekend. De versie gedateerd op
1 september 2019 (productie 1 bij verzoekschrift) betreft een print van de scan die van de door [verweerder] getekende arbeidsovereenkomst is gemaakt. Volgens [naam 1] is er geen sprake van dat zij een door [verweerder] gemaakte ‘digitale handtekening’ in de arbeidsovereenkomst heeft ‘geplakt’.
2.10.
[verweerder] heeft verklaard dat hij de concept-arbeidsovereenkomst gedateerd
12 september 2019 wel heeft ontvangen, maar deze noch een andere arbeidsovereenkomst met [verzoekster] heeft getekend. [verweerder] betwist dat partijen op 21 september 2019 bij het A1-restaurant in Deventer zijn geweest. Volgens [verweerder] hebben zij met beide gezinnen in een wok-restaurant in Deventer gegeten.
2.11.
[naam 1] is medeaandeelhouder van [verzoekster] . Derhalve heeft zij (indirect) zeggenschap binnen de onderneming. Daarom is zij aan te merken als partijgetuige. Artikel 164 lid 1 Rv laat de partijgetuigenverklaring als bewijsmiddel toe. Die verklaring heeft, zoals andere getuigenverklaringen, vrije bewijskracht zodat de rechter overeenkomstig het bepaalde in artikel 152 lid 2 Rv in beginsel vrij is in de waardering van die verklaring. Daarop brengt artikel 164 lid 2 Rv in zoverre een beperking aan dat een partijgetuigenverklaring omtrent door die partij te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (zie HR 31 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1688).
2.12.
Naast de overgelegde concept-arbeidsovereenkomst heeft [verzoekster] als aanvullend bewijs WhatsApp-correspondentie (productie 35) in het geding gebracht.
Daaruit blijkt, zoals door [verweerder] ook is erkend, dat op 12 september 2019 een concept-arbeidsovereenkomst aan hem is toegestuurd. Daarin was het concurrentie- en relatiebeding opgenomen.
2.13.
De kantonrechter is verder van oordeel dat de WhatsApp-correspondentie en omstandigheden van het geval voldoende zijn om als aanvullend bewijs te dienen op de verklaring van [naam 1] . Daarbij spelen de volgende omstandigheden een rol. Bewezen wordt geacht dat partijen elkaar op 21 september 2019 hebben getroffen in het A1-restaurant in Deventer. Uit de WhatsAppcorrespondentie blijkt verder dat [naam 1] kort daarvoor de arbeidsovereenkomst zou printen. Tussen partijen staat vast dat in de concept-arbeidsovereenkomst was het non-concurrentie- en relatiebeding opgenomen. Onbetwist gebleven is door [verzoekster] gesteld dat alle andere werknemers, waaronder ook [naam 6] , een arbeidsovereenkomst hadden waarin een non-concurrentie- en relatiebeding was opgenomen. [verweerder] had een jaar lang bij uitsluiting van [naam 7] , [naam 1] en /of anderen toegang tot de kast waarin, zo is eveneens onbetwist gebleven door [verzoekster] gesteld, de map lag met de arbeidsovereenkomst van alle (andere) werknemers.
[naam 1] heeft verklaard dat ook de arbeidsovereenkomst van [verweerder] daarin was opgeborgen.
Dat leidt ertoe dat de kantonrechter van oordeel is dat [verzoekster] er in geslaagd is te bewijzen dat het non-concurrentiebeding en relatiebeding schriftelijk is overeengekomen. Hetgeen [verweerder] daartegenover heeft gesteld is onvoldoende om dit te ontkrachten.
Concurrentie- en relatiebeding
2.14.
Omdat het ervoor moet worden gehouden dat [verweerder] gebonden is aan het in de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding en relatiebeding. Dit betekent
dat het [verweerder] ingevolge artikel 10 van de arbeidsovereenkomst verboden is om zonder voorafgaande toestemming binnen twee jaar nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd vergelijkbare werkzaamheden bij concurrerende bedrijven uit te voeren of een onderneming voor eigen winst of risico te drijven. Verder is het [verweerder] ingevolge het bepaalde in artikel 11 van de arbeidsovereenkomst verboden om binnen twee jaar na dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op enigerlei wijze direct of indirect de ondernemingen of relaties die ten tijde van de beëindiging tot de directe relaties en afnemers van [verzoekster] of de daaraan gelieerde ondernemingen konden worden gerekend te benaderen, reclame te maken dan wel onder hen te werven, met de kennelijke bedoeling met hen direct of indirect einde uitoefening van beroep of bedrijf een overeenkomst aan te gaan al dan niet via een derde partij.
2.15.
[verzoekster] heeft het ter zake bij wijze van voorlopige voorziening onder I en II gevorderde in duur beperkt tot een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 september 2023 ontbonden. De termijn van een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst is inmiddels verstreken. Om die reden heeft [verzoekster] thans geen belang meer bij de verzochte voorlopige voorziening verzocht onder I en II. Die zullen daarom worden afgewezen.
2.16.
[verweerder] heeft in zijn onvoorwaardelijk tegenverzoek verzocht te verklaren voor recht dat geen schriftelijke arbeidsovereenkomst, althans tussen partijen geen concurrentie- of relatiebeding is overeengekomen, althans dat buiten toepassing blijft. [verzoekster] is geslaagd in het bewijs dat partijen het non-concurrentie- en relatiebeding wel schriftelijk zijn overeengekomen. Daarom wordt het tegenverzoek van [verweerder] ter zake afgewezen.
Heeft [verweerder] tijdens ziekte (betaalde) werkzaamheden verricht?- verzoek [verzoekster] ter zake voorschot schadevergoeding wegens omzetverlies en beroep op verrekening inkomsten met loon tijdens ziekte
2.17.
In het verzoek heeft [verzoekster] gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 20.000,00, bij wijze van voorschot op de door [verzoekster] geleden en te lijden schade als gevolg van omzetverlies doordat [verweerder] tijdens zijn ziekte elders werkzaamheden heeft verricht. In verband daarmee is [verzoekster] opgedragen te bewijzen dat [verweerder] tijdens ziekte werkzaamheden heeft verricht, hij daarvoor betaald heeft gekregen, althans sprake is van zodanige werkzaamheden dat daarvoor te doen gebruikelijk betaald wordt.
Voorts is [verzoekster] opgedragen te bewijzen dat zij als gevolg van die door [verweerder] elders uitgevoerde werkzaamheden schade heeft geleden door omzetverlies, alsmede de omvang daarvan.
In het tegenverzoek heeft [verweerder] gevorderd [verzoekster] te veroordelen tot betaling van het loon tijdens ziekte. Daarop is overwogen dat [verzoekster] in beginsel gehouden is het loon tijdens de ziekte van [verweerder] door te betalen. [verzoekster] heeft aangevoerd dat daarop in mindering gebracht moet worden hetgeen [verweerder] door het verrichten van werkzaamheden elders heeft verdiend (artikel 7:629 lid 5 BW). [verzoekster] doet verder een beroep op opschorting van het loon gedurende de tijd dat de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever schriftelijke redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen ex artikel 7:629 lid 6 BW.
[verweerder] heeft betwist dat hij elders werkzaamheden heeft verricht en daaruit inkomsten heeft verworven. Daarom is [verzoekster] ook in het tegenverzoek opgedragen te bewijzen dat [verweerder] tijdens ziekte werkzaamheden heeft verricht, hij daarvoor betaald heeft gekregen, althans sprake is van zodanige werkzaamheden dat daarvoor te doen gebruikelijk betaald wordt. Het gaat om de periode van april tot en met augustus 2023 (r.o. 4.14. tussenbeschikking van 17 juli 2023).
2.18.
Bij akte uitlating bewijslevering heeft [verzoekster] een aantal producties overgelegd om te bewijzen dat [verweerder] elders werkzaamheden heeft verricht tijdens ziekte. [verzoekster] heeft in verband met deze bewijsopdracht als getuigen laten horen [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [verweerder] .
[verweerder] heeft afgezien van contra-enquête.
Algemene overweging - werkzaamheden tijdens ziekte-
omvang inkomsten
2.19.
[verweerder] heeft, samengevat en voor zover van belang, verklaard dat hij, nadat [verzoekster] was gestopt met het betalen van zijn loon tijdens ziekte, inkomsten haalde uit [bedrijf 3] om zo zijn vaste lasten te kunnen voldoen. Hij heeft bij antwoordakte na getuigenverhoor verklaard en onderbouwd met bankafschriften, dat hij tijdens zijn ziekte
€ 4.900,00 uit [bedrijf 3] heeft gehaald. Het gaat dan om netto betalingen. Volgens [verweerder] hangt de onttrekking uit [bedrijf 3] van voornoemd bedrag niet samen met verrichte werkzaamheden, maar had hij dit geld nodig om zijn vaste lasten te kunnen voldoen. Gesteld noch gebleken is echter dat [verweerder] deze bedragen terug dient te betalen aan [bedrijf 3] indien hij loon van [verzoekster] ontvangt. De kantonrechter is daarom voorshands van oordeel dat dit nettobedrag in mindering dient te worden gebracht op het netto uit te keren loon over ziekte. [verzoekster] heeft verder terecht opgemerkt dat de betalingen voorschotbedragen betreffen, [verweerder] het zelf in de hand heeft (gehad) welke bedragen [bedrijf 3] aan hem uitkeert en niet vast staat dat [verweerder] niet meer betalingen van [bedrijf 3] over de periode van april tot en met augustus 2023 heeft gekregen.
2.20.
Anders dan [verweerder] lijkt te veronderstellen, vallen ook de inkomsten die hij heeft genoten als bestuurder van [bedrijf 3] onder inkomsten als bedoeld in artikel 7:639 lid 5 BW. Daarom komen ook die inkomsten voor verrekening met het door [verzoekster] verschuldigde loon tijdens ziekte in aanmerking. [verweerder] heeft niet onderbouwd aangevoerd dat hij als bestuurder geen inkomen uit [bedrijf 3] heeft genoten, hetgeen overigens ook weinig voorstelbaar is. [verzoekster] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [verweerder] werkzaamheden heeft verricht, zowel in zijn hoedanigheid als bestuurder van [bedrijf 3] , als feitelijk uitgevoerde werkzaamheden voor [bedrijf 3] . Het gaat dan om onder meer het aanschaffen en het (laten) bestikkeren van de werkbus, acquisitie, het aansturen van een werknemer/zzp-er, het (laten) bijhouden van de administratie en dergelijke. Daar staat normaliter loon tegenover. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] onvoldoende heeft betwist is dat het gebruikelijke loon hiervoor minder bedroeg dan het loon dat hij bij [verzoekster] had, althans de hoogte van het loon waarop hij bij ziekte aanspraak heeft. Tegen die achtergrond is niet voorstelbaar dat [verweerder] niet meer heeft ontvangen dan hij heeft gesteld en met enkele bankafschriften heeft onderbouwd. Dat daarmee een compleet overzicht is gegeven van de inkomsten die hij Van [bedrijf 3] heeft gekregen is niet inzichtelijk gemaakt. Hij heeft slechts van een rekening afschriften van ontvangen betalingen van [bedrijf 3] in het geding gebracht. Dat laat onverlet dat hij op andere momenten van [bedrijf 3] geld ontvangen kan (en wellicht zal) hebben. De kantonrechter acht daarom voorshands bewezen dat [verweerder] uit [bedrijf 3] een inkomen heeft gehad dat tenminste zo hoog is als het loon waarop hij bij ziekte aanspraak had heeft bij [verzoekster] . [verweerder] wordt in de gelegenheid gesteld daarvan tegenbewijs te leveren.
Werkzaamheden tijdens ziekte - Hellevoetsluis- [bedrijf 1]
2.21.
Uit het door [verzoekster] bij akte overgelegde rechercherapport van
BN Bedrijfsrecherche Nederland van 22 juni 2023, verder het rechercherapport (productie 31 bij akte uitlaten bewijsopdracht) blijkt dat [verweerder] op 22 juni 2023 met een busje van [bedrijf 3] .nl, dat om 5.30 uur voor zijn woning geparkeerd stond, rond 9.25 uur vanuit Zevenaar is vertrokken richting Arnhem en vervolgens rond 10.31 uur richting Hellevoetsluis, waar hij om 12.16 uur aan komt. Verder blijkt uit het rechercherapport dat [verweerder] in Hellevoetsluis nadat hij daar om 12.16 uur is aangekomen werkzaamheden aan de gevels van het in aanbouw zijnde appartementencomplex aan de [straat] heeft verricht. Dit blijkt niet alleen uit de verklaring van de betreffende onderzoeker, maar ook uit de foto’s die zijn gemaakt. Daarop is de bus met de naam [bedrijf 3] .nl te zien en is ook [verweerder] te zien die aan het werk is. Dat [verweerder] daar werkzaamheden heeft verricht is ook bevestigd door de projectleider, [naam 8] van de [bedrijf 1] (productie 32 zijde [verzoekster] ). [verweerder] zou, toen hij door de uitvoerder van het project in Hellevoetsluis benaderd was, gezegd hebben dat hij inmiddels voor zichzelf was begonnen. Uit het rechercherapport blijkt dat de betreffende onderzoekers rond 15.00 uur de observatie hebben afgebroken en de locatie hebben verlaten.
Inkomen - Hellevoetsluis- [bedrijf 1] verrekenen met loon tijdens ziekte
2.22.
Dit betreft werkzaamheden waarvoor gebruikelijk betaald wordt. Dat hij daarvoor in privé is betaald, is niet komen vast te staan. Het dient er op grond van het rechercherapport en de verklaring van [naam 8] voor gehouden te worden dat [verweerder] deze werkzaamheden ten behoeve van [bedrijf 3] heeft verricht. [verweerder] dient deze werkzaamheden daarom mee te nemen in het te leveren tegenbewijs, zoals bedoeld in r.o. 2.20.
Omzetverlies
Hellevoetsluis - [bedrijf 1]
2.23.
Uit de verklaring van [naam 8] is voldoende duidelijk geworden dat [naam 8] niet wist dat [verweerder] voor zichzelf begonnen was. Het kan niet anders dan dat [naam 8] contact met [verweerder] zocht in de veronderstelling zaken met [verzoekster] te doen. Uit de verklaring volgt dat het [naam 8] kennelijk om het even was wie de klus zou klaren, als die maar geklaard werd. Dat betekent dat [verzoekster] er in geslaagd is te bewijzen dat zij, doordat [verweerder] als bestuurder van [bedrijf 3] deze klus heeft aangenomen, omzetverlies heeft geleden. [verzoekster] heeft bij akte van 9 april 2024 gemotiveerd gesteld dat iedere euro omzetverlies haar een schade van € 0,67 oplevert.
[verweerder] heeft dat niet bestreden. De kantonrechter gaat daar dan ook van uit. Uit het dossier blijkt niet wat [verweerder] voor de verrichtte werkzaamheden heeft gefactureerd. De kantonrechter stelt [verweerder] daarom in de gelegenheid om de in verband met deze opdracht verzonden facturen in het geding te brengen.
Werkzaamheden tijdens ziekte – [naam park] /Roompot
2.24.
[naam 2] , eigenaar van een vakantiewoning in park [naam park] (een Roompot-park), verklaart, samengevat en voor zover van belang, dat in verband met ene schilderbeurt aan meerdere woningen, waaronder zijn eigen woning op het park [verweerder] namens [verzoekster] is geweest op 3 februari 2023. Een week later is [verweerder] weer geweest, waarna er een nieuwe offerte kwam, van [bedrijf 3] met een lagere prijs. Dat heeft ertoe geleid dat met [bedrijf 3] is afgesproken dat vier woningen als proef door [verweerder] , en een jongeman die meekwam, zouden worden geschilderd. [naam 2] verklaart dat [verweerder] voor het eerst heeft gewerkt op 28 maart 2023, ongeveer vier keer is geweest en na 14 april 2023 niet meer is geweest. Tot slot verklaart [naam 2] dat er nooit een factuur door [verweerder] of [bedrijf 3] aan Roompot is gestuurd, in ieder geval dat Roompot nooit heeft betaald.
2.25.
[naam 4] , ondernemer, verklaart, samengevat en voor zover van belang, dat hij als zelfstandig ondernemer veel voor Roompot werkt. Hij heeft in verband met mogelijk schilderwerp voor de woningen voorgesteld [verzoekster] te benaderen omdat hij de heer [naam 6] , een collega van [verweerder] daar destijds, goed kende. Nadat [naam 6] en een collega van hem proefstukjes hadden gemaakt die niet succesvol waren is besloten dat eerst geprobeerd zou worden de woningen te reinigen. [naam 4] heeft toen Roompot laten weten dat [verzoekster] daarvoor niet helemaal uit het oosten van het land hoefde te komen, Nadat [naam 4] aan [naam 6] had gevraagd of hij wellicht iemand anders wist kwam hij met [verweerder] . [naam 4] had wel eens gemaild met [verweerder] in verband met de contacten met [verzoekster] maar kende [verweerder] niet. [verweerder] zou iets nieuws hebben. [verweerder] is uitgenodigd om te komen kijken en heeft de opdracht gekregen om twee proefwoningen te behandelen. Die woningen zijn gedeeltelijk gedaan, niet afgemaakt en het was niet succesvol, [naam 4] denkt dat een en ander eind 2022 of begin 2023 heeft plaatsgevonden. [naam 4] verklaart dat hij de ‘ [naam 9] ’ die in de zaal zit [dat is [naam 1] – toevoeging kantonrechter] niet kent.
2.26.
[naam 5] , relatiebeheerder bij Roompot, verklaart, samengevat en voor zover van belang, dat voor de werkzaamheden die aan de woningen op park [naam park] moesten worden uitgevoerd aanvankelijk via [naam 4] en een offerte is gevraagd bij [verzoekster] omdat [naam 4] de daar werkzame heer [naam 6] kende. Daartoe is een (eerste) bijeenkomst op het park geweest. Die heeft geleid tot een offerte van [verzoekster] . Omdat die te duur was is was is een tweede bijeenkomst georganiseerd. Daar was [naam 6] weer bij en bij die tweede bijeenkomst was ook [verweerder] . In vervolg daarop is er een tweede offerte uitgebracht. Die stond ‘ineens op naam van [bedrijf 3] ’, aldus [naam 5] . [naam 5] vond dat vreemd, heeft daar naar gevraagd en [naam 6] heeft daarop gezegd
dat ‘ze afscheid namen van [verzoekster] , dat een niet te vertrouwen partij was. [bedrijf 3] zou dat wel zijn. Dhr. [naam 4] heeft dat bevestigd, ook alleen mondeling. Dhr. [verweerder] heeft hier geen opmerkingen over gemaakt.’
2.27.
[naam 6] , voormalig werknemer van [verzoekster] en thans in dienst van [bedrijf 3] , verklaart, samengevat en voor zover van belang, als volgt. Via zijn vriend [naam 4] had hij, toen hij nog bij [verzoekster] in dienst was de vraag gekregen of hij een oplossing had voor problemen bij de huisjes op park [naam park] . [naam 6] heeft een proefstuk gemaakt en de vraag verder doorgespeeld naar zijn collega [naam 9] bij [verzoekster] . [naam 6] heeft gehoord dat de offerte van [verzoekster] is afgekeurd. [naam 4] vroeg hem daarna of hij iemand anders wist, waar [naam 6] [naam 4] heeft verwezen naar [verweerder] , omdat [verweerder] op dat moment een conflict had met [verzoekster] en thuis zat. Volgens [naam 6] is het met die opdracht nooit wat geworden. In ieder geval heeft [naam 6] , zo verklaart hij, nooit op [naam park] gewerkt, anders dan het maken van het proefstukje.
Inkomen – [naam park] /Roompot verrekenen met loon tijdens ziekte
2.28.
Uit de verklaringen van [naam 2] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] , in onderlinge samenhang bezien, volgt dat [verzoekster] is geslaagd in het bewijs dat [verweerder] op [naam park] werkzaamheden heeft verricht tijdens zijn ziekmelding. [verweerder] dient deze werkzaamheden daarom mee te nemen in het te leveren tegenbewijs, zoals bedoeld in r.o. 2.20.
Omzetverlies- [naam park] /Roompot
2.29.
Uit de hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen volgt dat [verzoekster] de werkzaamheden niet gegund heeft gekregen omdat zij, op grond van de uitgebrachte offerte te duur werd bevonden. Pas nadat die offerte is afgewezen heeft [verweerder] via [bedrijf 3] een eigen offerte uitgebracht, met een lagere prijs. Dat leidt niet tot de conclusie dat als [verweerder] / [bedrijf 3] die eigen offerte niet had uitgebracht, [verzoekster] de klus [naam park] wel had gekregen. Integendeel. Dit zou anders kunnen zijn als [verweerder] , als werknemer bij [verzoekster] , bewust namens [verzoekster] dure offerte heeft uitgebracht met het vooropgezette plan dat die vermoedelijk zou worden afgewezen, zodat hij daarna zelf een offerte met een lagere prijs zou kunnen uitbrengen. Dat is evenwel niet gesteld of gebleken. Voor zover [verzoekster] vanwege dit project een voorschot wegens geleden schade door omzetverlies vordert, wordt dat afgewezen.
Werkzaamheden tijdens ziekte - werk voor [bedrijf 5]
2.30.
[naam 3] , accountmanager bij [bedrijf 5] , verklaart, samengevat en voor zover van belang, dat hij in het verleden vaker opdrachten gaf aan [verzoekster] , waarbij hij zowel e-mails stuurde aan en kreeg van het algemene e-mailadres van [verzoekster] als rechtstreeks aan en van het e-mailadres van [verweerder] bij [verzoekster] . Op enig moment, waarschijnlijk in maart of begin april 2023, heeft [naam 3] van twee managers te horen gekregen dat [bedrijf 5] niet meer met [verzoekster] samenwerkte. Kort daarna hoorde [naam 3] van hen dat voortaan samengewerkt zou worden met [bedrijf 3] . [naam 3] kreeg toen ook een algemeen
e-mailadres van [bedrijf 3] . E-mails van [naam 3] naar dat adres werden vervolgens eveneens door [verweerder] beantwoord. [naam 3] verklaart verder dat hij wel eens een offerte aan [bedrijf 3] heeft gevraagd en geaccordeerd. Hij schat in dat er circa drie facturen van [bedrijf 3] door [bedrijf 5] zijn betaald. Het exacte aantal weet hij niet. Evenmin weet [naam 3] wie van [bedrijf 3] de werkzaamheden feitelijk uitvoerde. De periode dat opdrachten aan [bedrijf 3] werden gegeven, liep van medio april 2023 tot augustus 2023.
[verweerder] heeft geen tegenbewijs geleverd.
Inkomen – [bedrijf 5] - verrekenen met loon tijdens ziekte
2.31.
Anders dan [verweerder] bij antwoordakte na getuigenverhoor heeft aangevoerd, is [verzoekster] ook met deze verklaring geslaagd in het bewijs dat [verweerder] werkzaamheden heeft verricht tijdens ziekte. [verweerder] dient deze werkzaamheden daarom mee te nemen in het te leveren tegenbewijs, zoals bedoeld in r.o. 2.20.
Omzetverlies- [bedrijf 5]
2.32.
Daarnaast is [verzoekster] met deze verklaring geslaagd in het bewijs dat dat zij als gevolg van de door [bedrijf 3] in opdracht en voor rekening van [bedrijf 5] verrichte werkzaamheden omzetverlies heeft geleden. Dat omzetverlies is door [verzoekster] begroot op € 5.333,20. [verweerder] betwist dat [verzoekster] omzetverlies heeft geleden. Uit de verklaring van [naam 3] blijkt immers dat [bedrijf 5] de samenwerking met [verzoekster] heeft beëindigd voordat opdrachten aan [bedrijf 3] werden gegeven, aldus [verweerder] .
Uit de door [verzoekster] overgelegde en door [verweerder] niet betwiste productie 36 blijkt dat [bedrijf 5] nog vijf projecten bij [verzoekster] uit had staan toen [bedrijf 5] plotseling besloot niet langer met [verzoekster] samen te werken. Kort daarna hoorde [naam 3] dat [bedrijf 5] over is gegaan op [bedrijf 3] . Gelet op deze gang van zaken is voorshands voldoende aannemelijk dat [verzoekster] wat betreft die vijf projecten als gevolg van de door [bedrijf 3] in opdracht en voor rekening van [bedrijf 5] verrichte werkzaamheden omzetverlies heeft geleden ten bedrage van 5 maal € 995,00 maal 67% is € ‭3.333,25‬. ‬‬‬‬Wat betreft de overige projecten is niet gebleken dat deze anders aan [verzoekster] zouden zijn gegund. [verweerder] zal in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren van voornoemd voorshands oordeel.‬‬‬‬‬‬
Werkzaamheden tijdens ziekte- [bedrijf 2]
2.33.
Uit de door [verzoekster] overgelegde producties (productie 37 en 38 bij brief van
11 oktober 2023) blijkt dat [bedrijf 3] ook werkzaamheden heeft verricht in opdracht voor [bedrijf 2] aan welke bedrijf [bedrijf 3] op 26 mei 2023 een factuur met nummer 2023017 heeft gestuurd ten bedrage van € 1.990,00. De heer [naam 10] van [bedrijf 2] heeft toegelicht dat het werk voor de vakantie, dus op het moment dat [verweerder] nog bij [verzoekster] in dienst was, is verricht. [verweerder] heeft geen tegenbewijs geleverd.
Inkomen – [bedrijf 2] - verrekenen met loon tijdens ziekte
2.34.
Anders dan [verweerder] bij antwoordakte na getuigenverhoor heeft aangevoerd, is [verzoekster] hiermee ook geslaagd in het bewijs dat [verweerder] werkzaamheden heeft verricht tijdens ziekte. [verweerder] dient deze werkzaamheden daarom mee te nemen in het te leveren tegenbewijs, zoals bedoeld in r.o. 2.20.
Omzetverlies- [bedrijf 2]
2.35.
Verder blijkt uit de door [verzoekster] overgelegde producties dat tussen [bedrijf 2] en [verzoekster] in oktober 2023 contact is geweest over de factuur. Pas toen is het [bedrijf 2] kennelijk duidelijk geworden dat zij zaken had gedaan met [bedrijf 3] in plaats van [verzoekster] . Het kan niet anders dan dat [bedrijf 2] destijds contact met [verweerder] heeft opgenomen in de veronderstelling zaken met [verzoekster] te doen. Dat betekent dat [verzoekster] er in geslaagd is te bewijzen dat zij, doordat [verweerder] als bestuurder van [bedrijf 3] deze klus heeft aangenomen, omzetverlies heeft geleden. Dat omzetverlies is door [verzoekster] begroot op € 1.333,00. [verweerder] heeft de hoogte van het omzetverlies niet betwist, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
Werkzaamheden tijdens ziekte - [naam 11]
2.36.
[verweerder] heeft verklaard dat [bedrijf 3] omstreeks juli 2023, maar in ieder geval voor de beschikking van de kantonrechter, ook werkzaamheden voor [naam 11] heeft verricht.
Inkomen - [naam 11] - verrekenen met loon tijdens ziekte
2.37.
[verweerder] dient deze werkzaamheden daarom mee te nemen in het te leveren tegenbewijs, zoals bedoeld in r.o. 2.20.
Omzetverlies- [naam 11]
2.38.
Uit de door [verzoekster] overgelegde productie 39 blijkt dat [naam 11] in eerste instantie [verzoekster] heeft benadert voor een project in Eeklo. Er is een proefvlak gemaakt en vervolgens is de uitvoering daarvan met [bedrijf 3] besproken en gelet op de verklaring van [verweerder] dus ook door [bedrijf 3] uitgevoerd. In de correspondentie daarover is echter wel een oud-medewerker van [verzoekster] meegenomen. Kennelijk is het voor [naam 11] niet duidelijk geweest dat zij uiteindelijk zaken deed met [bedrijf 3] in plaats van [verzoekster] . Dat betekent dat [verzoekster] er in geslaagd is te bewijzen dat zij, doordat [verweerder] als bestuurder van [bedrijf 3] deze klus heeft aangenomen, omzetverlies heeft geleden. Dat omzetverlies is door [verzoekster] begroot op € 8.955,00. [verweerder] heeft de hoogte van het omzetverlies niet betwist, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
Werkzaamheden tijdens ziekte - [bedrijf 4]
2.39.
Uit de door [verzoekster] overgelegde productie 43 volgt dat [bedrijf 4] op 8 juni 2023 een proces-verbaal van oplevering heeft gemaakt voor een project. In dat opleverrapport staat als restpunt genoemd: ‘ [verzoekster] \ [bedrijf 3] dienen hun werkzaamheden nog af te ronden’. Nu [verzoekster] geen werkzaamheden voor dit project heeft uitgevoerd volgt hieruit dat [bedrijf 3] werkzaamheden heeft verricht en nog meer werkzaamheden ging verrichten. In ieder geval zijn een deel van deze werkzaamheden verricht terwijl [verweerder] nog bij [verzoekster] in dienst was en zich aldaar ziek had gemeld. Dit is door [verweerder] niet betwist.
Inkomen – [bedrijf 4]
2.40.
[verweerder] dient deze werkzaamheden daarom mee te nemen in het te leveren tegenbewijs, zoals bedoeld in r.o. 2.20.
Omzetverlies – [bedrijf 4]
2.41.
Uit de door [verzoekster] als productie 44 en 45 overgelegde correspondentie volgt dat [bedrijf 4] [verweerder] in eerste instantie heeft benaderd via zijn contactgegevens bij [verzoekster] . Kennelijk heeft [verweerder] dit project vervolgens via [bedrijf 3] verder opgepakt. Uit de omschrijving in de e-mailcorrespondentie en op het opleverrapport ( [verzoekster] \ [bedrijf 3] ) blijkt dat het [bedrijf 4] niet duidelijk is met wie zij uiteindelijk zaken heeft gedaan. Dat betekent dat [verzoekster] er in geslaagd is te bewijzen dat zij, doordat [verweerder] als bestuurder van [bedrijf 3] deze klus heeft aangenomen, omzetverlies heeft geleden. Dat omzetverlies is door [verzoekster] begroot op
€ 9.545,75. [verweerder] heeft de hoogte van het omzetverlies niet betwist, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter,
Op het verzoek van [verzoekster]
3.1.
stelt [verweerder] in de gelegenheid zich uit te laten op het verzoek van [verzoekster] om terug te komen op overweging r.o. 4.11. in de tussenbeschikking van 17 juli 2023;
3.2.
stelt [verweerder] in de gelegenheid tegenbewijs te leveren zoals is overwogen in r.o. 2.20. van deze tussenbeschikking;
3.3.
stelt [verweerder] in de gelegenheid om de verzonden facturen in het geding te brengen zoals is overwogen in r.o. 2.23. van deze tussenbeschikking;
Op het verzoek van [verzoekster] en op het (voorwaardelijk) tegenverzoek van [verweerder]
3.4.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024.